Groot Nederland. Jaargang 4(1906)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 395] [p. 395] Verzen Door L.H. Grondijs. I. Gelijk een iris in haar wondre pracht Van donkerpaars en goud, - gezien in 't riet Des avonds, even voor de kille nacht De kleuren bluscht -, in 't wassend duister niet Verzwolgen wordt, maar met geheime macht Het oog zóó lokt, dat het, nu àl vervliet In duisternis, nog slechts betooverd ziet Op dit princesselijk schoon -, zoo bleef, als 'k dacht, Wanhopig dacht: of reinheid moet vergaan, Of Zonde kan all' heiligheid bedwingen, En wat uit licht geboren werd, verslaan - Zoo bleef Uw beeld in mijn herinneringen, - Wat ook verzwond -, een wachtster, voor mij staan, O goud-en-paars van mijne mijmeringen! [pagina 396] [p. 396] II. Trouw. Een nieuwe uchtend gloorde over rose weiden En teekende uw schoon profiel met gouden lijnen - Herinnert ge u, mijn lief, hoe wij van vreugde schreiden? En als de zon de strakke velden zal beschijnen En om uw hoofd een lijdensaureool doen gloeien - Zal dan ons scheemrend heil niet nog slechts prachtig kwijnen? Maar, wen de lichtbloem in het westen zal verbloeien, Om 't stralend hart de donkre kelk zal nederzijgen En purpren scheemring uw gelaat zal stil omvloeien, Zal dan 't geluk zich niet tot onze zielen willen neigen? 1903. [pagina 397] [p. 397] III. Herfst. Het stervend Licht waart zeegnend door de landen En sprenkelt drupplen gouds, een wonderzoet Kleurentresoor, - gelijk het schittren doet De deining bij het ebben, aan zijn stranden -: De weeke pracht, gehangen aan de wanden Der heemlen en de sidderende gloed Der stille lanen, als een vrome stoet Van vlammen, die roerloos en statig branden. Mijn ziele ook, weet dat zij sterven moet, Maar weeklaagt niet meer naar het wilde leven Van Zomer en Hitte en Zon en naar deez' kille Flonkring voelt zij haar lust getroost verstillen. Waartoe, mijn God, het scheiden zoo verzoet, Waarom het sterven zulk een glans gegeven! [pagina 398] [p. 398] IV. Avond. De laatste boomen zien het blond gezicht Der zon en wuiven in het rose licht. De schemering omsluiert den heuvellijn, De heuvelen zoo wonder rustig zijn. De purperen vogels drijven zonder gerucht Als vurige wimpels in de bleeke lucht. En boven de kimmen rijst de gele maan, Die ziet dit alles zoo vreemd ontroerend aan. Vorige Volgende