| |
| |
| |
Bibliografie.
Marie Metz-Koning, De Ring. Bussum, C.A.J. van Dishoeck.
Een bundel met een dozijn schetsen: knap, sympathiek werk. 'n Enkele maal op de helling naar een wat te gemakkelijk bereikbaar, oud-romantisch effect, zooals Twee Brieven, 't vertelsel van den jongen man met lichtzinnige neigingen, die op een morgen naast zijn ontbijt-bord een brief vindt van zijn zusje en een andere van zekere Duitsche Emilie, behoorende tot de Emilietjes waarmee jongelui in een groote plaats op gemakkelijke wijze kennismaken, en welk exemplaar van die soort hem gaarne aan haar adres wachten zal. Maar.... zusje schrijft dat Moes ziek is, en ook schrijft ze over den tijd dat hij zelf ziek was, en toen Moes zich overspannen had. Daar moest hij nu toch over denken. Moes, zusje aan den eenen kant.... Emilietje aan den anderen. Vade retro!.... 't Verleidend riekende briefje wordt verbrand... Komaan - mevrouw - zóó eenvoudig is 't alleen in een boek van u, en van anderen lang geleden. En 't is een zwakje van u, dat wel wat tè oud-romantische nu en dan....
Beter, veel beter werk is 't andere. Veel van vrouweliefde en die heel fijn gevoeld. Vooral van de behoefte der vrouw aan liefde, met meer dan één tikje pessimisme en, misschien gebillijkt, wantrouwen tegen 't sterke geslacht. De mannen.... nu ja, ze hebben zooveel andere dingen aan hun hoofd. De teergevoelige liefde en die het voornaamste in 't heele leven: dàt is nu eigenlijk 't praerogatief der vrouw. Zou 't waar zijn?... Doe ik mijn oogen toe, dan wil ik 't wel gelooven, zei de leekedichter.
Hoofdzaak is dat de auteur er met veel sentiment in deze op menige bladzijde fraai gestileerde schetsen van weet te vertellen. Verjaardag, Bekneld en Moede lijken me het best.
| |
W. Graadt van Roggen, Tuberculeus. Wageningen, Johan Pieterse.
We zijn tegenover een zeker soort van boeken wel eens onbillijk. Tegenover het genre dat we ‘ziekelijk’ noemen. En dat, eigenaardig genoeg, het meest gehandhaafd wordt door heel jonge auteurs. Toch kunnen ze zeer zuivere uitingen zijn van gegemoedsleven in zeker stadium van menschwording. Men pleegt wat al te veel te vergeten dat een later zoo harmonisch ontwikkeld kunstenaar als Goethe een boek als Leiden des jungen Werthers op zijn geweten had! Er is een tijd, waarin alles nog zoo benauwend in ons woelt, waarin de emotie in een fijngevoelige ziel zoo
| |
| |
overstelpend, alles uit de voegen drukkend is. Dat we ons toch terecht moeten voelen in een wereld met zooveel weedom en onrecht; het voor onszelven dienen uit te vechten met God en lot, klein ons wetend tegenover het overmachtige leven, met de verwensching van Hamlet op de lippen: ‘O cursed spite, that ever I was born to set it right!’ Want dat laatste denken we.
Wie in zijn jeugd veel leed ziet om zich heen, van veel leed hoort, een lieven vriend mee moet begraven, - wie in zijn Sturm-und-Drang periode, gelijk het veelal gaat, zich de dupe voelt van een wanhopige liefde, - en hij heeft tevens literairartistieke neigingen, - die schrijft een boek als Tuberculeus en draagt dat op aan de nagedachtenis van den vroeg gestorven vriend.
De critiek zal er veel zwaks in vinden want er is veel zwaks in, veel navolging van geliefde auteurs, maar alleen bedenkelijk achten de bladzijden waarin de overgevoeligheid - gelijk meer gebeurt! - zoo heel dicht staat bij valsch gevoel en grof egoïsme als hier op blz. 48 en 134. Maar verder kan ze zich verheugen over welgeslaagde bladzijden stemmings proza. Graadt van Roggen geeft zich blijkbaar moeite om te stileeren, doet de taal maar zelden geweld aan. Voor zinnen van een heele bladzij (22) met tienmaal ‘was’ erin moet hij oppassen.
| |
Cornélie de Waal, Van Leven en Lieven, Sonnetten en Verzen.
