| |
| |
| |
De dochter
Door Top Naeff.
De lucht spande hoog, strak-vriezerig boven de daken. De zon scheen fel, zwart vielen de schaduwen in de plooien der huizen, vormend grillige, scherp afgelijnde vakken grijs in de lichte straten, waarlangs de menschen, Zondag's-mooi, sloften ter kerk. En de klokken klepten hun klepels tegen de holle bellen, grooten en kleinen, alle verschillend van metaaltint, en 't geklank speelde door de ijle lucht, verspreidde zich ver over de stad in al fijner geluid, dat vloeide in de menschen en prikkelde tot nieuwe, frissche kracht!
Op den eersten dag van het jaar.
De stoep van het huis der Veemers leek zwart van menschenmassa. De deur bleef half open, een knecht deelde centen, vulde de gretig geheven handen.
In de voorkamer waren al de kleinkinderen van Nans, stonden er verrukt om 't kleine hondje, dat ze trokken aan de oortjes en 't stompe staartje.
Julie rolde kleeren in pakken, knoopte speelgoed in oude doeken, koekjes, chocolamannetjes, pepermunt....
En haar vader rammelde de spaarpotjes, liet blinkende, geheimzinnig klinkende dingen glijden door de gleuf.
En oude Nans herhaalde dankbaar, haar oogen nat, looperig van de kou: ‘'t Is te veel, duizendmaal dank, duizendmaal! Bedanke Piet, hebbie dankie gezeid? Zeg: dank u wel, meneer. Jij ook, Koba, netjes.’
In de vestibule stonden nog meer vrouwen, moeders en grootmoeders met kinders op den arm en aan de hand; schuwe, bleeke kinderen, benijdend het troepje van Nans, dat gewend in het huis, onbevangen ronddraafde door gang en kamers.
| |
| |
Ze durfden nauwelijks aanvallen toen Julie een schortvol kaakjes te grabbelen gooide, een grapje om den schroom te verjagen: ‘Vangt jongens, gauw! Bukken....’
Dien eenen dag was het vroolijk in 't huis, als stelde het zich schadeloos voor de sombere stilte van het overige jaar.
Dientje stond onverschillig toe te zien. Van haar welgestelde familie kwam niemand voor bedeeling in aanmerking, en de nieuwe japon, die Julie gewoon was elk der meiden op nieuw-jaars-dag te geven, hadden ze ditmaal niet gekregen.
In de keuken zat Mina misbarig te huilen. Haar, dadelijk bij Julie's beneekomst gewaagde, bede: nog te mogen blijven, haar vleien en smeeken en de schuld, van zich af, op Dientje verschuiven, beloften en tranen waren vergeefsch geweest. Zelfs haar eindelijk schelden en uitrazen van woede, toen ze elke kans ontglippen voelde, hadden juffrouw Julie's kalm koel gezicht tot geen merkbare ontroering bewogen.
Nu zat ze in de keuken en spande haar krachten om 't gesis harer droge snikken tot de vestibule door te drijven.
Maar de kleinkinderen van Nans kraaiden en tierden en overschreeuwden elk zwakker gerucht.
Een storm van vreugde stak op, 't geluid schalde door de gang, toen Piet, kleine vent, met den spartelenden hond krampachtig omklemd in de kamerdeur verscheen. De moeders poogden te bedaren, stopten 't gekregene in manden en zakken onder de plank-stijve schorten, waar kraakwit de vouwen nog inruitten.
En buiten groeide de menigte aan, terwijl de heer Veemer, zelf zich vermakend als een kind, de geldzakken vulde: centen, dubbeltjes, kwartjes.... En telkens als de deur, even gesloten om 't opdringend volk te stuiten, weer openkierde, steeg op een geloei als van uitgelaten kudde.
De politie keurde streng af deze ordelooze wijze van geven, traditie in de familie Veemer en daarom oogluikend toegelaten, maar in andere gezinnen reeds lang uit den tijd geraakt, en sprak van bonden, vereenigingen, stelsels van weldadigheid, ver te kiezen boven dit deelen in den blinde, aan ieder gelijk, verdiend of onverdiend; geld om te gebruiken of te misbruiken, elk naar zijn aard.
En Veemer spotte erom als een kwâjongen, genoot in de stille ergernis der stad, gaf, gooide, strooide zijn geld met de spontane, luchtige gulheid die hem kenmerkte, weglachend al het zwaarwichtig geredeneer, 't heele geval opdrijvend tot een pretje:
| |
| |
‘Juul kom 's kijken! Zeg, hier!’ Hij trok haar voor 't spion, waarin de stoep, zwart van volk, weerkaatste, proestte, zich verkneukelend in zijn kattekwaad, wijzend de vuilste, beruchtste straattypen: ‘Kijk Lompe-Hannes en de Rooje, wonder dat hij niet in de doos zit, en Lollemientje, die is er de heele morgen al, doet telkens net of ze niks gehad heeft nog, dadelijk zwiert ze! Jonge, jonge wat 'n élite!’
Hij blijft een kind, dacht Julie, bekommert zich om goed noch kwaad, neemt 't leven op als een veer.... Háár bezwaarde het onrecht dat ze redeloos in de hand werkten; zij voelde de afkeuring der gansche stad knagen, verweet zich het geld niet verstandiger te besteden.... En toch, heimelijk, genoot ook zij in den overdrukken, rumoerigen nieuwjaarsmorgen, in zijn uitbundig plezier, dat uitstraalde als een zon, om de traditie alleen in hun familie van jaar op jaar gehandhaafd!
‘Hier, nee loop niet weg! 't Is zoo gèk! Kijk dat ouwe wijf daar wegschieten, 'n kous vol centen.... de schort er over.... bang dat ze 't haar weer afnemen....’
‘Ik moet nog even met Nans praten, ze weet een goeje tweedemeid,’ glimlachte Julie, wijs en ouwelijk, terwijl hij wipte van 't eene been op 't andere, zijn handen lubbend in de zakken; een sigaret in den linker mondhoek bibberde tusschen zijn lippen bij elk woord dat hij de gang inriep:
‘Jongens! Wie kan op zijn hoofd staan? Hier op de looper; wie het 't best kan, krijgt 'n kwartje.’
En de kleine jongens duikelden, vielen om, rolden dooreen als muizen. Niemand kon 't, en elk kreeg een kwartje.
Tegen half twaalf - de vrouwen waren weg, de stoep liep langzaam leeg, en de deur bleef gesloten tot een belruk nieuwe, late klanten aanmelde - rolde het rijtuig der Van Elkendoncks voor, waaruit tante Adèle en Freddy wipten, beiden tot de neuzen in bont gedoken; Freddy met haar handen in groote witte mof, en een hoed, opvallend van breede grijze veeren.
Julie, om de ontredderde voorkamer, riep Dientje na: ‘laat mevrouw in de zaal.’ Maar Dientje, die verzuimd had in het zaaltje den haard aan te leggen, hield zich doof, en liet de dames tóch vóór in den rommel.
‘Dat winnen we je àf! Al wat wenschelijk is Julietje,’ kirde mevrouw Van Elkendonck, haar nichtje kussend op beide wangen: ‘mijn waarde zwager, heil en zegen.’
| |
| |
‘Dank u tante, u bent zoo vlug, wij komen vanmiddag bij u.’
‘Ja, daar ben ik op gesteld, dat weet je. De kerk was vroeg uit, ik zeg tegen Freddy: laten wij van 't jaar de eersten eens zijn! Wat een rare lucht is hier. Heb je.... O, zeker filantropische neigingen botgevierd.’
‘De heele bende van Nans.’
‘Je moogt wel eens spuien.’ Tante Adèle wuifde haar naar viooltjes geurenden zakdoek als een wimpel voor haar neus. Freddy bemerkte den hond:
‘O, daar is hij! Wanneer gekomen? Hij is snoezig!’
‘Gisteravond. Leuk, net op ouwe-jaar.’
‘Heb je 'm cadeau?’
‘Ik weet niet, ik geloof 't wel. Meneer Greve vroeg of hij er me een mocht sturen.’
‘'t Wordt gevaarlijk met die meneer Greve!’ plaagde tante Adèle. ‘Eergisteren in de komedie heeft hij ook al zoo'n tijd bij jelui in de loge gezeten. Opvallend, Juultje. Nee hondje, weg met je scherpe pooten.’
‘Verbeeld-je, een ouwe, saaie man van in de veertig!’ weerlegde Julie beslist elk heimelijk vermoeden, ‘ik zou je danken.’
‘Julie is mijn huisvrouw, ik sta haar niet af, aan niemand,’ pochte de heer Veemer.
‘Tut-tut.... Jonge jaren....’
Zenuwachtig viel Julie uit tegen den hond: ‘Koesjt dan toch, allez, in je mand.’
En Freddy telde in haar bruin fluweelen rok den druk der spitse nageltjes: vijf halve maantjes, zes.... zeven.... Pas op, anders worden we kwaje vrienden!’
Ze zaten als gegooid in de kamer, Julie, op de smalle vensterbank met haar rug raamwaarts benam het licht, tante Adèle op de kanapé onder het portret van mevrouw Veemer, haar jongere zuster, wie ze geleek in de tinten van haar was-rozig gezicht met het fijn verzorgd pluishaar, doch niet in de lijnen, bij Julie's moeder schalksch en poppig-rond, bij tante Adèle sluw-lief en meer regelmatig mooi.
Freddy zat op Julie's driekant mat-stoeltje, de heer Veemer, verveeld, hing tegen de tafel, die kraakte in de telkens neervallende stilte. En overal stonden leege stoelen, van den wand getrokken en niet op hun plaatsen teruggezet.
‘Kopje koffie tante?’
| |
| |
‘Graag, 't was koud in de kerk.’
Freddy geeuwde.
‘Gezellige avond gehad gisteren?’ vroeg de heer Veemer, den onvriendelijken wenk, die hem en Julie had geweerd buiten hun kringetje: intiem-onder-ons, alweer vergetend, zonder een zweem van wrok.
‘Ja bijzonder prettig, je begrijpt, geheel “en famille”, Charles er ook bij.... wel weemoedig 'n beetje voor Hélène de laatste oudejaar's avond thuis.... Toen de klok sloeg waren we allemaal onder de indruk.’
Tante Adèle bette een traan onder de voile weg, voorzichtig, zonder het rag op te schuiven, en duwde meteen de voorkrulletjes wat omhoog.
‘Bent u...nog opgebleven?’ aarzelde Freddy, altoos beschroomd in het ongewoon gezin der Veemers een teere snaar te treffen.
‘En hoe!’ blufte Veemer, afspringend van de tafelpunt. ‘Juul en ik hebben gesoupeerd in de binnenkamer... en cabinet particulier... niet waar Julie, exquis?
Julie, bij het dressoir koffie schenkend, knikte glunder, zich vermeiend in tante Adèle's getroffen: ‘Wèl!’ haar ontsnapt als een verbazing over dit, in hun huis niet verwacht, blijk van intimiteit.
‘Oesters en pagne, en de patrijzen van je echtvriend; ik hoop hem vanmiddag mijn dank te betuigen. Ze had gezorgd, mijn dochter, alles voor den dag gehaald, de tafel zag er subliem uit!’
‘Wat 'n drukte voor je beiden,’ lieflachte tante Adèle.
En stekelig troefde Julie, terwijl ze een kopje aanreikte en een tafeltje bijtrok: ‘ja voor ons beidjes, in-gezellig, zoo heel ‘en famille.’
In het rijtuig, toen zij door de propere Zondag-straten naar huis reden, merkte mevrouw Van Elkendonck na-peinzend op:
‘Je zoudt zeggen, dat de verhouding tusschen oom en Julie.... wat verbeterd is.’
Freddy beaamde: ‘ze doen ineens zoo chaud.’
‘Ja.... en 't is net of oom.... in de laatste tijd.... ook minder...’
‘Ja,’ begreep Freddy.
‘Ze gaan weer samen uit. Als hij zoo.... góed.... blijft, kan ik hen óók wel weer eens vragen. Na die scène met meneer Godert's zilveren bruiloft.... je weet wel.... toen mevrouw Marens naast hem zat, en zoo bang was.... heelemaal opschoof,... heb ik 't nooit meer durven riskeeren. Vooral ook om Julie.’
‘Die bedankte toch altijd, verleden winter.’
| |
| |
‘'t Is zoo pijnlijk voor haar.’
‘Ja; gelukkig, dat 't wat beter gaat.’
‘Als 't maar duurt....’
‘Julie moest trouwen....’
‘Heb jij iets kunnen merken van die meneer Greve? Hij heeft aan papa gevraagd bij ons een visite te mogen maken. Beetje verdacht.’
‘Nee.... tenminste niet van haar kant. Maar hij is wél veel hier...’
‘Zij heeft voor jongelui weinig charmes, te ernstig, niet jong is ze.’
‘Eigenlijk een ziel....’ voelde Freddy, vergelijkend haar beider levens.
‘Ik zal hen aanstaande Zondag maar eens vragen,’ besloot tante Adèle in even warm-opwellend meelij, ‘gewoon onder ons, eenvoudig. Dan zal hij toch niet....’
‘Wel nee....’
's Middags maakten de heer Veemer en zijn dochter nieuwjaar's bezoeken, te voet om 't mooie, frissche winterweer. Zij stapten vlot, kittig, in gelijken pas, groetend links en rechts de kennissen op de straat en voor de ramen der huizen, die veelal dachten, of hard-op zeiden: ‘net man en vrouw, hij conserveert zich goed, niettegenstaande.... En zij heeft niets jong-meisje-achtigs....’
Vriendelijk knikte Julie, lang en slank in sluitend zwart laken, den met zijden strooken ingevulden sleep mooi-opgeplooid in de eene hand, haar zwart krulligen mof in de andere, diep-doorbuigend, met gratie.
Haar vader droeg den hoogen hoed, koket, een ietsje schuin op 't hoofd, en zwaaide hem telkens af met zwier: ‘bonjour!’
De pittig-indringende winterlucht wekte op en tintelde in ooren en wangen, kleurde ze frisch rozig.
Bij tante Fenna werden ze in muf donkere achterkamer gelaten, waar linnen hoezen, vaal-strepig, kanapé en stoelen dekten en geen vuur brandde, want ‘mevrouw ontving eigenlijk niet’, zei de meid, ‘alleen meneer van de Haven, als die soms kwam.’
Zij ging naar boven om te waarschuwen, terwijl Veemer in de drukkende, afwachtende, veel-dichte-kameratmosfeer, glosses fluisterde op zijn schoonzuster's smakeloozen inboedel, waarom Julie benauwd proesten moest:
‘Ze eten hier kleedjes.’
