Groot Nederland. Jaargang 3(1905)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Gedichten Door Annie Salomons. Koorts. M'n God, waarom heb je zoo met me gespeeld? Kon je dan niet zien in m'n oogen Dat m'n ziel er in beefde, Dat enkel ik lééfde Van jouw blikken, die logen.... lògen. Ben je dan valsch? - Wat wilde je dan, Toen je dwingend me ving in je tooverban? Woù je me breken - of wist je het niet, Hoe me zou knagen Alle nachten en àlle dagen Verdriet - 't verdriet.... Ik lag met wijd-opene oogen En woelde onrustig, als 't kindje klein, Dat in nacht niet kan slapen om 't angstig-zijn In 't donker.... [pagina 89] [p. 89] En over me hing gebogen Jouw winnende, willende sfinxenblik, Geflonker, Dat ik niet kon ontkomen, nòch laten.... O, je bent slècht, je bent vàlsch; Wèg je arm van m'n hals, Je vleiende stem, je oogen, je mond; wèg! Hàten zal ik je; hàten. Juni 1904. [pagina 90] [p. 90] Herinnering. Zooals op zomeravond matte klacht Van 'n harmonika door 't open raam Bij ons komt dreinen.... tot laat in de nacht Blijven we luistrend aan het venster staan.... Als zwoel-pervers parfum van vrouwenkleed, Waarvan ons walgt, en dat toch telkens weer Neertrekt ons hoofd naar die bedwelmingsfeer, Waarin de geuren wolken, zwaar en heet. Zoo heeft week-armige herinnering Die gulzig jeugdkracht drinkt en denkensmoed M'n zijn gevange' in haar omstrengeling.... En of 'k me soms al worstlend haar ontwring, 't Weet toch, dat 'k steeds weer voor haar zwichten moet, Zelf hunkrend naar de zoete pijniging. Vorige Volgende