Een uitgever vind ik in dit boekje niet vermeld. Waarom Sonnetten geen Verzen zijn is me niet duidelijk. Maar de Opdracht trof me:
Voor hem, die mijn verlangen weet,
Bij al mijn liefde, in al mijn leed,
Bond ik gedachten, wild maar frisch
En leg ze, als belijdenis
Dit aangenaam klinkend versje zegt ons dus dat we ‘gebonden gedachten’ kunnen vinden in het bundeltje en al klopt dit nu niet geheel met de eerste regels van het volgend gedicht:
Mijn ros, mijn Fantasie! kom! thans van steê,
Ik bind U vleuglen aan....
we moeten dichters niet al te zeer bij hun woord nemen. Over 't geheel maakt dit bundeltje den indruk van bescheiden talent, dat de wel zeldzame eigenschap bezit zich zelf te kennen en zich niet te forceeren. Het geheel ligt in een sfeer van zachtheid: zachte herinnering, zachten weemoed en zachte vroomheid.
| |
Gilbert Parker, De Zetels der Machtigen. Rotterdam, J.M. Bredee.
Robert Moray (voorheen kapitein bij het Virginia-regiment en daarna bij dat van generaal Amherst) wiens gedenkschriften we te lezen krijgen, vertelt in zijn voorrede, dat hij zich hoofdzakelijk zal bezighouden met zijn eigen geschiedenis. En hij houdt woord: dat verzeker ik u! Hij vindt vóór alles zichzelf belangwekkend, en in twee zwaar-lijvige deelen krijgen we alle gesprekken te lezen, door hem met diverse personages gehouden.
Dit verhaal geeft de langdurige beschrijving van zijn langdurige gevangenschap. Pas aan 't eind van het tweede deel komt hij vrij, na al 't gesar van zekeren Doltaire. Volgens eigen verklaring voert hij beroemde personen ten tooneele, beruchte zelfs, als Bigot, civielgoeverneur van Nieuw-Frankrijk, maar hij blijft de hoofdpersoon. Wien de voorrede doet hopen op iets nieuws of pikants, late die hoop varen. Ook zelfs La Pompadour brengt dat niet.
Stijl eentonig, emotie nihil. Zelfs zijn liefde voor de edele Alixe laat ons koud. Slotsom: de kapitein had zijn gedenkschriften maar voor zich moeten houden.
| |
| |
| |
P. Fr. Rist, Liefde en Strijd. Vertaling van D. Logeman - Van der Willigen. Utrecht, H. Honig.
Ook een ‘historische roman’, zoo men wil. Een brok Zweedsch-Deensche geschiedenis uit de tweede helft der 17e eeuw. Maar de geschiedenis is bijzaak: hoofdzaak de roman.
Deze heeft wel bekoring. Hierin vindt men nu werkelijk iets van de zoo vaak geroemde en zoo zelden gevonden, ten onrechte als een kwaliteit van àlle Noorsche boeken beschouwde ‘frischheid.’ Het boek vertelt ons van liefde, op zich zelf geen frisch onderwerp meer. Een soldaat mint een jong meisje, zij hem. Een wreed lot houdt hen lang gescheiden. Eindelijk leven ze samen in een zelfgebouwde hut in 't bosch, die hen tot schuilplaats dient voor driesten vijand.
Het slot is droef. Ziek is 't soldatenliefje weer naar haar ouders teruggegaan, en op een nacht hoort ze in haar koortsig brein 't geroep van zijn stem. Ze snelt den killen winternacht in, zoekt en vindt hem bij hun hut, koud en dood.
Nu blijven ze bijeen. Het tweede voorjaar daaropvolgende ontdekt men daar hun twee.... geraamten.... Het verhaal dat zoo licht een melodramatischen draai had kunnen nemen, gaat kalm-eenvoudig rechtaf op het droevig doel.
Aan de idylle der woud-eenzaamheid worden poëtische schilderingen gewijd. De vertaalster begint over 't geheel vloeiender Nederlandsch te geven. Maar kon de eerste bladzij niet wat vlotter? En zou wat minder druk gebruik van betrekkelijke voornaamwoorden den zinbouw niet zeer ten goede komen?
| |
Adolf Wilbrandt, Villa Maria. Vertaling van Elka. Leiden, C. Kooyker (J.C. Huysman Jr.)