‘Stil Pa.’
| |
| |
Tante Fenna, in haar ochtendjapon, scheef dichtgeknoopt, in haar nekhaar nog twee vergeten krulpapiertjes, kwam uit de kinderkamer, waar ze het van de mazelen herstellend Fransje bezighield, onstuimig ingeloopen:
‘Toe, ga met naar fóór. Wat laat se je hier in de kou. Ja, wel gelukwenscht, insgelieks. Nee, jij eerst Julie.’
‘Nee tante, u.’
Zij ging hen haastig voor, altijd druk, redderig, bang tijd te verliezen. Want zij liet alles aan huis doen nog, wasschen, strijken, japonnaaien; zuinig, omdat het kapitaal geheel kwam van háár kant, uit hun rijk Friesch heereboerbedrijf, en haar man, zeeofficier uit dienst, slechts zijn klein pensioen aanbracht.
‘Godert! Fisite!’
De heer Godert Veemer, log en lusteloos man, wiens oogleden laag neerdopten over de oogen, als was hij te lui ze te openen, lag in rieten leunstoel te dampen, omhangen van dikke wolken rook.
Twee zoons, beiden cadet, slordig, de een in uitgegroeid colbertpak, de ander met loshangend uniformjasje op fantasiebroek, schoten, na schichtigen groet voor Julie, die hen lachend terugriep: ‘ik heb jelui toch al gezien’, weg in het dienkamertje. Op de tafel stond het gebruikte koffieservies half omgewasschen.
‘Hou je gemak,’ zei Julie's vader, die, twee jaar ouder dan zijn broer, dezen in uiterlijk noch manieren geleek.
‘Wij sijn nog geen fan allen aan'kleed. Marian sou hier oprumen, maar sij is ook 'flogen. Ga sitten Julie. Wij ontfangen eigenlijk niet. Ik ben bofen aan 't domineeren met Fransje, hij seurt soo nou hij opknapt. Neem me niet kwalijk....’
En in de gang hoorden zij haar vol-luide stem bevelen:
‘Marian.... Marian! Ga jij naar Fransje, dan ruum ik benee wel ferder op.’
Tante Fenna, terugkomend, streek haar hand door 't haar, als om duldeloos drukke gedachten weg te vegen, en waschte vlug, al pratend, glazen, borden, messen, alles do oreen in 't kil, van het staan verschraalde zeepsop, klaterend om.
‘Julie, wat mag 'k je gefen, versin 's wat.... port, cherry, boerejóngs?’
‘Dank u, liever niets, tante.’
‘Jij Feemer, of ben je fan de afsch....?’ Zij stopte lacherig, onhandig, zag vragend Julie aan.
| |
| |
Toen, in even verlegen stilte, herstelde ze: ‘Of is 't je nog te froeg!’
‘Geef mij maar 'n glas port, asjeblieft,’ zei de heer Veemer het gesprek met zijn broer onderbrekend en in den zelfden adem vervolgend.
In gezelschap van tante Fenna voelde Julie zich als vogelvrij. Tante Adèle, slim en wreed waar 't haar eigenbelang gold, kwetste bewust; tante Fenna, in den grond grof goedhartig, overvol deernis voor anderer leed en altoos bereid tot hulp en troost, miste het als voelhoorntjes fijne instinct, dat de wondeplekken in aangeboren kieschheid weet te mijden, en raakte telkens, argeloos en welmeenend, Julie's angstig teere ziel.
Zoo was ze gekomen den dag na hun zilveren bruiloftsfeest, waarop Julie's vader in verregaande opgewondenheid aan tafel ruzie had gemaakt, eindelijk op was gestaan en weggewaggeld de zaal uit, bij Julie gekomen, goedig met een mandje vol perziken, druiven, chocolaadjes, overblijfsels van de partij....om te troosten, te herhalen tegen Julie, ‘het sich toch niet soo aan te trekken.... Och, een heer drinkt wel eens wat te féel, maar kom, soo'n schande was 't niet. Wel náár dat oogenblik, toen hij opstond.... 'n heele consternatie. Buten, in de lucht, was hij dadelijk bedaard, gedwee met'loopen naast oom Van Elkendonck naar huus. Je kon hem niet alleen laten gaan, natuurlijk. Goed dat Julie maar blefen was.... Mefrouw Marens, 't trof jammer, dat sij juust naast hem sat, soo'n jong frouwke, sij had nog nooit soo dicht bie 'n dronken man 'sien, sei se...’
En Julie, kromgebogen voor de kachel in de binnenkamer, had elk woord in haar hart voelen kérven....
Tante Fenna, met den theedoek onder haar arm, schonk de port in. Julie stond op om 't aan te geven.
‘Je siet keurig uut Julie! Hier uut stad dat pak?’
‘Ja tante.’
‘Marian en ik hebben ons wintergoed in Brussel 'kocht, toen we Sytske naar kostschool brachten, in 't najaar. 't Is daar feel goedkooper als je de kanalen weet. Ik sal je mien nieuwen hoed 's sien laten.’
‘Graag tante, ik kom wel eens.’
‘Gaan jeluu nog ferder wenschen? Hier de jeugd wou naar jeluu huus gaan tegen half fief, schikt dat?’
‘Jawel tante. We moeten nog naar mevrouw Van Ouden en tante Adèle.’
‘Was 't prettig bie Fan Ouden's op diner?’ Tante Fenna had behalve den scherp Frieschen tongval, een eigenaardigen zinsbouw
| |
| |
behouden, die haar afkomst uit andere kringen onmiddellijk verried.
‘Heel prettig.’
‘Nou ga je seker wel weer met uut, als je fraagd wordt?’
‘Als 't voorkomt,’ ontweek Julie, starend naar haar vader om hem te beduiden zijn gesprek te eindigen.
‘Je hebt geliek, kien, je bent feel te jong om je soo af te sonderen.’
‘Papa, gaat u mee?’
‘Ja, direct,’ knikte de heer Veemer, zijn glas port in snellen teug ledigend, nà-proevend en onderwijl doorsprekend met zijn broer: ‘.... laat Tjep maar eens op het kantoor komen....’
‘Marian sei fanmorgen nog weer....’ vervolgde tante Fenna, het wit tafelkleedje bij de vouwen opnemend en uitschuddend boven den kolenbak: ‘Julie moest bie ons in dansclub komen.’
‘Ze zijn allemaal jonger dan ik. Marian is 22.’
‘Jou kennissen sijn 'trouwd, je laat je tied voorbiegaan meiske! Verleden winter, toen je altied in huus sat na....’ Ze keek schuinuit naar haar zwager, fluisterde toen, verlegen zich buigend naar Julie: ‘na onse bruloft sal ik dan maar seggen, had Marian 't je al willen fragen, maar ik begreep wel, dat je er toen.... soo dádelijk.... geen sin an sou hebben.... 't moest eerst wat slieten....’
Julie sprong op. Tante had den wondrand geraakt, en 't was of haar heele lichaam samentrok van pijn.
‘Toe Papa kom nou!’ beval ze schril. ‘'t Wordt weer voor alles te laat.’
En terwijl haar vader schertsend onderdanig opstond: ‘Tot je dienst, jonge dame’, en oom Veemer de wolken rook wegwoof, als om zich baan te breken uit den leunstoel en langzaam overeind kwam, op zijn pantoffels, de grauw-stuivende asch afkloppend van zijn plooiig vest, en Julie, zwijgend, met in haar mof gebalde handen, wachtte, moederde tante Fenna glunder voort: ‘Sal Marian je foorhangen? Kom, ik sou 't maar doen. Wat seg jij Feemer, je dochter trekt sich overal uut terug, se is oud fóór den tied.’ Zij kneep Julie in de wang, haar groote vingers lieten witte sporen van krachtigen druk en haar rond blauwe oogen glansden van grove goedigheid en deernis.
En Julie hield zich groot en glimlachte.
Bij de Van Oudens troffen ze een kamer vol menschen, in wijden kring om de theetafel gezeten, eenigen rossig verlicht door den vuurschijn uit open, vlammenden haard, anderen schemerig in het
| |
| |
grauw van overdag-donkere kamer, daar de ramen, volbehangen met kantgordijnen, grensden aan nauwe, hooghuizige zijstraat.
Mr. Greve was er met zijn dochtertje, een blond meisje in bruinfluweelen jurk, dat bonbons presenteerde.
Julie bedankte voor den hond, en Mr. Greve liet zijn dochtertje de groeten aan Kootje verzoeken.
Zij bleven er langer dan strookte met hun tijd, en haastten zich in drafje, terwijl de strakke lucht al grijsde, de schemer als mist tusschen de huizen kroop, de lantaarns bleek wit begonnen te glimmen, naar tante Adèle's woning, waar, in het salon, het avondlicht uit veel pitten reeds gul de vroolijke ruimte vulde. Monter, met een kleurtje van 't praten bij de Van Oudens, veerde Julie binnen: naar tante Adèle, die in beige voile japon, passend bij haar met blauw satijn bekleede meubels, troonde, en lief-deed met gestagen lach van hooggetrokken bovenlip strak over witte tanden, en oogen star als van glas; naar Oom Edzart, den buitenman, onbeholpen, bedrukt door de, in Geldersche bosschen ontwende, stadslucht, naar Charles en Hélène, bewonderend, samen in een hoek, een reeds ontvangen huwelijksgeschenk, naar Freddy en Dé, die, beiden in 't wit, thee schonken....
En toen, de rij rond handengevend, wenschend, zag zij opeens bij de theetafel mevrouw Marens, de levende herinnering aan tante Fenna's fataal zilveren feest, en zij voelde haar vreugde verstijven en de schaamte op nieuw gloeien in hals en wangen.
Het was een kort, voor anderen niets beduidend oogenblik, dat den ganschen dag vergalde. Zij hadden elkaar niet weer ontmoet na dien middag van schande. Julie zag mevrouw Marens niet aan terwijl ze haar de hand reikte en zei geen woord. Pijnlijk voor Papa! dacht ze. Maar die lachte en boog en herkende argeloos: Mevrouw Marens, hoe gaat 't u, mijn beste wenschen.’ En de jonge mevrouw Marens, verlegen vrouwtje, gaf eerst geen hand, toen weer wél, op 't oogenblik dat hij zijn hand wou terugtrekken..... Een verwarring van grijpen, confusig lachen..... Waarna zij wegschoot, schuw, als was de schaamte aan háár. En hij nam plaats in den kring, vermaakte ze allen met spotternij over 't gezin van zijn broer Godert, waar weer niemand klaar was geweest om te ontvangen; tante Fenna, redderiger dan ooit, rommel, rook! wolken! Je stikte er!
Julie staarde voor zich heen, en schrok toen Freddy vroeg of ze thee wou.
| |
| |
| |
IV.
‘Julie, ben je benee?’
‘Ja -.’
Zij was in het groote, beklinkerde onderhuis, drukkend laag van verdieping, aan de binnenplaats half verlicht door een valraam van groenige ruitjes, achterin spelonkig donker met houten traliehokken voor aardappelen, wijn en kolen, gegrendeld als gevangenissen, en overzag wat er uit te leggen, wat bij te bestellen zou zijn, tegen haar verjaardag, indien het familiefeestje ondanks het bezwaar van nieuwe meiden door ging.
Vlug glibberde Veemer de afgesleten treden der trap af, bukkend uit vrees zijn hoofd te stooten tegen de lage kelderplank:
‘Waar zit je?’
In het donkere diep zag hij, door de houtspijlen van een der hokken, rossig licht gloeien, hoorde hol sleutelgerinkel en vond, tastend langs den ouden trekmangel, vloekbrommend door de duisternis, Julie die hem tegemoet trad:
‘Waaraan dank ik de eer van dit morgenbezoek, vader?’
Toen hij in den schijn van 't licht kwam, bemerkte ze een brief opengevouwen in zijn hand. Hij schoorvoette, kraakte met 't papier. En het hok indrentelend, het naïef bezichtigend, vroeg hij als om de verklaring van zijn komst te verschuiven:
‘Wat voer jij hier eigenlijk uit?’
‘Ik kijk vast eens.’
‘Kunnen de meiden dat niet doen? Brrr, 't is hier koud en unheimisch.’
‘De meiden zijn nog zoo vreemd, en trouwens....’
Hij luisterde niet en viel haar in de rede met zijn eigen belangen, de aanleiding tot zijn ongewone komst in 't onderhuis:
‘Ik.... krijg daarnet een brief.... ik wou zeggen.... vandaag over acht dagen ben jij jarig?’
Dit laatste memoreerde hij weifelend op vraag-toon, zoodat Julie, onwillekeurig antwoordde:
‘Ja.’
‘Had je nog plannen voor die dag?’
‘Plannen....? Och....’ Zij zag rond in het kelderhok als hingen er nog haar laatste gedachten over gasten, bediening,
| |
| |
eten...., hoe ze er zich door zou slaan om, belofte-getrouw, Papa niet te leur te stellen.
Thans, speurend beteekenis in zijn vraag, zweeg ze verward.
‘Je sprak laatst van een dinertje, maar met de nieuwe gedienstigen vervalt dat natuurlijk.... Of sta je er op?’
‘Ik? Nee....’
‘Dan heb je er zeker niet op tegen.... 't treft onaangenaam.... ik krijg daar net een brief van meneer.... ja, je kent hem toch niet, een kennis van me, of ik mee ga naar Parijs voor 'n dag of tien....’
Hij ging dikwijls zoo opeens uit de stad, verklaarde nooit waarvoor, vertelde thuiskomende niets van zijn wedervaren. En zij waagde geen enkele vraag. Nu haar verjaardag juist in deze reis viel, maakte hij er, even, zaak van: ‘'t spijt me zelf.... kon ik 't uitstellen....’
‘Och, waarom....’ zei Julie, lusteloos, meer ontnuchterd, dat hij nu 't weer menschen-zien deed voorkomen als een genoegen voor haar, dan teleurgesteld over den komenden eenzamen verjaardag.
‘Nou ja.... je bent toch jarig.... Maar 't is waar, als je 't goed beschouwt, wat beduidt zoo'n dag....’
Julie haalde, uiterlijk onverschillig, innerlijk trillend van ergernis over zijn zelfzuchtig gedraai om haar belang voor 't zijne uit den weg te ruimen, de schouders op, keerde zich af en blies in haar van kou blauwig stramme handen.
‘Hoe oud wordt je eigenlijk, ik weet waaráchtig niet meer....?’
Hij bukte en zoog een sigaret aan in de kaarsvlam.
‘Hier niet rooken, Pa.’
‘'n Minuut. Nou, word je vier- of vijfentwintig?’
Zij lachte schril, 't geluid trilde vreemd in 't stille, kille onderhuis.
