Groot Nederland. Jaargang 4
(1906)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
Waar scheeve wal en torentop
naar stille gracht den zwaren kop
vooroverbeuren,
dwaal ik het liefst des avonds rond
omdat ik nimmer schóóner vond
en téérder kleuren.
Te staren van den ouden wal
den avond in en het geschal
van grijzen toren
te hooren kwijnen over 't veld,
dat vèr ligt in het zwart geweld
van nacht verloren,
Te staren van 't verbrokt bastion
naar 't traag vervagen van de zon,
den nacht zien komen,
en dán te hooren 't nachtgeluid,
dat als een damp, de velden uit,
komt òver stroomen.
| |
[pagina 456]
| |
Als dan zoo stil de avond gaat,
zoo laat door 'n verlaten straat
der oude stede,
dan is de rust zoo teeder-stil
of héél de stad nu vrede wil....
al 't leed geleden....
En mijn gedachten, mijmer-stil
gaan zonder weemoed, zonder wil
door d'avond trekken,
zóó zacht, dat ik wel slapen wou
tot morgen vroeg de jonge dauw
mij weer zou wekken.
Om dán t' ontwaken als verjongd
als buiten bosch en akker blónd
is van de zonne,
om dán te gaan vol jongen moed
den dag weer in, die overvloeit
van vreugd'en wonne!
|
|