Een smulpartijtje voor sensatielievende romanlezers! Een ‘zoekende’ juffrouw, die eindigt met zich van kant te maken; een gescheiden echtpaar, dat hereenigd wordt; een complete intrigante, dubbel gevaarlijk door hypnotische en suggestieve gaven, maar gelukkig bijtijds ontmaskerd - ziedaar, handig dooreengeschokt, op hun beurt schokkende elementen genoeg.
Gelukkig dat er zulke boeken geschreven worden! Daar komen zelfs de zeer middelmatige nog gunstig tegen uit. En de vertaling handhaaft als zoodanig het peil van 't oorspronkelijke. Wat is daarin alles ‘net’! En als de eene vrouw de andere gaat aanspreken met ‘mijn geliefde ziel’ blijft er stellig niet veel meer te wenschen over. Komiek wordt het boek vooral in ‘verheven’ oogenblikken. Men zie blz. 119 en 282.
| |
Waldemar Rördam, Karen Kjeldsen. Vertaald uit het Deensch door B. Bakker-Nort. Amsterdam, Cohen Zonen.
Een boek van strijd en twist en jammer om den geloove!... Waaruit voor de zooveelste maal blijken kan, hoe weinig 't geholpen heeft dat Lessing zijn wijzen Nathan verwekte. Want al is dìt verdichtsel, we weten te goed ook nog in onze dagen dat de ‘drijvers’ niet uitgestorven zijn. We zien hier een lief jong meisje als in den dood gedreven door den man van wien zij 't hoogste levensheil verwacht. En dat alles om den geloove! ‘Ihr Stolz ist Christen sein-nicht Menschen’... hoor ik de stem uit de achttiende eeuw... Het bleef zoo - in dit boek klinkt de echo.
Die ‘drijver’ is wel literair het beste. 't Jonge meisje niet onmogelijk, maar toch niet zóó overtuigend. De zeer vrijdenkende vader blijft vrijwel cliché.
In 't begin heeft het boek iets fantastisch, Gösta Berling-achtigs. Later gaat het verhaal vlakker door. Schrijver en vertaalster deden stellig en niet zonder rezultaat hun best.
| |
Freiherr von Schlicht. Eerste
| |
| |
klas menschen. Roman uit de officierswereld. Uit het Duitsch door Charlotte. Leiden, firma C. Kooyker (J.C. Huysman Jr.).
Het succes van Bilse's garnizoenroman spookt de Duitsche auteurs door het hoofd. Het regent militaire verhalen. Ook deze vrijheer von Schlicht - ik meen dezelfde die met de heeren von Schönthan en Kraatz een paar ook hier te lande bekende militaire blijspelen geschreven heeft - liet het niet onder zich. Er worden zooveel romanprullen saamgeflanst, waarom zou hij niet met Eerste klas menschen een eerste klas prul geven? Psychologie, typeering, wie vraagt er naar? Als we maar van militairen te hooren krijgen, van oversten en kapiteins en luitenants, van leger- en garnizoens-toestanden: dan is 't in orde.
Welnu - het ìs in orde. Wie weten wil hoe Spaansch 't in 't Duitsche leger toegaat en dat nog niet in de couranten las, hij kan zijn hart ophalen. Een onder-officier die een soldaat tanden uit zijn mond slaat, hem een kooktoestel niet naar, maar tegen het hoofd gooit, een luitenant, die... doch waar blijf ik? Slechts dit: weet iemand niet wat Citroenvlinders zijn? - Hier kan hij het leeren.
Juffrouw Charlotte die 't boek vertaalde, moet óok nog leeren. Niet van die ‘vlinders’, maar van de naamvallen. Slecht vertalen - daar zien we niet meer op - dat is regel - maar de goede naamvallen, daar dient toch nog een beetje op gelet. ‘Vriendelijke woorden, waaruit een warmen lof voor zijn vader sprak.’ ‘Hij wist dat den roep van hem uitging.’ Een uurtje naar school nu en dan nog, Charlotte! |
|