‘Vier, hé?’
Zijn oogen, glanzend in 't van lager opstralend licht, zagen haar aan, brutaal van heimelijke verlegenheid.
Julie bedwong zich. Hij was nu eenmaal zoo. Luchtig spotte ze:
‘Vijf, liefhebbende vader. En verdwijn nu maar gauw naar boven, hier is mijn gebied.’
‘Zóo, word je al vijfentwintig. Pah! Mooi getal.... Nu spijt 't me dubbel dat ik uit moet.’
‘Zeur nou niet meer!’ ontviel haar driftig, ‘schrijf maar dadelijk - daar is 't toch om te doen - dat u meegaat.’
‘Ja, ja,’ nam hij graag aan, nu zij 't beslissend uitsprak, ‘ik
| |
| |
zal telegrafééren. Je bent een goed kind. 't Is hier koud, haast je, boven is 't lekker....’
Zij ontweek een kus, hield het hek dat dichtgevallen was, voor hem open.
‘'t Is force majeure,’ mompelde hij nog, als een verontschuldiging, klein wegschuifelend langs de tralies. ‘Licht eens bij.’
Julie zette de kaars buiten het hok op den grond, trad zelf, uit het schijnsel, achterin, tegen den vochtig kouden muur.
En in 't donker liepen de tranen langs haar wangen.
Ontwakend uit laten, zwaren slaap, hoorde Julie de meiden naar beneden gaan en bedacht 't zich, een vreemde, benauwende gewaarwording, die als op haar viel: dat ze jarig was, dien dag. En onwillig sloot ze de oogen weer. Ze kon wel in bed blijven. Wat deed het er toe? Voor wie was ze jarig...!
In bed voelde 't lekker, warm en zacht, een doorstoofde kuil waarin ze lag, lui-zich rekkend, terwijl aangenaam weeë tinteling haar doorstraalde, en ze de warmte, als even verplaatst rond haar week lichaam, nóg behaaglijker, bewuster voelde. Ze wentelde er zich in, kroop, zich verkneukelend, dieper in 't donshol, soesde prettig weer in....
Tot de meid klopte, rumoerig de bouten van de blinden beurde, deze openklapte, en een kan met warm water, klinkend, op 't marmerblad der waschtafel zette: ‘Acht uur, juffrouw!’
En in 't felle daglicht, dat plotseling door de twee ramen nuchter wit binnenstroomde, wist Julie 't nog eens, heel helder nu en onontkoombaar vreeselijk: ze was jarig. IJsbloemen kleefden op de ruiten, de warmwaterdamp steeg als een rookkolom uit de kan.
't Zou gauw afkoelen in de kou, ze moest opstaan. Haar kousen hingen aan 't voeteneinde langs den bedrand. Ze keek er naar, overleggend dat ze beginnen moest, en deed 't toch niet, verroerde geen lid; 't was als een onmacht.... of zij niet kón willen. Wat een dag! Vanmiddag de tantes, die kwamen gelukwenschen, eten bij tante Adèle, een genade omdat ze jarig was, en toch niet heel alléén.... Zeker beraadslaagd met tante Fenna wie haar vragen zou.... Als lood woog de dag. De meiden wisten het niet, gelukkig. Vroeger, Mina, putte zich uit in liefheden en meewarig geteem. O, 't was Dinsdag: Nans kwam!
En de gedachte aan Nans, de oude bekende, die zitten zou in
| |
| |
de kamer van mademoiselle terwijl de machine snorde, den ganschen dag op denzelfden stoel, verstellend stil-tevree, gaf Julie moed den verjaardag te beginnen.
Toen ze op was, bezig, haastend om de kou, verluchtte het zwaar tegen-aanzien, redeneerde ze, beamend ten slotte: een verjaardag, wat beduidde 't eigenlijk!
Beneden, op de ontbijttafel, vond ze een groot pak uit Parijs, een pakje van tante Adèle, wat brieven, een, boven-op, van mademoiselle uit Echallens bij Lausanne. Er waren geen bloemen, gelukkig. Zij had zoo gevreesd in de stille binnenkamer, waar gedekt was voor haar alleen en waar zij alleen binnenkwam, een schijn van feestelijkheid te vinden, een geur van jarig-zijn. Nu zat ze er, gewoon, als op andere dagen en de vreemde meiden liepen haar langs zonder gelukwenschen. Zij wou Nans straks vragen er niet van te spreken.
Kootje kroop uit den mand, sprong tegen haar op en ging weer liggen.
Het pak uit Parijs bevatte een groote ronde doos, lila satijn er glanzend opgedofd binnen en buiten, met veel kant en trossen fluweelen violen op het deksel, en gevuld met rijen bonbons en gesuikerde vruchten in een waas van paarse tulle. Julie glimlachte toen zij het geschenk opende om vader's kostbare keuze, die hem bij het koopen zeker meer genot had gegeven dan haar bij 't ontvangen. Er lag geen brief in maar tusschen de andere brieven vond ze een prentkaart van Versailles, met onderop den smallen strook wit: ‘Hartelijk gelukgewenscht door je liefhebbenden vader.’ Op zij stond, fijn-ineengekriebeld: ‘Heb doos met bonbons laten zenden, hoop goed aankomt.’ Zij schoof de doos onder een kast en besloot haar straks mee te nemen naar tante Adèle en daar maar te laten.
Lief schreef mademoiselle, belangstellend in de kleine dagelijksche dingen van 't gezin, in Julie's jong leven, en verder over zichzelve zwaar en gedrukt, tobbend over haar bestaan van ziekelijke, vroegoude vrouw in een dames-pension. Slechts van den heer Veemer repte zij niet, dan, aan 't slot van den brief, een verzoek hem haar groeten, fransch-beleefd, over te willen brengen. En als postscriptum waagde zij een ondeugendheidje, Julie herinnerend aan een kinderbelofte: eens haar huwelijkreis te zullen maken naar het land van mademoiselle. ‘Of dan nog niet gekomen was, le bon petit mari....? Tante Adèle wenschte per briefje geluk en verontschuldigde zich, nu Julie kwam eten, voor het middagbezoek. Zij zond
| |
| |
een in rood leer gevat klokje en een sachet, door de meisjes geborduurd voor de aanstaande reis naar 't Zuiden.
Een zacht klopje tegen de deur deed Julie opzien van de brieven.
‘Ik ben 't niet vergeten hoor,’ kwam Nans binnen, glunder en kittig als een vrouwtje uit den ouden tijd: ‘Wat voor dag of 't vandaag is! Ik zeg tegen me dochter, dat tref ik net: juffrouw Julie jarig op 'n Dinsdag. God zegen je kind. Hier, 'n kleinigheid....’
Uit een vloeipapier kwamen voorzichtig teer roze cyclamen, vochtig klein plantje in rooden pot.
En Julie, die slechts verstaan had, dat eene, wonder weldadige: ‘dat tréf ik net, juffrouw Julie jarig,’ zag als door een mist de roze bloemkopjes in 't witte vloei, Nans' oude rimpelhanden die 't haar reikten, behoedzaam en met een gebaar van liefde....
Julie één zenuw opeens, nam 't bevend over, bijtend haar trillende lippen en fluisterde onhoorbaar: ‘Dankje Nans....’
‘Zal ik 't voor je neerzetten, bij het raam? Of nee, dat 's wat koud, ze zijn maar fijntjes, zoo uit de kas.... Hier een eindje d'er af....’
Zij drentelde zoekend door de kamer, terwijl Julie, slikkend, haar zwakke zenuwen bedwong en nog eens bedankte, zei hoe aardig ze 't vond en hoe mooi de bloemen....
‘Ben u maar alleen, uw Pa d'er niet?’ vroeg Nans met bevreemding. ‘Papa is uit de stad.’
‘Wél, uit de stad! En dat op de verjaardag van zijn eenigste dochter.’
‘Ja, dat trof nou zoo jammer,’ verdedigde Julie snel, een reden zoekend voor zijn afwezigheid. ‘.... Pa moest uit, naar 't buitenland, zie-je, voor záken.... 't kon onmogelijk anders. Nou.... nou vieren we 't, als hij terug is, nog maar eens over.’
‘Dat mag dan ook wel. Je 25ste verjaardag!’
‘Zaken gaan vóór, dat kan niet anders,’ herhaalde Julie ijverig versterkend haar vondst, die zoo goed klonk: zaken in 't buitenland.
‘Je 25ste verjaardag, ik zie je nog in de wieg!’ hoofdschudde Nans.
Onder de kast uit trok Julie de pracht-doos: ‘Kijk's, vader gestuurd uit Parijs.... hij is me niet vergeten, dat zie je.’
‘'t Zal wáár zijn.... Wat 'n kedo.... net echte violen,’ stamelde Nans onthutst door zooveel weelde, ‘maar 't is geen wonder, dat ie gek op je is!’
| |
| |
‘En nu hád ik al die mooie broche, je weet wel.’
‘Gunst ja. Wat 'n bedorvenheid.’
‘Snoep 's Nans.’
‘Nee, nee.’
‘Kom,’ greep Julie in de heerlijkheden, ‘hou je hand op, de andere ook, zoo.’
‘Dank u, dank, nou ga ik naar boven.’
‘Ik kom bij je zitten, even opruimen hier.’
Nans was al bij de deur, toen Julie haar terugriep: ‘Zeg, praat niet met de meiden over vandaag.... dat ik jarig ben.’
Nans beloofde, en langzaam, gebogen en kortademig de gang door naar boven strompelend, verwonderde zij zich waarom de juffrouw geheim maakte van dit feest. Een filsetasie, al is 't dan maar van de booien.... doet een mensch toch goed. Zóó leek 't net 'n gewone dag.
Maar toen ze boven zaten, zij over het naaiwerk, Julie met een boekje, waaruit zij trachtte zichzelve wat Italiaansch te leeren tegen de reis langs de Riviera en de meren van Noord-Italië, stilgezellig samen als op andere Dinsdagen, trof ook haar het weinig feestelijke, sprak ze 't zacht schertsend uit:
‘Je zou haast vergeten, dat u jarig ben, hé?... zoo stilletjes is 't’.
De machine gonsde, de kachel begon te gloeien, de binnenplaatsramen ontdooiden, lekten af, en de plasjes drupten tikkend van de kozijnen op den houten vloer.
Julie, met haar hand op de Hollandsche woordjes, vertaalde prevelend voor zich heen een Italiaansche thema.
Het leek een gewone dag.
's Middags haalde zij haar boterhammen van beneden en at ze op bij Nans, om de eenzaamheid, killer op dezen dag dan op andere dagen, te ontloopen, en bleef boven tot het twee uur sloeg, den tijd waarop bezoek kon worden verwacht.
Toen zette ze in de voorkamer port en gebakjes klaar en verplaatste haar geschenken van de binnenkamer op de tafel vóór: de bonbonsdoos middenin, klokje en sachet er om heen, de diamanten broche in open étui vlak er voor, op zij de cyclamen van Nans. Zij schikte en verschikte de voorwerpen, als poogde ze, onbewust, eenige feeststemming te wekken, en knikte eindelijk voldaan: de kamer zag er ‘jarig’ uit. Levendig stoof, op haar
| |
| |
geroep de kleine terrier binnen, vulde de leegte der kamer, leek een ménsch. En in fleurig-lichte japon ging Julie zitten op haar driekant stoeltje bij het raam: de jarige, wachtend, gereed te glimlachen.
Want niemand behoefde haar te beklagen, niemand in haar droefheid de afwezigheid van den vader dubbel te gevoelen en te veroordeelen.
En zóo vroolijk trad ze tante Fenna en Marian, de eerste bezoeksters tegemoet, zóo opgewekt klonk haar ‘komt binnen menschen’ al in de gang, dat tante Fenna's meewarig gezicht verrast ontspande nog vóor zij binnen was:
‘Zoo, wacht je toch áf...?’
‘Wel, waarom zou ik niet. Lief dat u komt door de kou! Doe dat bont wat af. Ga zitten Marian.’
Het viel haar licht zich wat op te schroeven.
Tante Fenna, op haar mooist, zuchtend, zwaar-prachtig uitgedost, als stelde zij zich in haar wandelkleedij schadeloos voor de ochtendjaponnen waarmede zij zich thuis spaarzaam behielp, verjoeg voor een oogenblik alle sombere gedachten, prikkelde tot een nauw-bedwingbaren jongen lach.
En het goedgemeend geschenk: een blauw-glazen vaas, als een vischkom, in een netwerk van bonkig verguldsel, die op de tafel gezet, naast de lila bonbonsdoos, kleurvloekte als een wonder van smakeloosheid.... Het was alles belachelijk!
‘Ik heb nóg wat,’ zei tante Fenna, bukkend, haar rok oplichtend om uit den zak in het geel-weerschijnig-zijden onderkleed, een doosje te putten: ‘Ik heb laatst, in een gulle bu al mien meiskes wat 'geven uut den boel bie ons thuus. Toen heb ik er jou maar bie 'teld. Hier.’
Het waren twee mooie Friesche kapspelden.
‘Maar tante!’ nam Julie blij-verrast aan.
‘Och ja, ik dacht soo'n kind sonder 'r moeder, wat mist die niet! En jij hier tenminste.’
‘Dank u hartelijk, ik ben er heel blij mee, ze zijn prachtig!’ prees Julie, tante Fenna kussend op het breede wangvlak, geroerd door de goede bedoeling, de hartelijkheid haar mee te tellen als een eigen kind.
En kinderlijk schikte ze nu ook de spelden op de verjaars-tafel en telde glunder: ‘Wat 'n cadeaux! U bederft me. Kijk 's van váder, dit en dát. De doos is uit Parijs.’
| |
| |
‘Ja, ja die sit maar weer 's in Paries, ook overal liever dan in huus!’
‘Nee, dat moet u niet zeggen, de laatste tijd.... Dit kwam toevallig, doordat meneer Melster voor zaken moest gaan en graag gezelschap had....’
‘Jawel, jawel....’
‘Papa wou niet weigeren.’
‘En ik blef er bie, dat ik 't schande find,’ stond tante Fenna bruusk op, ‘als je één dochter hebt, die soo engelachtig foor je is, als jij foor hem, dan ga je niet foor plezier uut stad, juust als....’
‘Hij wou eerst heelemaal niet,’ bitste Julie, geraakt. ‘Ik.... ik heb hem net zoo lang geanimeerd.... net zoo lang.... Hij is met tégenzin gegaan,’ besloot ze krachtig.
En door dit laatste stout bewijs overrompeld, ging tante Fenna weer zitten, breed, haar armen voor de borst gekruist, zwijgend met heftig schouder-ophalen, haar heele lijf in beweging, als schudde ze zich op.
