uit-hartstocht het meest door verschillende auteurs tot sujet gekozen is.
Prof. Ferri, die de theorieën betreffende het decadente in de hedendaagsche kunst, door Max Nordau in zijn Entartung neergelegd, bestrijdt, maakt op zijn beurt den indruk van met veel vooropgestelde meeningen de literatuur genaderd te zijn. Er zou te veel ruimte noodig zijn om dit ten opzichte van zijn vele uitspraken aan te toonen, - er zij hier slechts éen voorbeeld van averechtsche redeneering gegeven, tenzij men aan wil nemen dat de schrijver het werk waarover hij het heeft niet kent, wat wel heel erg zou zijn.
Bij het spreken over Hamlet noemt hij dezen een ‘misdadiger-krankzinnige’.
Dit vindt hij in de eerste plaats gestaafd door zijn lijden aan zinsbegoocheling. ‘Als hij meent zijn vaders schim te zien en te hooren spreken, is (dit) een bewijs van kennelijke krankzinnigheid.’
Wie hier nu in aanmerking neemt dat niet alleen Hamlet, maar Bernardo, Marcellus en de kloeke Horatio ook aan die zinsbegoocheling lijden, komt tot de concluzie dat het platform te Elseneur het nachtelijk rendez-vous is voor naar den geest gekrenkten!....
Den moordenaars-aanleg in Hamlet wordt op deze wijze geconstateerd. ‘De eigenaardige, absurde wijze van Polonius te dooden (is) voldoende om den onredelijken aandrang van Hamlet te bewijzen, omdat de grijsaard in zijn schuilhoek geen enkel kompromettant geheim zou hebben kunnen doen ontdekken.’
Hier vergeet de prof. maar even dat Hamlet tot het lijk van Polonius zegt:
I took thee for thy better, wat tot de beoordeeling van deze daad àlles afdoet.
Na deze krasse staaltjes van aprioristisch en lichtvaardig betoogen, zal men wel overtuigd zijn dat prof. Ferri, wiens verdiensten voor de crimineele anthropologie ik geen oogenblik te na wil komen, een minbetrouwbare gids wordt als hij in de literatuur gaat grasduinen.
Voorzoover hij zich met beeldende kunst bezighoudt, schijnt hij het voorzichtiger te vinden zich toe te vertrouwen aan het oordeel van anderen. En wat hij meedeelt uit het werk van Edouart Lefort, getiteld: ‘Le type criminel d'après les savants et les artistes’ is inderdaad belangrijk. Lefort heeft nl. geconstateerd dat in verschillende eeuwen teekenaars en schilders volmaakt de type van den misdadiger in haar verschillende schakeeringen hebben weergegeven.
‘In vele meesterwerken van de italiaansche, vlaamsche, spaansche en fransche school, heeft Lefort karakteristieke trekken van den krimineelen grondvorm opgemerkt. Men treft hun ongunstige, brutale gezichten, hun groote stomphoekige hoofden, hun scheef gelaat en kleine ondeugende oogen, hun enorme en vierkante kaken, hun laag en ongewelfd voorhoofd met vooruitspringende wenkbrauwbogen en jukbeenderen, hun afstaande of puntige ooren (de lobulus van Darwin), de overvloedige en borstelige haren, de dunne baard of baardeloosheid op die schilderijen aan, waar geweldenaars, moordenaars, beulen of verdoemden worden voorgesteld.’
De kunst is derhalve, met haar nauwkeurig observeeren, in het vaststellen van de typen - waaraan Lombroso voor een groot deel zijn naam dankt - de wetenschap eeuwen vóór geweest.