Groot Nederland. Jaargang 4
(1906)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 586]
| |
Een tropendag
| |
[pagina 587]
| |
zijn jonge vrouw - de onderdanige - op een paar pas achter hem, bekoorlijk gedrapeerd in lichte plooien van doorzichtige, geelgebloemde sluiers en dragend met de mooie armen een kind, welks bloote bruine beentjes bengelen langs moeders heupen. In het groen en op de daken klinken kinderlijk vroolijk de elkâar toeroepende rietjebiesGa naar voetnoot1), zij gillen en tjilpen, fladderen zenuwachtig en dartel, nu hier dan daar, of baden zich lustig in het nog koele zand om zich daarna te koesteren in het zoeler en warmer wordende uitbundig stralende, tintelende licht. En in de heldere, klare lucht, galmen eensklaps met zware donderende metaalklanken, de groote klokken der katholieke kerk, klinkend en klankend ver en wijd, vullend de lucht met een regelmatig bommend gedingdang, waarvan de eene klankengolf de ander najaagt over stad en stroom en woud, tot die sonore stemmen plots weer zwijgen en de laatste tonen zacht, onmerkbaar uittrillen in verweg-verwijderend klankgedein. Middag. 't Is warm, drukkend warm. Het oosten is donker van zware, lilazwarte luchten en het okerbruinige water van de breede rivier stroomt rimpelloos langs de felle witte huizen van de stille stad. De natuur, afgemat, lijdt onder een ondragelijke brandende hitte, die de blaren neer doet hangen en de bloemen gauwer laat verwelken, die de vogels verstommen doet en den mensch traag laat gaan langs de stoffige, heet zengende wegen. Alles smacht naar een koeltje en alles smacht naar regen, naar stroomenden, neerkletterenden regen uit de donkere wolkopstapelingen boven den verren horizon. Maar noch een licht briesje dat de palmenkronen zacht gracelijk wiegelen zal en trillen doet het wijde watervlak, noch een frissche regenbui zal de natuur weer doen herleven. In statige langzaamheid en in allerlei kleur- en vormveranderingen komen aldoor uit het oosten sombere, donker violette wolkgevaarten aangedreven, waarvan het lila naar het westen steeds | |
[pagina 588]
| |
lichter wordt en geleidelijk zich oplost in het rossig ovengevlam van het ondergaande groote licht. Nù, op hetzelfde oogenblik als alle dagen, gaan de papegaaien weer terug naar het woud. Hoog weg, met vluggen wiekslag, schril krijschend en krijtend, als een zwevend vuurwerk van schetterende geluiden en bonte, fonkelende kleuren, vliegen zij over den breeden, grooten stroom, om weer slapen te gaan in de reeds duistere wouden van den anderen oeverkant. Als alles weer stil is, zinkt het laaiende, bloedroode zonnevermiljoen al lager en lager. Het vurige purper en het rijk schitterend karmijn verbleeken allengs in eindelooze overgangen van geel en oranje, die dan weer zacht wegvloeien in een fijn grijsblauw en in een uiterst teer mauve van een parelmoeren avondlucht. Dan is de hemel voor een oogenblik weer helder en verreind, maar zoodra de buitenlijnen der gepluimde palmenkruinen versluimeren in het grijzen van den zwoelen avond, als alles volkomen stil wordt en rustig, als zelfs het fijnste blaadje niet meer trilt, dan donkert de lucht langzaamaan opnieuw. Tegen den duisterenden horizon stapelen zich grauw-blauwe wolkbergen op, wier reusachtige kammen al hooger en hooger stijgen tot zij zich vervormen in een zware, lavakleurige cumulus nimbus, een wolk met een belofte van regen, maar regen die toch niet vallen zal. Wèl komt er licht uit schimmen, zwakjes eerst en met lange tusschenpoozen, dan uit meerdere plaatsen tegelijk en sneller en sneller, tot het àl wordt één zenuwachtig lichtgebibber, dat zich weerkaatst op het donkere, gladde watervlak en even aanlicht de boomen, de witte huizenkanten. Maar plotseling schittert tusschen al dat op en neer gaande geblink, voor een ondeelbaar oogenblik, een brutaal, hel flitsend licht dat uitrafelt in grillige draden van schel gloeiend wit. Heel in de verte roffelt een nauwlijks hoorbare rommelende donder, als kanonnades van verweg strijdende artillerie. Zóó blijft het een paar uur doorgaan, zonder knetterend onweer en zonder neerratelenden regen. Avond. De wolkbanken zinken weg, het lichten dooft en, vreemd, | |
[pagina 589]
| |
heerlijk koel en dauwig wordt de avond, met een lucht vol juweelengeflikker: Orion statig in het zenith, het Zuiderkruis in een glorieuze illuminatie van glanzend lichtende punten, de Poolster glurend even boven den horizon. In die wazige avondschaduw ligt stil-rustig de lange, rechte Gravestraat. Een wassende maansikkel blikkert tusschen enkele vreemd gekartelde wolkjes, zilverend de leien en zinken daken en streelend met haar droomerig licht de welriekende blaren der kleine citroenboomen en het fijn-spitse loof der geurige, roodgebloemde accasia's. Een eentonig gezoem van gonzende insekten drijft in de kilkoele avondatmosfeer; even hoorbaar zijn nu en dan de uit de verte komende tokkelklanken van een mandoline-melodie. Dan, nauw verstaanbaar eerst, klinken ook menschenstemmen die steeds duidelijker worden en naderen uit het doezelig-donker straatperspectief. Onzekere silhouetten als droomfantomen, komen aan onder het uiten van twistende, dreigende woorden. Nu passeeren zij, een matroos en een jonge negermeid, zij zich verontschuldigend met hard-hooge vrouwenstem: Nô-nô, mi no lee joe verstang!Ga naar voetnoot1). Hij ruw-driftig en schor-schreeuwend daartegen: - Houd je smoel, jerre!Ga naar voetnoot2) verstorend met dit grof geluid het dommelen van den kalmen avond, ontwijdend de vredige, heilige stilte van een naderenden tropennacht. Maar in hun regelmatige verwijdering worden de stemmen steeds onduidelijker en tegelijkertijd de gedaanten ijler en waziger tot zij geheel verdwijnen in de donkere, geheimzinnige schaduw der hoog zich welvende tamarindelaan. Weg is ook het geluid van mandolinemuziek en hoorbaar alleen het tirren en sissen van tallooze verscholen insekten. Roerloos staan in de lange, rechte straat de boomen waarin de vogels slapen; 't is nu volkomen stil en eenzaam. De maan tuurt tusschen grillige wolken.... Ergens in de hoogte klaagt een nachtuil: gloe-gloe, gloe-gloe, gloe-gloe.... |