‘Heb je al gedacht over onze dansclub?’ vroeg zacht, schuwlinksche Marian.
Zij vereerde heimelijk in haar nichtje de oudere, beduidender persoonlijkheid, de vrouw van fijnen smaak en distinctie; een bewondering, vermengd met deernis om Julie's treurig leven, gezwollen tot dweperij. Bij tijden hing ze haar aan als een hond, dan, als Julie, verveeld, haar liefheden onvriendelijk afstootte, trok zij zich terug, zielig-beleedigd, vertoonde zich in geen weken, om eindelijk, kruipend haar weer te naderen.
Vóór Julie antwoordde, viel tante Fenna, die het gesprek intusschen verwerkt had, nogmaals uit: ‘Feel te goed ben je voor die man, te toegevend....’
‘Van 't jaar liever nog niet, 't volgend misschien,’ beloofde Julie kalm aan Marian, ‘'t is nu de moeite niet meer, we gaan nog op reis, de heele maand April.’
‘Hè,’ zuchtte Marian, ‘ik had zóó gehoopt.... toe, doe 't nog maar.... voor mij.’
Afleidend kwam op dit oogenblik een andere bezoekster, een schoolvriendin, die, vroeg getrouwd, geheel opgaande in haar druk gezin, meende de vriendschap met Julie aan te houden door een wederzijdsch bezoek op de verjaardagen, en altoos met denzelfden zin binnentrad: ‘Dag Julie, wat hebben we elkaar in lang niet gezien!’ Dit ‘lang’ beteekende: een half jaar, van den eenen ver- | |
| |
jaardag tot den andere. Tante Fenna en Marian aten zwijgend haar gebakjes op, schoven heur handschoenen aan, en vertrokken. Toen ze weg waren overviel Julie een knagend gevoel niet lief te zijn geweest, niet genoeg waardeerend het bezoek door de kou en de spelden uit het Friesch ouderlijk-huis, en stug tegen Marian, voor wie elk woord wóog. Ze had vergeten naar Frans te vragen, die 1 Februari voor 't eerst weer naar school was gegaan, niets verteld van een brief 's morgens van Sytske uit Brussel ontvangen, en geen groeten aan oom Godert verzocht.
En terwijl de vriendin omstandig verhaalde van haar man en kinderen ‘twee op de bewaarschool, een thuis, een kleintje te wachten in Mei, wèl druk.... vier kleuters, waarvan het oudste nog geen zes....’ tobde Julie aldoor na over het onbevredigend bezoek van tante Fenna, dreinde de spijt door haar hoofd, drukte, werd 'n kwelling. Wat hád ze ook gezegd, hoe klónk 't?
De vroege schemer vlokte binnen, de meid bracht theewater, en de bezoekster greep deze kleine stoornis aan om heen te gaan.
Zoodat Julie toen weer alleen zat in de groote kamer, waar een zwoele geur hing van port en gebak. Drie bekruimde schoteltjes stonden tusschen de uitstalling van geschenken, en het theewater ruischte.
Het blauw bouilloirlicht wierp een bleeken schijn op de meubels, op 't lichaam van den heiligen Sebastiaan, geelwit, rood beplekt. In het halfdonker leken de zwarte pijlen uit de lijst naar vóór te steken, en het touw om zijn hoogopgebonden, vale handen leek pluizig-echt. Tegen den achterwand der kamer hing de monnik, starend....
Julie bukte naar Kootje, die sliep op den zachten zoom van haar rok, en streelde zijn warm, deinend lijfje: ‘Dag ouwe jongen, lig je lekker, Kootje-baas....’
De terrier snoof behaaglijk, verroerde niet.
Het was heel stil in huis.
Julie leunde terug, wachtend.
Zou er nog iemand komen? Tante Adèle at om zes uur, het sloeg juist vier....
Daar werd gebeld. Julie keek in het spionnetje naar beneden op de stoep en zag een grooten hoed. Zij zette haastig thee....
Met een zwaai van de deur kwam Freddy binnen, de kou walmde uit haar kleeren, haar komst verfrischte de kamer.
| |
| |
‘Waar zit je, jarige! Wat 'n duisternis! Dat treft goed voor mij. Ik kom je een geheim vertellen, geheimen vertel je 't best in donker. Maar eerst, many happy returns Julia!’
‘Wat val jij uit de lucht! Ik dacht je nog in den Helder.’
‘Gisteravond thuis gekomen,’ hijgde Freddy, neerploffend op de kanapé, ‘ik had zoo'n zin om 't thuis te vertellen!’
‘Wat?’
‘Ik kon 't niet meer uithouden, ik verlangde zóó.’
‘Wát dan?’
‘Ik ben geëngageerd!’
Plotseling, rad, zegevierend kreet ze haar trotsch geheim uit, schaterlachte hoog van opwinding om Julie's verrast gezicht.
‘O Fred!’ riep Julie.
En de uitbundige vroolijkheid van Freddy straalde af op haar. ‘Hoe gelukkig voor je,’ zei ze warm, diep uit het hart.
‘Thuis zijn ze in rep en roer. Ze keken er van op, dat alles al in orde is, niet comme il faut zooals mama zegt, ik had bedenktijd moeten vragen. Net of ik wat te bedénken had! Maar nu moet hij eerst bij Papa komen, en tot zoolang moet 't stilblijven en mogen we elkaar niet zien. Dat is iets.’
‘En hoe heet de gelukkige?’ glimlachte Julie, kalmer na de eerste overrompeling.
‘Van Hoogstraeten. Zeeofficier, maar hij gaat er uit.’
‘Uit dienst?’
‘Ja, hij zoekt een baantje aan de wal. 't Zou onmenschelijk zijn als wij....’ van vol jong geluk hief Freddy haar armen hoog-op, ‘wij zoo ver van elkaar moesten! Maar dat zijn allemaal geheimen. Vertel ze aan niemand Juul.’
‘Aan wie zou ik....’
‘Aan oom ook nog liever niet.’
Julie schudde van neen, voelde zich opeens weer oud en bezadigd.
‘O ja, en nu vraagt Hélène,’ rammelde Freddy, ‘of jij in mijn plaats bruidsmeisje wil zijn met Charles z'n zuster, Greet, je begrijpt, dat ik nu geen hersens heb....’
‘Dát begrijp ik. Maar of ik nu.... ik moet er nog eens over denken.’
‘Natuurlijk doe je 't. Vanavond zullen we beraadslagen, we zijn al aan de aardigheden voor de groote partij bezig.’
‘Ik val er zoo vreemd in. Ik ben heel geen mensch voor zulke
| |
| |
dingen,’ ontweek Julie, huiverig voor alles wat de aandacht op haar vestigde.
‘Och jawel! Dat gaat vanzelf. We hebben Hélène met een zoet lijntje uit eten gepraat.’
‘Zijn er veel feesten?’
‘Een groote partij, een familiediner na de receptie, en 't déjeuner, anders niet. Ik heb nou al bedongen dat Jo, Hoogstraeten heet Jo, de heele bruidstijd over moet komen. Kan hij hier soms logeeren? Bij ons is 't huis vol: de ouders van Charles, en Greet.’
‘Nee,’ weerde Julie heftig, ‘nee, hier niet, wij.... we hebben nooit logés, de kamer is niet in orde.... nieuwe meiden.... 't kan onmogelijk.’
Haar handen, in 't donker oplichtend als twee witte vlekken wreven zenuwachtig langs haar knieën. Zij schoof op haar stoel, zoekend een doorslaande reden voor haar botte weigering, zóó, dat Freddy niet begreep waaróm ze geen gasten meer duldde in hun huis om getuige te zijn van de schande tusschen de muren, vooral nu niet, in dien bangen feesttijd: van 't eene diner op 't andere. Ze vond niets aannemelijks en onzeker, met gebogen hoofd, herhaalde ze: ‘'t Spijt me, je moet 't niet kwalijk nemen.... als ik 't schikken kón....’
‘Nou, dan ergens anders, besloot Freddy luchtig, ‘of in een hotel.’
Een harde belruk, en de drie jongste kinderen van tante Fenna: Frans, Ina en Wies, uit school, stoven binnen om te wenschen. Hun komst wischte de sporen van Julie's onwelwillend antwoord uit. Zij liet de lamp opsteken, sluiten, bewonderde den nachtzak, dien Wies voor haar had gehaakt, hielp de kinderen het lekkerste uit de bonbonsdoos zoeken, draaide, lachend om hun weloverwogen keuze, de doos langzaam rond.
‘Ik dit, hè, ik die groote pruim!’ glansde Frans.
‘Viooltjes van suiker,’ zuchtte Ina.
En Wiesje peuterde met dikken wijsvinger diep onderuit een noot in chocola.
Freddy snoepte mee als de kinderen. In het volle licht stond ze, stralend, en stoeide met Frans, en leek het beeld van jong geluk. Een kind nog, argeloos blij in de glorie van haar jeugd.
‘Ik wacht op je,’ zei ze, ‘dan rijden we samen naar ons huis. O rakker, daar neemt hij weer een pruim!’ pakte ze Frans, ‘ja we zien 't best.’
| |
| |
‘Laat maar,’ knikte Julie, en redde 't steeltje dat hij, gulzig, bijna mee inslikte.
‘Die heb je van ónze ma,’ wist Wiesje wijs te vertellen, doelend op de Friesche spelden.
‘Ja, ik vind ze prachtig. Zal je zeggen tegen Ma dat ik er erg blij mee ben, en ma nog eens hartelijk laat bedanken. Niet vergeten hoor!’
En bij de voordeur riep zij het hun nogmaals na, met de groeten aan oom Godert en Marian.
‘Ik zal 't doen,’ beloofde Ina, de oudste.
‘Ga je even mee naar boven Freddy, Nans is er?’
In het overal-donker, waardeerde zij, als iets beschermends, Freddy's gezelschap boven in de koude diepe gang, langs de groote klok, die hard tikte in de stilte van het huis.
Nans, 't familiestuk, ontving met vreugde freule Freddy, de liefste der van Elkendonckjes, die thuis de geheele naaikamer overhoop rommelde, maar wanneer ze haar tegenkwam op straat altoos zoo vriendelijk knikte.
En terwijl Julie zich kleedde, vertelde Freddy, overvol van haar machtig geheim, aan Nans: ‘Ik weet 'n nieuwtje Nans, 'n gróot nieuwtje. Over veertien dagen zal je 't hooren. Nee, ik zég 't niet!’
Julie's verjaardag eindigde in vroolijkheid. Want tante Adèle's weeldige woning vol jonge menschen, wekte, wat in haar eigen somber thuis doofde uit. Daar flikkerde in haar op een vlam van jeugd.
Al dadelijk, toen ze kwam met Freddy en in de gang de heele familie vond, die, schertsend, onwillige Hélène de deur uitdreef, pakte haar de fleurigheid. ‘Ik ga niet,’ plaagde Hélène, ik begrijp best waarom jelui me weg willen hebben! Tot ze eindelijk door haar vader, broer Dolf, Freddy en Détje in het rijtuig werd geduwd en nog uit het raampje riep: ‘Ik kom jelui vanavond verrassen!’
Aan tafel, in de mooie eetkamer, genoot Julie, die zooveel dagen alleen had gegeten, kort en beknopt, van de drukte, den langeren duur der gerechten onder opgewekt gepraat. Van Freddy vooral, die, overmoedig, uitgelaten, elk oogenblik dat de knecht uit de kamer ging, waarnam, om te geuren met haar blij geheim, terwijl oom Edzart haar plaagde, pláagde, en zelfs tante Adèle soms
| |
| |
lachte, een zeldzaam echten lach. 's Avonds kwam Charles' zuster om mede te beraadslagen voor de bruiloft. En ze sleepten al 't verkleed-goed naar de naaikamer, in koffers en manden: japonnen van overgrootmoeders, pruiken, en kronen van goudpapier, en tooiden zich op, Freddy het potsierlijkst, telkens in een ander costuum. Ze verheugde zich kinderlijk op de groote partij! De partij in de societeit waarop wel hónderd menschen kwamen, waarop de halve stad zich spitste!
En in die stemming nam Julie Freddy's herhaald verzoek: ‘Wil je nou bruidsmeisje zijn, ja of nee? Wat moet ik zeggen tegen Hélène?’ willig aan: ‘Ja, heel graag,’ zei ze, ‘'t lijkt me toch wel leuk....’
Terwijl ze naar huis reed viel 't haar pas in: niemand had dien avond meer aan haar verjaardag gedacht.
Zij zelve eigenlijk ook niet.
En haar vader's naam was niet genoemd, zelfs niet toen ze tante Adèle de mooie, nog half gevulde doos gaf, uit Parijs.
En zij zou bruidsmeisje zijn, overal bij....
Er waren drie partijen....
En in 't donker koel coupétje, klemde ze haar handen angstig tegen de borst en fluisterde: ‘god, drie....’
| |
V.
Laat, en warm van haastig loopen door zwoele, klamme lucht, kwam Julie van de repetitie in de societeit thuis. De stoep glom vettig op in een mist van natte duisternis, de broeiige atmosfeer verlamde haar. Zij had zich opgeschroefd om te verbergen dat dit jong-aardig-doen haar niet afging, dat ze, in welke gedaante ook, het klein tooneel betredend, aldoor zichzélve voelde, benauwendbewust zich daar staan wist, lang, stijf, met stakerig gebarende armen. In de groote holleege zaal, die 't geluid der stemmen opving en het eene woord klaterhard weergalmde, het andere verstikte, hadden de enkele kijkers telkens gewaarschuwd: ‘Julie Veemer duidelijker spreken!’, en eindelijk getroost: ‘van avond, als je in de stemming bent, durf je vanzelf beter, en in een volle zaal klinkt je stem ook gemakkelijker dóór.’ Er was ook kibbelarij geweest met Freddy, die nu opeens weer wél voordragen wou, samen met Van Hoogstraeten, en 't heele programma naar haar wenschen ver- | |
| |
anderde. Waarop Greet, Charles' zuster, overprikkeld van vermoeiende bruidsdagen, kribbig begon te schreien. En terwijl tochtte 't in de zaal en op 't tooneel door tal van open ramen tegenover de deuren, waar schoonmaaksters in en uit liepen en tuinknechts palmen in potten binnenkantelden en rolden in stijve gelederen.
Zij werkten tot de zaal donker lag als een zwarte zee, en alleen het voetlicht vol op sloeg, droog en gloeiend, naar de spelers en het kleine tooneel met hellen schijn vulde.
Julie bleef het langst om met Greet, nadat de anderen weg waren, haar onwillige samenspraak te repeteeren en ijlde over vijven in een drafje naar huis.
De voorkamer werd gedaan; zij zag in het schijnsel der stoeplantaarn de gordijnen in linnen hoezen, bolwit, langs de ramen hangen. Zij leunde tegen 't natte hek, moe van, 's morgens, Italiaansche les op de Berlitz-school, 's middags repetitie; nu moest ze zich gauw verkleeden.... Ten tweede male trok ze aan de bel, die zwaar nadeinde, tot er open werd gedaan.
‘Ik heb tweemaal gebeld,’ stootte ze uit, korzelig van ongewone drukte, die haar als in een roes voortdreef: ‘Papa al thuis?’
‘Al lang’, zei de meid, ‘meneer is in de eetkamer. Ik heb heusch maar ééns hooren bellen.’
In de gang stonden, versperrend, de stoelen uit de voorkamer in rijen.
Julie, doorgedrongen, vond haar vader, gerokt al, een camelia in 't knoopsgat, zittend aan de tafel in de binnenkamer, een elleboog op het gladeiken blad, zoo lui mogelijk onderuitgezakt op rechtleunigen eetkamerstoel, wijdbeens, de schoenhakken in het kleed geplant, de lakpunten omhoog.
Voor hem stond - ze zag het dadelijk - fonkelend in 't licht, de geslepen bitterkaraf naast een half vol glas.
Een verwensching bruischte in haar op, een zwarte groef viel tusschen de wenkbrauwen en haar oogen flikkerden van drift.
Even, toen gedacht zij zijn beheersching van weken, al een maand..., het receptie-diner zoo prettig afgeloopen.... en, verteederd, vermaande zij zacht, gevoelig-schertsend als tot een kind, wijzend naar 't glinsterend ding:
‘Vader, vader! en dat op deze stóeren dag!’ Hoofdschuddend keek ze hem aan, vol schalksch verwijt.
‘Kindlief, ik zit hier al van half vijf af in die binnenkamer te
| |
| |
koekeloeren, na den heelen dag door de nattigheid te hebben geloopen om Tjep van oom Godert aan een baantje te helpen. Een kleine verwarming....’
‘O, ik weet betere verwarming,’ knikte Julie ijverig, ‘we zullen gezellig samen.... kom dit anexeer ik,’ lachte ze angstig of 't in der minne gelukken zou. En vóór hij 't glas gegrepen had, griste zij flesch en glas handig van de tafel, zette ze in de kast, trok den sleutel er af.
Hij gromde, een onverstaanbaar gemopper, zonder haar te durven weerstreven, klein, bang voor haar plotselinge kracht, haar kordaat optreden, dat gerechtvaardigd was: ‘Nou, nou, wat is dat nou weer, 't is mooi, ik zou in m'n eigen huis nog niet....’
‘Nu ga ik een lekker kopje thee zetten,’ knikte Julie, bellend, heimelijk tobbend: hoe kóm ik klaar.... nieuwe japon.... vreemde meiden....
‘Theewater Sientje, zoo gauw mogelijk.’
‘Er is geen tijd meer voor thee,’ zeurde hij.
‘Plenty,’ blufte Julie, ‘ik verkleed me in een ommezien.’
‘We zitten hier zoo gegooid, beroerde stoelen....’
Vlug wipte ze de gang in, rolde een fauteuil van de voorkamer naar achter, schurend en stootend van opgewondenheid tegen de posten, terwijl de deur wijd openvloog.
‘Hier ouwe mopperaar! Ik zal je maar verwennen!’
Haar pleit was gewonnen, hij lachte, nestelde zich behaaglijk in de bolle kussens, streelde haar onder de kin: ‘Tyran,’ zei hij.
Zij sloot de gordijnen, warm verbergend de grauwe plaats-inkijk, draaide de lamp hooger.
Met haar hoed nog op zette ze thee, liet het water rázen; ging toen naast hem zitten op een armleuning van zijn stoel en vertelde levendig van den drukken middag.
En over half zes pas snelde ze naar boven, hakend haar japonlijf met zenuwachtig plukkende vingers al los op den trap en riep luid door 't huis: ‘Sientje kom je, dadelijk, over vijf minuten, me helpen!’
Uit vlogen haar zwaar doorweekte laarzen, haar kleeren, de spelden uit 't haar. Op 't gevoel wond zij het springerig blond in haar hals tot vollen stevigen knoop, knielde met een handspiegel voor de kaars om te zien of de scheiding recht liep, riep nog eens ‘Sientje!’
Op het bed lag haar witte japon wijd-uit gespreid.
| |
| |
‘De rok over mijn hoofd, gauw Sien.’
Maar Sientje kon in het schemerlicht en met den linkschen ijver der ongewoonheid geen haak vinden, zocht, de kaars, scheef afdruipend, groot-vlammig hoog in de hand, zoodat de schijn over Julie's schouder viel, naar de in kant verscholen lussen: ‘Ik zie niet waar dat haakie in hoort.... 't trek allemaal scheef.’
‘Laat maar, ik zal 't benee wel doen,’ jachtte Julie, terwijl een bel het rijtuig aankondigde. ‘Hier m'n waaier, handschoenen, leg alles er maar in, Sien.’
‘Kijk eens aan!’ ontsnapte vol bewondering den heer Veemer, toen hij zijn dochter stralend in zilverig-witte zijde, zag binnenstuiven, schitterend gelijk hij haar nooit had vermoed: ‘Aanschouw mijn dochter! La reine du bal.’
‘'t Zit nog niet goed vast,’ zei Julie, zoo eenvoudig, als ontgingen haar gansch zijn verrukt-starende blikken: ‘Vader, nu moet u mij eens handig kamenieren.’
‘Graag kind.’
‘Hier 'n haakje, ik zal een beetje bukken, ziet u de lus? Sientje kan niets vinden.... Mooi. Nu een daar vlak onder....’
Behendig hielp hij, voorzichtig als een vrouw, haar aldoor bewonderend met glimmende oogen.
‘Nu zit daar achter ergens een lintje, daar moet 'n strikje in. Paatje, je bent voor kamenier in de wieg gelegd.’
Zij lachten er samen om, uitgelaten, het was een grap, een vertooning in de binnenkamer.
‘Wat nog meer van uw dienst?’
‘Nu nog een bloem aan,’ beval ze, met een paar rozen wijzend langs haar hals: ‘hier.... of middenin, of op zij?....’
Hij bevestigde met smaak de teere knoppen in het kantgewaas tegen haar schouder.... drukte plots een kus op haar hals.
Zij kuste hem hartelijk weerom en dankte, met een tikje op zijn wang en een trilling in haar stem: ‘Vader en moeder tegelijk bent u soms. Kom gauw, 't is alwéér laat.’
En door de gang klaterde haar heldere lach om dat beteekenisvol ‘alweer’, terwijl hij plaagde: ‘vandaag is 't jouw schuld, ik was vroeg genoeg.’
Zij ging als in een roes.
Tusschen eten en nagerecht stonden de gasten op en drentelden
| |
| |
in groepjes, hun koffie gebruikend, door de groote zaal waaraan het tooneeltje grensde. Door 't gevallen scherm drong een groot rumoer van spijkeren, bonzen, roepen, praten. Het overstemde 't genoeglijk gegons der niet-vertoonende overige gasten, die glimlachten om de bij troepjes verdwijnende jongelui met hun gewichtigbelovende gezichten. Eenige knechts schoven de stoelen in rijen, anderen dienden, laveerend door de menschenmassa, likeuren en cognac.
In de kleine kleedkamers verdrongen elkaar de speelsters. ‘Wie klaar is moet er uit,’ regeerde Freddy, ‘'t is vol genoeg.’
Julie Veemer, verkleed als rechter in een toga wijd geplooid over haar japon, slipte er uit, dankbaar te ontkomen, terwijl een koor van hooge stemmen haar nariep: ‘deur toe!’
In het donker nauw gangetje, dat langs het achterdoek liep, de eene zijde van het tooneel verbindend met de andere, stond ze een oogenblik suffend, haar handen tegen de kloppende slapen gedrukt. Toen ging ze, als volgend een plotselinge gedachte, terug en sloop een coulisse door op het tooneel, waar een knecht gordijnen aanspijkerde en Dolf van Elkendonck, de souffleur uit het hok: ‘goejen avond edelachtbare’ riep.
En, bukkend voor een kijkgat in het scherm, begluurde ze de zaal, zocht tusschen de tallooze hoofden, 't gewemel van menschen en stoelen....
Daar stond hij, vlammig rood in 't gezicht, luid lachend, breedgebarend.... Ja, dat was hij, naast mevrouw Van Gunze, die telkens haar vinger dreigend opstak, hem toelonkte.... Hij greep naar dien vinger, fout.... weer fout.... de menschen om hem wezen, hitsten aan.... hij greep, greep.... raak....
Bolrood werd hij, zijn oogen puilden van dollach, slap hingen zijn lippen om den wijden lachmond.
Julie loerde, klemde het zwart toga-luster in haar trillende vuisten.
Paars bultte zijn hals uit het glanzend wit boord. Hij betoogde, nam met de linkerhand een glas cognac van het blad, en zette 't er, in één slok geledigd, weer op, terwijl de knecht mevrouw van Gunze bediende.
Een jong meisje week langs hem heen schuw in wijden boog. Een ander kwam brutaal er bij staan. Hij wankelde, éven, sloeg een arm in de lucht.... sprak weer door. De menschen keken....
Julie beet haar tanden in de onderlip, klemde haar klamme
| |
| |
vingers ineen: ‘O, god, o god! 't was mis.... Nou al mis.... hoe zou 't....’
‘Edelachtbare!’ en de groote hand van Dolf greep, om 't souffleurshok heen, haar bij de toga: ‘alles is klaar!’
Ze zag om, verwezen, voelde zich krijtbleek.
Het tooneeltje was, ongemerkt, achter haar volgeloopen.
‘Wat zie jij er uit!’ ontstelde Dé.
‘Dat.... dat's 't licht,’ rilde Julie, knippend in den gloed van 't heetoplaaiend voetlicht.
‘Is iedereen klaar.... o.... ik.... Tot je dienst,’ verzon ze opeens in een schorren lach, en nam met zwierige zwaai de baret van 't hoofd.
‘Dat talent had ik nooit vermoed in Julietje Veemer,’ meende mevrouw van Gunze, naar de eetzaal terugwandelend aan den arm van Mr. Greve, ‘zoo'n stil, stijf kind dat speelde daar met 'n entrain.... het best van allen!’
‘Ja, heel aardig....,’ zei Greve, zacht voor zich heen.
‘De pipa is nou al légèrement.... grinnikte mevrouw van Gunze, dat belóoft.’
‘'t Is een schande!’ viel hij uit, zóó kort, dat zijn dame behendig op een ander onderwerp overgleed.
De paren, drentelend, dringend en schertsend, zochten in de frisch-gespuide eetzaal aan de vier lange, geurige, fonkelende tafels hun zitplaatsen weer op.
De heer Veemer zat tusschen mevrouw Van Ouden en een brutaalaanstellerige freule Van Elkendonck, een nicht van de bruid. Bij het indeelen der gasten was de moeilijkheid wáar hem te schikken lang overwogen. Want tante Adèle had in plaats van mevrouw Van Ouden wéer geopperd: ‘mevrouw Van Gunze, die is er het best aan gewaagd.’ Maar Freddy had doorgedreven: ‘niet eeuwig mevrouw Van Gunze, of we 't er om doen; 'n andere, gewone mevrouw....’ het ging immers zoo goed tegenwoordig. Tante Adèle had toegegeven en gekozen: ‘mevrouw Van Ouden, die hem wat kénde, dan maar....’
Julie zat aan een andere tafel, ver van het bruidspaar, in een vroolijken hoek.
Zij bleef, terwijl zij het naast haar bord ineengefrommeld servet opnam, den prop gedachteloos uitploos, staan vóór haar scheef- | |
| |
wachtenden stoel om de zaal te overzien, waarin de gasten lachknikkend hun plaatsen zochten om ordelijk neer te strijken in de gereed-leege stoelrijen, en waardoor ook haar vader lawaaiig voortschoof, bewuivend, met fonkelenden waaier, de grof-opzichtige freule Van Elkendonck, aan zijn arm.
Zij keek, onbewust van 't leven om haar, strak-oplettend tot hij met zijn dame was doorgelaveerd naar hun plaatsen aan de bruidstafel. Zij keek nog, terwijl bijna alle anderen zaten, de gelederen sloten, en de zaal opgeruimd en minder vol leek.
Ze keek en wachtte, tot hij zitten zou, rustig, en spreidde haar servet werktuigelijk uit. De heer Veemer hing gebogen over zijn stoelleuning en redeneerde tegen wie over zaten, hevig gebarend met den looverschitterenden waaier, hem plots door freule van Elkendonck ruw-grappig uit de hand gegrist. Zij tikte hem er gemeenzaam mee op den schouder en wees naar zijn stoel.
Toen, even glazig rondoogend, ging hij zitten.
Julie zakte langzaam, droomerig neer, knipte en bemerkte opeens in haar hoek aller oogen op zich gericht. Ze voelde ze nog terwijl ze bezig-deed met haar rokken te ordenen en telkens verzitten ging. Haar beide buren praatten links en rechts, van haar afgewend. Zij nam 't menu en staarde er op, las regelmatig nog eens van boven af, zonder doel of begrip, de fraai-krullige woorden: Hors d'oeuvre variés, Potage à la Reine, Consommé....
En terwijl ze er langs las, suisde in haar ooren 't tafelrumoer, hoorde ze een geknepen heerenstem moppig beweeren: ‘die ouwe freule van Elkendonck.... zègge.... net 'n molenpaard,’ waarna een kort gelach opspatte.
Doch de geluiden gingen buiten haar om.
Toen ze eindelijk opzag, lette niemand meer op haar. Herademend verschikte ze haar glazen, verlegde het klein-zilver van boven haar bord naar rechts er naast, schoof een bloemtak opzij en bleef kalm rondstaren.
Ze kon haar vader, verborgen achter een beweeglijken muur van ruggen, aaneengepast als figuren in een legkaart, slechts dán zien als toevallig een oogenblik de ruggen wat uiteen weken en een kijkgat lieten. En dan nog moest zij onderscheiden aan 't grijsharig kort achterhoofd, wat gedoken naar zijn hand die met den vork op en neer bewoog, dat hij 't was.
In het groeiend rumoer van stemmen, borden en glasgerinkel,
| |
| |
't ordeloos gezang, dat telkens opschalde uit een groepje en verstierf, om aan de andere zijde der zaal weer op te duiken, voelde ze zich onopgemerkt, als veilig. Er waren meer heeren onnatuurlijk vroolijk.... Zoo'n groote partij.... champagne als water den ganschen, langen middag! Als hij nu zoo maar bleef.... niet erger werd.... wellicht lette niemand het op....
Zij was hem rakelings langs geloopen in de gang terwijl zij aan den arm van haar tafelbuur, tusschen de andere paren, mee voortdromde naar de eetzaal. Zóó dicht, dat ze zijn stem heesch hoorde opsnijden: zware verhalen over wedrennen te Parijs. Vlak in 't verhit gezicht had ze hem gezien, éven, en dadelijk haar hoofd afgewend uit angst, dat hij haar bemerken, haar aanspreken zou, daar in de lange, lichte gang, die levend leek van wemelende kleuren, waardoor de slang van menschen voortkroop naar de ontvangend-wijde vleugeldeuren aan 't verre einde. Zij had hem met zijn dame brutaal door de volte zien duwen, dringen, de anderen vooruit, en verdwijnen tusschen die vleugels door, weg in de weelderige, lokkende lichtzaal, waar het feest zou worden voortgezet, de vreugde zou stijgen en zwellen tot uitbundigheid.... Terwijl zij zich machteloos wist, wist dat niets meer kon baten, geen woord, geen blik, geen wenk.... Dat hij te ver was al, te vér....
Een bediende stootte haar aan met den schotel waarop statig wit stond een druipende ijszuil en sneed vlug schuin-af witte schijven die vielen in de saus er omheen. Julie liet er een glijden op haar bord, at langzaam om dit bezig-zijn te rekken.... O het was zoo rustig zoo te zitten, krom, wat verscholen. Stil gluurde ze rond, al lepelend in 't over haar geheele bord uitvloeiende ijs.... Dolf, wat deed Dolf lawaaiig! Hij ook misschien? En daar, die oude meneer naast Greet! Er waren er méér héél vroolijk.... Maar Papa.... aan Papa kon je 't zoo zien. Hij leek erger dan de anderen....
Er werd een bel geluid, oom Edzart stond op.
In de stilte om den spreker staarde Julie weer op haar bord. Wat wás 't stil! Goed sprak oom Edzart.... Er zouden nog een massa toasten.... En opeens overviel haar de schriklijke mogelijkheid: god, als Pa ook eens!....
Toen verstond zij niets meer van oom Edzart, tot uit de stilte gejuich opknalde....
De glazen klonken, schuimden, vonkten!
| |
| |
‘Leve bruid en bruigom!’ schreeuwde Dolf. De muziek, verborgen achter dennengroen, viel verrassend in: lang zullen zij leven.
Een zwerm jonge meisjes liep, lachend, met geheven glazen naar Hélène.
‘Zullen wij ook even gaan klinken?’ vroeg Villet, Charles' beste vriend en Julie's linker buurman, terwijl hij zijn stoel achteruit schoof.
‘Och nee...., laten wij maar.... 't is zoo vol!’
‘Zooals u wilt. Bruidje! Op je gezondheid Charles!’
Hélène keek en dankte lachend, gaf even haar aandacht aan den geheelen hoek. Julie nam haar glas als de anderen en knikte schuw, met strakken glimlach.
Weer klingelde de bel om stilte.
En de toasten volgden elkaar snel met steeds korter tusschenpoozen. Nauw-bedwongen stiltes, telkens onderbroken, of aan 't eind bekrachtigd door uitbarstingen van gejuich, handgeklap en gezang, dat de violenmuziek overstemde.
En bij elke bel voelde Julie haar hart opbonzen van angst, de aderen kloppen aan heur slapen, haar gansche lichaam rillen en trillen, snel-wisselend koud en warm. Wie zou nu weer aan 't woord komen...?
Zij sprak met haar buren, die ze nauwelijks verstond, zóó gedachteloos, dat het Villet trof.
‘Zal ik u een glas water inschenken?’ vroeg hij.
‘Warm,’ verontschuldigde Julie zich, knikkend, vegend met de hand langs haar klam voorhoofd.
‘Ja, 't is benauwd hier,’ hielp hij goedig, ‘die bloemenlucht.... Dit zal u opfrisschen. Onder ons gezegd en gebleven, die groote partijen.... onverdeeld genoegen geven ze niet.’
‘O nee!’ viel ze schamper bij, even afgeleid, haar wanhoop luchtend in 't gretig beschimpen van zoo'n feest: ‘Als dát plezier moet heeten!’
En willoos-heftig uitte ze zich tegen dien bijna-vreemde: ‘Ik houd er niets van, ik bedank zooveel mogelijk.... Maar dit, Hélène is een nichtje.... Ik kon er niet àf!’
Hij luisterde glimlachend, eerst verbaasd, totdat de oorzaak van haar afkeer tot hem doordrong: mogelijk om dien vader. Waar zat hij.... Hij hield zich tot nu toe vrij kranig in toom, men hoorde hem niet....
‘Hoe laat is 't?’ vroeg Julie zenuwachtig.
Hij keek besmuiks: ‘Over twaalf. 't Zal dag moeten worden, vrees ik.’
| |
| |
‘Wat 'n tijd!’
‘Ze beginnen uit de mode te gaan, dit soort festiviteiten, laten we ons daarin verheugen, juffrouw Veemer.’
‘Waar verheug jij je zoo in?’ riep een kennis van de overzijde der tafel.
‘Straks de zon te zien opgaan,’ kaatste Villet. ‘Juffrouw Veemer, wij klinken op 't genoegen, fééstend, de zon te zien opgaan!’
Julie lachte met een gevoel of ze zou gaan huilen, of dit alleen haar opluchten zou.
En de bel luidde weer.... de stilte viel in.
‘Ik ook nog straks,’ fluisterde Villet, ‘ik zal de ceremoniemeester een briefje zenden mij op 't laatst aan te kondigen, bescheiden.’
Op zijn omgekeerd bord bekraste hij een briefje met groote potloodletters, aldoor fluisterend, terwijl Julie, haars ondanks een oogenblik geboeid, glimlachend toekeek, en de feestspreker luid en rustig zijn rede voordroeg.
‘Lange speech,’ zuchtte Villet schrijvend, ‘Ik zal 't kort....’
Door de toast heen klonk opeens een andere stem, een vreemd, heesch geluid.
‘Stilte!’ riep de ceremoniemeester.
Dikke, doffe woorden, onverstaanbaar, hard en hol stoorden opnieuw.
‘Chut! chut!’
‘En ik.... en ik wil.... nèt zoo goed.... nèt zoo goed....’
‘Hou je mond toch!’
‘En ik zal, nèt....’
‘Stilte Veemer!’
De heer Veemer, woedend, poogde op te staan. Een hand drukte hem neer.
De toaster sprak langzaam, welgeordend voort.
Julie zat als verlamd, en niemand dorst haar aanzien.
De toast eindigde zonder nieuwen hinder.
En het gepraat gonsde, ontspannend, weer op.
‘Dat is een goeje spreker,’ zei Villet, zoo luchtig, gewoon mogelijk: ‘ik wou, dat ik 't zoo kon. Hoe krijg ik nu mijn briefje bij den ceremoniemeester?’
Julie staarde voor zich, zonder blijk hem te hebben verstaan.
| |
| |
En opeens, onverwacht, over alles heen, schorde weer de stem van den heer Veemer, zwikkend, hoog, en stuurloos:
‘En ik zeg.... nou wil ik.... ik, ik drink....’
Hij waggelde op van zijn stoel, zwaaide dien achteruit, dat hij ómsloeg, zocht met glazig-bolle oogen de rijen langs.
De gesprekken verstomden, de gasten keken, de een om de ander heen, pogend hem in 't zicht te krijgen; één pijnlijke luistering in de groote feestzaal.
‘....Ik drink op.... hihi.... nee, niet op de bruid.... maar op de mooiste.... en de liefste.... 'n mooie meid.... en lief.... lief óók! Dat zeg ik.... ik.... omdat ik d'er vader.... ja, d'er vader.... bb,’ zijn stem sloeg huilerig om... ‘en daarom drink ik op.... me.... me.... mijn....’
Een hand drukte hem neer, vóór 't laatste woord was uitgehikt. Hij staarde onnoozel om zich, nog zoekend, zakte toen gedwee, week, in zijn stoel, ver onder de tafel, suf.
De stilte bleef zwaar hangen, hier en daar ontsnapte gesmoord gelach. En in de verlegen fluistering die toen volgde, stond de gastheer op en maakte beslist een einde aan het treurig tooneel, door, onmiddellijk, nog vóór 't dessert was afgediend, den gasten te verzoeken naar de danszaal te gaan.
Hoog rezen om Julie Veemer de menschen op. Het schuiven der stoelen kraste en snerpte, de zaal stroomde leeg.
Zij verroerde niet.
Aan de tafels bleven nog hier en daar groepjes, meest heeren, zacht napraten; in de wanorde tusschen de borden lagen de verfrommelde servetten.
Julie's vader zat, onderbrekend een ordelooze rij leege stoelen, ineengezakt, met knikkend hoofd te dommelen. Zijn overhemd bolde plooiig ver uit 't vest, zijn mond hing open, snurkgeluid ontsnapte telkens, kort en snorrend.
Villet stond besluiteloos naast Julie, die nog altijd niet bewoog.
‘Kom,’ zei hij, haar even aanrakend: ‘willen we ook eens gaan?’
Hij moest de vraag herhalen, dringender: ‘Kom, 't zal daar koeler zijn.’
Ze keek hem aan, strak, met wijde oogen. Toen liep ze werktuigelijk mee.
In de balzaal, waar de muziek, op een wenk van den ceremonie- | |
| |
meester dadelijk was begonnen te spelen, zwierden de dansende paren al rond, zwenkten en zwaaiden.
De stemming herstelde zich, de herinnering aan 't gebeurde vervloog, men walste en koutte, en waaierde met slepen en veeren en zakdoeken, de zaal tintelde van springend jong leven.
Villet stond met Julie Veemer buiten 't gedrang en wist niet wat met haar aan te vangen. Zij leunden zwijgend tegen den muur, in den hoek tusschen 't, thans door het gevallen doek van de zaal afgescheiden, tooneeltje en de groene haag waarachter de muziek zat, en staarden in 't gewoel.
En langzaam drong het groote feit in vollen omvang tot Julie door.
Moeilijk, terwijl in haar ooren de dansmuziek stampte en loeide als een hel van geluid, kwam 't rampzalig begrijpen, het bewustzijn eindelijk, dat ze daar stond met dien vreemden man en zoo niet kon blijven.
‘.... Ik, wou graag.... ik voel me niet goed, hoofdpijn,’ stamelde ze toonloos.... ‘ik ga liever.... neem 't niet kwalijk....’
Toen hij opkeek was ze weg, schuw als een aangeschoten dier, verscholen in de volte. Hij voelde zich verlucht, het was een pijnlijke toestand, en wat had hij kunnen doen, zeggen? Een poging tot troost ware vernederender geweest nog, dan dit drukkend zwijgen. 'n Wanbof, dat hij juist naast haar zat. En niet naast Greet, terwijl Charles heel goed wist....
Villet trok zijn rok af, zijn handschoenen aan, en boog met sierlijken zwaai voor Greet, om haar balboekje te vragen en zijn schade in te halen.
Julie zag tante Adèle met ontstemde oogen en een leegen lach om den mond in gesprek met mevrouw van Gunze. Zij slipte haar vlug voorbij, heur hoofd gebogen. Vóor-voelend dat mevrouw van Ouden haar aanspreken wou, deed ze, lomp, alsof ze dit niet bemerkte en een paar fluisterende meisjes die in haar weg traden, duwde ze ruw op zij.
Tot ze de deur had bereikt en, ontsnapt, kwam in de lange, thans leege gang, waar 't kalm was en koel. Daar stond ze een oogenblik, vreemd alleen, en hoorde de muziek van ver, tusschen 't gedempt geraas van vlug gehanteerd vaatwerk, dat uit de ondergrond-keuken opklaterde.
Maar bedienden stegen met bladen vol theekopjes de keukentrap op, balanceerden er mee naar de danszaal en keken Julie verbaasd
| |
| |
onderzoekend aan. Twee heeren kwamen uit de eetzaal, drentelden, sigaar-rookend, langzaam de gang in. Zij bogen in 't voorbijgaan tegen Julie....
Toen, hunkerend naar een moment van verademend-alleen-zijn, zocht ze de toiletkamer, in een zijgang naast de eetzaal, waarvan de half-open vleugeldeur haar, met een zwenk, toonde de in blauwigen rook als vervaagde tafels met nog nagebleven heeren. Zonder iemand te onderscheiden, schuwde ze er voorbij en vond de toiletkamer leeg.
De muren van witte en blauwe tegels gaven kil op; in den grooten spiegel zag ze zich plots ten voeten uit weerkaatst en schrok van haar eigen beeld, ongewoon-getooid: een feestelijk witte verschijning. Zich met een haar zelve verbazende oplettendheid beschouwend, trof 't haar weer, dat ze er zoo onveránderd uitzag bij toen ze van huis ging, terwijl haar gezicht toch wonderlijk-strak voelde en alles aan haar pijn deed. Onnaspeurlijk welden en woelden de snelle, onsamenhangende gedachten in haar kloppend hoofd. Een drom bleeke schimmen, gekomen en gevlogen, als korte, ijle droomen, buiten haar eigenlijke wezen om. Zij drukte haar handen tegen de slapen als een toom om het denken te bedaren en de klamme kou van haar vingers deed weldadig aan. Toen opende ze de koperkraan van een waschstel en liet den klaren straal kletteren op haar handen, haar polsen, terwijl de druppels op en om spatten, en doopte een handdoekslip in 't water om er, over het bekken gebogen, heur warm hoofd mee koel te betten. Zij deed dit nauwgezet als een voorgeschreven plicht, en bemerkte niet, dat twee meisjes binnenkwamen, Lientje Wilton, Dé's vriendin, lastig loopend in den afgetrapten mousseline-zoom van haar jurk, en een ouder meisje, dat lachend en bukkend een flard, als een witte staart, ophield boven den vuilen grond.
Toen Julie, met gefronste wenkbrauwen, opzag bleven zij aarzelend staan.
‘Ik heb de heele strook eraf gescheurd, ik haakte er in met m'n hak,’ verklaarde Lientje, bedremmeld, als een verontschuldiging.
‘Hebt u hoofdpijn?’ vroeg deelnemend het andere meisje, dat Julie slechts kende van naam.... ‘we blijven maar even.... we hebben naald en draad van de vrouw van de cuisinier gekregen. Sta even stil, Lien.’
Julie keek zwijgend toe, hoe ze, zorgzaam haar eigen rok om- | |
| |
slaand, knielde voor Lientje en met groote steken de rafelige strooken aaneenreeg, terwijl Lientje uit haar balboekje korzelig oplas welke dansen zij door dit ongeval moest missen.
‘Dans jij heelemaal niet, Julie?’
‘Nee.’
‘Dans je nooit?’
‘Ik weet niet....’ zei Julie zoo vreemd-vaag, dat Lientje niet nader vroeg en het andere meisje nog haastiger haar naald door de mousseline-fronsels schoof.
En toen de meisjes weg gingen met een linksch knikje tegen Julie, die achterbleef, een terloops: ‘ga je niet mee? heb je èrge hoofdpijn?’ met een stil hoofdschudden beantwoord, ontmoetten zij in 't gangetje Marian Veemer, die nederig klopte tegen de open deurpost, om daarna beschroomd te naderen tot half in de kamer.
‘Doe de deur achter je dicht,’ snauwde Julie opeens, onverklaarbaar uitvallend tegen schuw-goedige Marian, die ze niet vélen kon op dat oogenblik en instinctmatig vreesde als het kind van tante Fenna, die altoos kwetste-zonder-erg.
‘Op slot?’ vroeg Marian gedienstig.
‘Och, wel nee! Dat geloop hier!’
‘Zal ik liever weer weggaan? Ik dacht.... ik....’
Hulpeloos stond Marian in roze, stijf-zijden japon, troetelig vol veertjes en namaakbloemen aan den hals en breed-plooiig om de heupen, haar ronde blauwe oogen devoot opgeheven naar Julie, de beklagenswaardige.... tóch de méerdere.
En Julie voelde de bedoeling van deernis en liefde in haar komst, wist het stille hunkeren van dat, als een hond, aanhankelijk kind naar één aanmoedigend woord en toch wou 't haar niet over de stroef-geknepen lippen, toch lichtte in haar harde oogen geen zachter glimp, toch was ze nauwelijks in staat haar, door Marian's onverholen beklág geprikkelde, ergernis te onderdrukken.
‘Zal ik maar weer....?’ herhaalde Marian nog ootmoediger, doch zonder een beweging naar de deur te wagen.
‘Wat kom je eigenlijk doen?’ Julie vroeg 't onverschillig-hoog, als moest ze voorál haar vader's armzalige figuur verdedigen tegenover Marian.
En terwijl deze, zonder verklaring, zonder een stap te naderen haar aan bleef staren, voegde zij er gewild luchtig bij: ‘Ik heb wat hoofdpijn, 't zal wel overgaan.’
| |
| |
Toen lichtte Marian, volgens tante Fenna's gewoonte, ijverig den krakend-rozen rok op en putte in den kanten-onderrokzak en toonde zegevierend een kristallen flacon met zwaar gouden stop.
‘Wil je wat eau de cologne van me? Ja, dát wil je wel! Doe 't maar. 't Helpt, heusch,’ drong ze.
‘Nee,’ weerde Julie.
‘Om mij plezier te doen.’ Tranen sprongen in de ronde oogen.
En Julie, over haar eerste ergernis heen, was door die kindertranen wel even geroerd.
Ze sloeg haar armen om Marian: ‘Je ben een goed kind,’ fluisterde ze in een kus.
‘Ik vind 't zóó akelig voor je,’ snikte Marian opeens uit, ‘zóó akelig! en.... en - zoo schándelijk van oom!’
Julie liet bruusk los, nóg verzette zich haar laatste trots tegen elken smaad op hém.
Maar vóór ze den gebiedenden zin, om Marian den mond te snoeren, had uitgesproken, voelde ze vlijmend de treurige belachelijkheid dier laatste poging, zelfs tegenover een Marian.
Haar lichaam kromp, haar hoofd boog.
Marian, even onthust van de onverwachte liefkoozing als van den plotselingen terugduw, wist niets meer te zeggen.
Het was heel stil in de toiletkamer, slechts de niet volkomen gesloten waterkraan drupte hoorbaar in het marmerbekken. Julie, opnieuw verward in het kluwen harer gedachten, overwegend, hoe, en met wiens hulp zij haar vader zoo min mogelijk geruchtmakend van 't feest kon verwijderen, scheen Marian, die plukkend aan haar waaier lijdzaam stond af te wachten, geheel vergeten.
Ze keek met onrustig gefronste wenkbrauwen eerst op toen snelle voetstappen door de donkere zijgang schuifelden, en Marian haar bescheiden tegenwoordigheid bekrachtigde met den goedbedoelden uitroep: ‘Daar komt iemand.... kruip weg!’ die wondde als een steek.
Julie strekte zich.
‘O, Juul ben je hier!’ riep Freddy, binnen fladderend met haar handen vol hoog-opgetrokken zijig golvende rokken, Marian, die schichtig achteruit week, argeloos voorbij stuivend: ‘Ik heb je óveral gezocht, tot op 't tooneel toe! Kom gauw, kom terug in de zaal, zeg.’ Ze liet haar rokken glippen over de wit-satijnen trippelende voetjes, zoodat ze wentelden, wijd-uit, als een schuim om haar
| |
| |
tengere figuurtje, en lei haar handjes op Julie's schouders en zag vleiend naar haar op.
‘Nee,’ schudde Julie, zich loswringend.
‘Jawel,’ dwong Freddy met haar liefste pruilstem: ‘jawel, jawel zeg ik. Niet zoo koppig Juultje, je bent bruidsmeisje....’
‘'k Wil wég....’
‘Nu al! Nee toch! Kom, ga mee naar binnen. Dát zijn ze alweer lang vergeten, maak er geen zaak van; er zijn er wel meer....’
‘Ik wil weg,’ herhaalde Julie dof, terwijl Freddy, kies-vermijdend elk hard woord, vaag aanhield: ‘Wie denkt dáar nu nog aan, 't is binnen zoo vol, zoo vól....’
‘Al die menschen!’ Julie sloot de oogen als huiverend voor de massa, die haar wachtte in de zaal, aan zou staren, op zou nemen van het hoofd tot de voeten: de dochter van Veemer.
‘In zoo'n volte verlies je je, niemand let op je,....’ knikte Freddy, beslist weerleggend het onuitgesproken bezwaar.
‘Ik wacht tot.... de heeren van tafel komen, ik kan 't hier hooren.... en dan.... neem ik hem mee.... naar huis.’
Kort en stug, met trillend-neergeslagen oogleden, hijgde ze 't uit.
‘Niet doen, dat wil hij toch niet, en 't is veel te opzienbarend. Kom jij nu maar gewoon dansen.’
‘Ik vraag oom Edzart.... of hij.... even helpen wil, om hem in een rijtuig....’
‘Stil, stil,’ stuitte Freddy, haar hand voor Julie's mond, ‘.... arme Juul, als 't moet willen ze natuurlijk allemaal wel je helpen, Papa, en Jo, en Dolf... Dolf was ook al zoo... opgewonden.... aan tafel.... nu veel kalmer,.... oom zal ook wel gekalmeerd zijn.... en dan is 't toch veel beter, gewoon, te blijven, jij vooral als bruidsmeisje; anders gaat morgen door de heele stad 't praatje.... dat jelui zijn weggegaan.’
‘Wat geeft 't!’
‘Moeten gaan,’ verscherpte Freddy, even wreed om Julie's hardnekkig verzet.
Het woord trof doel. Julie zag weifelend op.
‘Ga nou maar mee, kom, hier sta je zoo zielig. Binnen is Papa, vraag hem dan eens te gaan zien in de eetzaal hoe.... hoe hij is. Dan kan je altijd nòg.... Kom Juul....’
Ze nam Julie's waaier en handschoenen van de tafel, sloeg een
| |
| |
arm om haar middel en, babbelend, luchtig verkleinend het groote feit, dat ongenoemd bleef, troonde ze haar mee.
In den hoek der leege toiletkamer stond Marian, alleen en vergeten, beduusd nog van onverwerkte indrukken.
Maar opeens herleefde haar bol gezicht, glansde een glimlach om den open vraag-mond, lichtten de rond-blauwe oogen.
Op den grond, onder de waschtafel, lag bestoven en vertrapt een anjer, afgevallen van Julie's japon.
Ze schoot er op toe, gréép.... En, schichtig omkijkend als een dief, stopte ze den buit weg in haar zak, veilig, onder den rozen kraak-rok.
Toen Julie, arm in arm met Freddy, de zaal weer binnenkwam, merkte niemand haar op. Slechts tante Adèle, omringd door eenige jonge heeren, zag haar even aan en in dezelfde beweging snel voor zich.
Jo van Hoogstraeten vroeg haar een dans, dien ze eerst afwees, toen, na goedgemeenden drang, vooral ook van Freddy, aannam.
Freddy, petite reine, ging aan den muur zitten, grappig-pruilend omdat zij nu muurbloempje moest zijn. En Julie, dansend met Van Hoogstraeten, die glunder knikte tegen zijn stralend meisje telkens als zij voorbij walsten haar, in de schaduw van den schoorsteenmantel, verborgen hoekje, voelde 't komplotje door die beiden vóór haar terugkomst gesmeed, wist Freddy's bevel: ‘Jo en dan moet jij haar gauw een dans vragen!’ vriendelijk nagekomen. Zoodat 't haar als van een last bevrijdde toen de muziek zweeg, Van Hoogstraeten terugkeerde naar Freddy, en zij zelve stil weer wegglippen kon tusschen de menschen, in de warme volte, waarin niemand haar zag en van waaruit zij kon bespieden, onafgebroken en gespannen, de deur die telkens open en dicht klapte.
Maar alleen, zwijgend, onafgeleid, aldoor voelend 't snelle geklop van haar hart, joeg het vooruitzicht haar vader straks door die deur te zullen zien binnenkomen, te zullen zien tasten over den gladgedansten vloer, haar al meer aan, steeg de angst hooger en hooger, tot in haar keel, tot in haar hoofd dat omkneld leek van ijskoude banden, beheerschte haar opeens weer de machtige vrees, hield haar omkláuwd.... Ze onderscheidde oom Edzart, hij sprak met zijn vrouw. Ze wou op hem toesnellen, hem te hulp roepen, maar 't was of ze niet kon, of haar voeten kleefden
| |
| |
aan de plek waar ze stond, middenin de woelige zaal, tegenover de deur. Overmand van angst, voelde ze haar ledematen slap, als verlamd. En straks zou hij komen, en iedereen zou kijken, en lachen....
‘Oom Edzart!’ en ze schoot toe, opeens gedreven door de kracht van haar uitersten wil, en greep zijn arm, krampachtig, steun zoekend: ‘Oom Edzart, ik wil naar huis, och god toe, help even, haal papa.... voor me.... uit de zaal.... en.... en een rijtuig....’
‘Maar kindlief....’
‘Julie,’ viel tante Adèle in, met altijd dat lachje om haar mond, en de wolk boven haar strakke oogen: ‘Julie, voor ik 't vergeet, kunnen we met 't trouwen op jelui rijtuig rekenen? Ja, zeker? Je begrijpt met 't verdeelen van de gasten die in de stoet mee moeten....’
Julie knikte wezenloos, duwde zich aan, drong zich op tegen oom Edzart: ‘Toe, ga gauw mee, hij moet hier niet komen, niet in de balzaal.... en ik....’ ze stikte in haar woorden, ‘ik kan daar ginds niet heen, waar al die heeren zitten te rooken.... om 'm te halen, ga ú.....’
En opeens met gesmoorden gil liet ze los, striemde 't hem in 't gezicht als een verwijt: ‘daar zijn ze al! Zie je nou wel!’
‘Houd je bedaard,’ sneed tante Adèle's kille stem, ‘houd je asjeblieft wat in, jij maakt de zaak nog erger dan ze al is. Blijf hier maar kalm praten, oom zal wel op zijn qui-vive zijn, en kijk, Greve is er bij.’
Binnen kwamen: de heer Veemer, zwaar redeneerend met groote gebaren, naast hem een jongmensch, dat, dreigend te ontsnappen, telkens weer werd aangeklampt; achter hen mr. Greve, hem onmerkbaar steunend, voortdrijvend als hij betoogend stilstond....
Julie dorst niet op te zien. Zij staarde tante Adèle, die tartendrustig uitwijdde over den trouwdag, met groote, leege oogen aan.
‘....En dan gaan jij en Greet, de bruidsmeisjes, in 't coupétje van de Van Oudens....’
Oom Edzart liep zijn zwager tegemoet en fluisterde met Mr. Greve, die knikte. Toen kwam hij terug, klopte Julie op den schouder:
‘Hij is nogal gekalmeerd,’ troostte hij zacht.
‘Ik wil weg!’ smeekte Julie, zwak, als voelde ze zelve het vruchtelooze der bede, nu haar vader reeds binnen wás.
| |
| |
De muziek speelde de vóór-maten van den volgenden dans, brak kort af, terwijl de heeren bogen voor de eene dame, en weer buigend naderden de andere. Villet vroeg Julie, zacht, met merkbaren schroom. Zij schudde van neen, liet 'n toonloos ‘dank u’ volgen.
‘.... Het beste is,’ vervolgde tante Adèle, leuk doorgaande op het trouwdag-onderwerp, ‘dat Greet eerst wordt afgehaald, en dan jij. Of wil je 't omgekeerd?’
Julie wou antwoorden.
Toen opeens klonk een smak, kort en hard. Er was dreuning in de lucht, die even duurde. Men zweeg ontsteld en rekte zich om te zien wat daar gebeurde. Eenige heeren schoten toe naar 't midden der zaal, dames drongen op. Julie liet zich willoos meedringen. En toen zag ze:
Log, als een groot, zwart beest lag haar vader op den grond, gekanteld op zijn rug, hikkend. De korte, forsche adem blies op zijn lippen bellen vocht....
Op den gladden parketvloer was hij, Mr. Greve onverhoeds ontglippend, gegleden en neergebonkt.
Oom Edzart, Van Hoogstraeten, Greve, trachtten hem op te sjorren. Hij verweerde zich, schudden lijzig-mal van neen.
De meisjes deinsden griezelend achteruit, onder de jongelui ging een gesmoord gegichel om.
Julie stond er even tusschen, te kijken, als de anderen, dof, zonder klaar besef, dat 't nu gebeurd was, het zóó gevreesde, 't schandáal. Tot 't doordrong, fel en scherp. Krijtwit, met blinde oogen, bot zich stuwend door de massa, die opduwde naar het midden, tegen haar in, liep ze de zaal uit. En de menschen, nauwelijks lettend op wie daar ontsnapte uit den dichten kring, schoven nauwer nog om 't schouwspel, en rekten zich, en gluurden door de mazen tusschen hoofden, schouders en armen. En uit die allen fluisterde een: ‘Waar is z'n dochter?’ Waarop de anderen als uit een verbijstering gewekt, meewarig rond zagen: ‘Och, waar is Julie...’
‘Ze is weg!’ riep Freddy schel-opgewonden, ‘ik ga gauw....’
‘Hier, blijf hier!’ belette haar moeder, sissend, wijl ze niet luid wou spreken, waar toch een machtelooze drift om 't schandaal op haar feest, heur stem trillend opdreef: ‘Loop asjeblieft niet allemaal de zaal uit! Papa zal wel zorgen dat ze weg komen.... 't is schande! schande! Villet, ach toe, zorg jij dat ze door dansen!’
| |
| |
Enkele heeren hielpen Veemer overeind. Nu weer suf-gewillig, liet hij zich, half gedragen, leiden dwars door de gladde zaal.
‘Muziek!’ schreeuwde Villet. ‘Valse!’
En schril viel op datzelfde oogenblik, terwijl bij de deur Julie's vader tusschen twee heeren werd weggezeuld, de muziek met de ‘Valse bleue’ in, en over de plek waar het lichaam gelegen had, walsten Villet met de gastvrouw, volgden Van Hoogstraeten met Freddy, en geleidelijk de andere paren....
Klappertandend, naar adem hijgend, liep Julie door de gang, riep, nauw beseffend wat ze deed, met zenuw-snerpende stem, een knecht om haar goed, om een rijtuig, ‘gauw een rijtuig, direct!’
‘Uw eigen rijtuig?’ vroeg de bediende.
‘'t Geeft niet, 'n rijtuig!’
Met bevende knieën wachtte ze, terwijl de knecht na een ‘ik zal 't dadelijk doen,’ tòch eerst naar binnen ging om neer te zetten de karaf champagne met spuitwater die hij droeg, en ze nog hoorde 't rumoer in de zaal, de plots invallende dansmuziek, waar bovenuit klonk gepraat en gestommel vlak bij de deur. En met haar handen tegen de ooren, stampvoetend-radeloos vluchtte ze de kleedkamer in.
Rustig stonden daar de meiden van tante Adèle te waken over het avondgoed, onderwijl proevend van de kliekjes pudding en noga, op een tafeltje voor haar neergezet.
Julie wrong zich door 't smalle laantje tusschen de volbehangen kapstokken, zoekend met blinde oogen, haar sortie.
‘Juffrouw Veemer,’ achterhaalde haar mr. Greve, ‘ben u hier?’
Zij antwoordde eerst niet, schoot toen opeens te voorschijn: ‘O god, meneer Greve!’ ontviel haar hulpeloos, in een drogen snik.
‘Stil, kalm maar. Waar is hier de telefoon?’
‘Daar meneer, in de hoek,’ wisten de meiden.
Door de stilte trilde de bel, klonk toen zijn stem, zakelijk: ‘....Een rijtuig - ja - onmiddellijk, heb je iets ingespannen? Goed.’
‘Is dit uw mantel?’ vroeg tante Adèle's tweede-meid.
‘Nee. Paars van binnen. Deze,’ rukte Julie haar hermelijnen sortie van den kapstok.
‘Dit doekje ook?’
Ze greep de kant, gooide 't zich om.
‘'t Rijtuig komt direct,’ zei Greve, rustig-beslist.
‘Ik ga vast naar buiten,’ hijgde Julie.
| |
| |
‘Nee, u blijft hier.’
‘Hij...?’ stamelde ze.
‘Ik zorg voor alles, laat 't aan mij maar over.’
‘Wat is er gebeurd?’ vroegen de meiden bezorgd.
‘Niets.... iemand.... meneer Veemer heeft een duizeling gekregen,’ antwoordde kort-af Greve, voor Julie.
De meiden keken elkaar aan, vroegen niet nader.
Julie school al dieper weg tusschen de manteltrossen aan de kapstokken.
Mr. Greve zette zijn hoed op en ging terug naar de gang, de deur der kleedkamer achter zich dichttrekkend.
Toen stond Julie alleen met de meiden. En niemand sprak een woord. Het wachten dúurde, de minuten leken uren.
‘'t Zal wel laat worden,’ mompelde eindelijk de keukenmeid, om de stilte te breken.
‘Nou,’ geeuwde de andere, ‘dagwerk.’
Toen weer stilte.
‘U mag u wel goed inpakken, 't is guur buiten.’
Julie voelde werktuigelijk naar haar hals, zette den bontkraag op, poogde te glimlachen.
Een glimlach die verteederde.
‘Dat 's nou een naar einde aan 't feest voor u,’ knikte meewarig de tweede meid. ‘Ja, duizeligheid, dat's ook al een kwaal....’
‘Zoo'n hitte en die lucht van bloemen,’ hielp haar kameraad goedig.
Met neergeslagen oogleden uitte Julie een nauw-hoorbaar ‘Ja.’
‘'t Rijtuig is er. Komt u?’ vroeg mr. Greve, zijn hoofd om de deur.
In de gang vond Julie oom Edzart en den heer Van Ouden. Oom Edzart stak haar de hand toe. Mr. Greve dreef haar met zachten dwang voort.
‘Pa?’ mompelde ze, rondziende.
‘Die zit er al in, kom maar. Ik rijd met u mee,’ haastte Greve, bevreesd voor nieuwsgierigen. ‘Of zal ik eerst met hém.... en u later....’
‘O nee....’ huiverde Julie.
‘Vlug dan.’ Hij duwde haar op de voorbank der donkere vigelante, waar, op de achterbank, in den versten, zwarten hoek, zwaar-ademend haar vader lag, riep den koetsier het adres toe en nam naast haar plaats. Oom Edzart sloot het van den regen druipend portier.
| |
| |
En zoo reden ze voort, zwijgend, door den nacht die stil was en grauw.
En behalve het ratelen der wielen en 't trillen der beslagen raampjes, klonk er geen ander geluid dan 't regelmatig gesnork uit den hoek der vigelante.
Het rijtuig bolderde hol over de brug, zwenkte de Haven op, tusschen de boomen, langs het water vol lichtende schepen, en de donkere huizenrij door, en stopte voor het bordes van Julie's huis.
Veemer wierp zich blazend om.
‘Ga u vooruit,’ beval Greve zacht, ‘dan volg ik met hem. Hebt u een sleutel?’
‘Pa....’
‘Niet bellen koetsier, blijf bij je paard. ‘Veemer,’ hij riep het luid gebiedend: ‘je sleutel!’
‘In z'n zak,’ trilde Julie.
Mr. Greve zocht op het blok-stil lichaam, vond eindelijk den sleutel.
‘Wat moet je toch....’ knorde de dikke stem, gemelijk uit den hoek.
‘Opstaan moet je, en vlug. Juffrouw Veemer, hier is de sleutel. Brandt er licht in huis? Zorg u er voor....’
Julie, zich veilig overgevend aan zijn wil, deed wat haar gelast werd, stond bevend op den natten winderigen stoep te tasten naar het slot.
‘Is ze open?’ riep Greve.
‘Nee, nog niet....’ Haar mantel flapte, haar rokken bolden op den wind.
‘Open,’ stootte ze uit, doorloopend naar de met klein blauw vlammetje brandende ganglantaarn, door het gedwongen handelen als ontwaakt uit haar eerste starre wanhoop. En haar trillend-kille vingers schrapten in de voorkamer lucifer na lucifer langs het doosje, tot er een opvlamde, waarmee ze, op een stoel, het gas aanplofte.
Langzaam, steunend, geleidde Mr. Greve den stapvoets sloffenden Veemer ineens door naar de trap.
Het ging goed en rumoerloos zoolang hij, door slaap beduusd, zwijgend zich voortduwen liet. Maar bij de trap begon hij weer te praten, holle, doffe klanken, heftig als ruzietaal, doch onverstaanbaar.
‘Ga naar binnen,’ wenkte Greve Julie, die in de open voorkamerdeur sprakeloos toezag.
| |
| |
‘Vooruit Veemer, ja, ja, 't is goed, kom maar mee, voorùit dan!’
Zijn toon was als sprak hij tot een redeloos dier. Julie bleef onbewegelijk toeschouwen. Vreemd helder in haar hoofd en toch onbekwaam tot handelen. Maar ze voorzag den ganschen tocht van tree op tree....
‘Boven op de gang is geen licht,’ fluisterde ze.
‘Dat's niets,’ hijgde Greve. ‘Welke kamer?’
‘Links bij de trap.’
‘Goed; u blijft beneden.’
Opstrompend tegen elke trede, stegen zij, moeilijk, Veemer aldoor redeneerend. En bijna boven, barstte hij opeens weer woedend uit, wou, zich losworstelend, terug naar beneden.
‘Vooruit’, snauwde Greve.
Julie greep een piano-kaars, stak ze aan en snelde een eindweegs de trap op om bij te lichten, te helpen, als 't moest. Ze voelde een plotselinge zenuwkracht tintelen in haar vingers.
Maar Veemer, overmeesterd, even-kermend onder den greep van Greve's gekromde handen als klauwen om zijn armen, onderwierp zich alweer, strompte flauw-brabbelend voort.
Julie hief de kaars hoog, boven haar hoofd, riep nogeens heesch: ‘links! De deur, links.... Daar brandt een nachtlicht....
Op zolder, over de trapleuning, die wentelde van boven tot beneden als een spiraal, hingen de twee nieuwe meiden en zagen vol ontzetting door het trapgat wat daar gebeurde op de verdieping der slaapkamers.
‘Kijk toch 's! Kijk toch 's,’ sidderde Sientje, blootvoets, in haar nachtgoed, krijtwit van schrik.
‘Hou je mond toch meid.’
‘Zie je nou wel, Mina, heb 't altijd gezeid, dat ie pimpelde.’
‘Dachie da ik 't nie wist?’
‘De booien hebben wel geholpen as de juffrouw d' er alleen mee thuis kwam. Ook 'n happie.’
‘'t Schaap....’ fluisterde de tweede meid.
Julie stond in de half gedane, wanordelijke voorkamer, toen Greve, zich het voorhoofd vegend, beneden kwam.
‘Hij ligt erin. U hoeft niets te vreezen. Ga nu ook gauw slapen. U zult wel heel moe....
Het beangstte hem, dat ze niet schreide.
| |
| |
‘Huil 's uit,’ zei hij opeens, als tot een kind.
‘Ik kan niet,’ schudde ze, op een toon treuriger dan tranen. ‘Ik ben u zoo dankbaar, zoo dankbaar. Och god vertel het toch aan niemand, die 't nog niet weet!’ barstte ze zielig uit.
‘Wel nee, zeker niet! Maar toe.... je moet 't je niet zoo aantrekken. Onder heeren....’
‘'t Was afschuwelijk.... afschuwelijk!’
Droge snikken hikten op uit haar keel.
Hij lei zijn hand op haar schouder, ademde diep en zag haar aan met in zijn oogen de vraag, die zij vreesde, al maanden: ‘Kan ik niets meer voor je doen?’
‘Nee,’ schudde ze.
‘Ik kom morgen nog eens....’
‘Nee, o nee! weerde ze ruw af, kom niet.... Ik ben u heel dankbaar.... maar kom niet!’
‘Waarom niet?’ vroeg hij heesch.
‘Ik schaam me zoo.... Voor u 't méest,’ ontweek ze fluisterend, snel verzinnend een uitvlucht, die haar harde weigering verzachtte en zijn onuitgesproken vraag ontzag.
Hij drong niet aan, te fijn voelend om nu te willen gebruiken, tot eigen baat, de vernederend afhankelijke verhouding van haar tot hem, partij te willen trekken van haar pijnlijke dankbaarheid.
In de groote kamer, waar slechts één gasvlam brandde, en drie donkere armen doelloos staken naar de hoeken, hingen de gordijnen voor de grijze blinden nog in de hoezen. Over kanapé en stoelen spreidden witte stoflakens, bobbelig, als lag er een mensch, een doode onder uitgestrekt. Witte doeken dekten de schilderijen, kaatsten in den spiegel, groote bleeke vlekken verbergend Julie's moeder, de grootouders, St. Sebastiaan.... En waarachter de monnik staarde....
Julie stond tegen den rand der tafel geleund; haar groot-open oogen dwaalden, langs Greve heen, de kamer rond.
Hij voelde zich vreemd-onhandig, opeens haar tot last.
‘Ik zal nu maar gaan,’ besloot hij zacht, haar de hand reikend.
Zij knikte droomerig, lei willig haar kille hand in de zijne.
‘U moet nu gauw gaan slapen, heusch, en morgen.... zult u alles wel wat lichter tellen.’
Zij knikte weer, gedachteloos.
‘Nacht juffrouw Veemer. Ik zal de deur achter me dichttrekken. Goeje nacht.’
| |
| |
‘Dank u, dank u wel,’ knikte ze, al maar starend langs hem heen, als stond ze reeds te slapen.
Greve ging onhoorbaar over 't dik smyrnakleed de kamer uit, de gang door, en trok de deur met forschen ruk achter zich in 't slot.
Julie schrok op van den slag, keek schuw rond, langs de wanden, de witte lakens, kil in den zuinigen schijn van die eene gasvlam, hoorde 't rijtuig wegrollen en zonk toen terug in den toestand van verdooving, waarin zij zich het gebeurde nauw bewust was.
Zoo stond ze nog wel een kwartier, al moeër ingezakt, al zwaarder leunend tegen den scherpen tafelrand.
Doodstil was het heele huis.
De heer Veemer lag boven in diepen slaap. De meiden waren, na gewichtig beraad of ze naar beneden zouden gaan om de juffrouw te helpen of zich maar dom houden als hadden ze niets gemerkt, tot dit laatste besluitend naar bed teruggeslopen.
De scheepjesklok op de bovengang sloeg één korten veerkrachtigen slag, die helder doortrilde!....
Toen, even later, liet de torenklok buiten, drie gedempte metaaltonen vallen. Werktuigelijk telde Julie: een, twee, drie, zonder het tijdsbegrip in zich op te nemen.
Het leven ging als buiten haar om, tot eindelijk de lichamelijke pijn, veroorzaakt door den scherpen tafelrand, die al dieper leek in te snijden naarmate zij sterker leunde, haar wekte en dwong van houding te veranderen.
Koud en stijf voelden haar leden, de schoentjes knelden om haar voeten, die zwollen van 't staan. Ze dacht opeens aan haar bed waarin ze zacht zou wegzinken, strekken haar kromgebogen rug en zware beenen, aan het week-witte kussen waarin ze dompelen zou heur hoofd.
Toen draaide ze het gas uit, plichtmatig ook de ganglantaarn en liep in het donker, op den tast, de trap op naar haar kamer.
(Wordt vervolgd.) |
|