| |
| |
| |
Vlaamsche kroniek
Door Prosper van Hove.
Een Volksverteller.
Uit mijn land, door Victor de Meyere. Uitgave H. Van Romburgh. Utrecht 1904.
De vlaamsche romanschrijver Hendrik Conscience heeft in zijn land eene traditie nagelaten, die tot nog toe door geen der hem opvolgende vlaamsche schrijvers is voortgezet. Hij was een volksverteller. Hij schreef voor de mindere standen van zijn volk, en heeft ze leeren lezen. Nu nog, zooals ik hier in een van mijn vorige kronieken deed opmerken, is Conscience nagenoeg de eenige vlaamsche populaire auteur, wiens romantische werken door het volk - voornamelijk door de plattelands-bevolking - steeds met gretige belangstelling gelezen worden.
Na hem, in den geest van zijn traditie, kregen we slechts enkele, zeer onbeduidende navolgers, zonder originaliteit, en zonder iets van de zoo sympatieke en soms werkelijk grootsche inspiratie, die aan de werken van den ouden populairen romantieker zooveel gemoedelijkheid en innemende bekoring gaf.
Verder koos de jongere generatie, beïnvloed door den tijdgeest, een heel andere richting. Zij leefde niet meer mee, in gansch natuurlijke intimiteit, zooals de oude Conscience deed, het leven van het volk. Zij was te ver ontwikkeld reeds, zij ging er buiten staan, en keek naar 't volk van op een afstand, om het te zien bewegen en het te bestudeeren. Haar kunst werd objectief.
Conscience kan men zich voorstellen als een goedmoedige, bejaarde vader, die zacht en kalm glimlachend midden in zijn vele kinderen
| |
| |
en kleinkinderen om het haardvuur zit, en hun lang en veel vertelt van romantisch-mooie dingen. Wat Consience aan zijn volk vertelde was niet de dagelijksche, hun maar al te wel bekende werkelijkheid van hun zwoegersleven; 't was hem integendeel te doen om hun die ruwe werkelijkheid te doen vergeten, en ze mee te voeren in hoogere en zachtere sferen, waar de menschen gelukkiger waren, of door wilskracht en deugd gelukkiger zouden kunnen worden. Hij was een romantieke moralist, en hij was ook en vooral: een trooster. Dáár ligt, geloof ik, meer nog dan in de attractie die voor eenvoudige zielen van zijn vermooiend romantisme uit kan gaan, de groote bekoring van Conscience als volksverteller. Hij was een trooster.
Dat waren, helaas! de schrijvers der op hem volgende generatie in 't geheel niet. Zij zaten niet meer mee aan den huiselijken haard; zij lachten en weenden niet meer met de vreugden en de smarten hunner helden. Zij werden scherpere ontleders, en die ontleding was pijnlijk, bedroevend en ontnuchterend voor het te leur gestelde volk. Geen van allen waren populaire vertellers, en de meesten leerde 't volk dan ook niet kennen. Met veel meer waarheid en misschien ook meer talent dan Conscience, met de raakste, scherpste observatie, met al haar knappe kunst van ragfijne zielsontleding, met al de bekoorlijkheid harer frissche, echt landelijke poëzie, konden b.v. de gezusters Loveling nooit het hart der plattelands-bevolking, die ze beschreven, veroveren. Het volk kende haar niet, en verlangde haar niet te kennen. Hetzelfde gebeurde met Isidoor Teirlinck en met Reimond Stijns, de gezamenlijke schrijvers van Arm Vlaanderën, en van veel andere vlaamsche, echt vlaamsche werken. Hetzelfde weer met Cyriel Buysse, een der beste kenners, een der scherpste, maar ook onmeedoogendste ontleders van het vlaamsche volk; hetzelfde nog met Streuvels en met Herman Teirlinck, die, schijnbaar, midden in hun volk staan, maar tot nog toe, ondanks al hun pogen, de ware kinderlijke volksziel nog nooit hebben doen trillen. Allen zijn vreemden, allen onbekenden voor het vlaamsche landelijk volk, dat zij zelven toch goed kennen en met veel talent beschrijven. Het zijn ‘intellectuëelen’, die niet schrijven vóór, maar òver hun volk, en zich tot een heel andere, veel meer ontwikkelde categorie van lezers wenden. De traditie is met Conscience - haar schepper - plotseling afgebroken, en het misverstand tusschen de vlaamsche
| |
| |
plattelandsbevolking en haar litteraire kunstenaars duurt nu reeds lange lange jaren.
***
Die wanverhouding, dat misverstand, heeft een jong vlaamsch schrijver, Victor de Meyere, zich tot doel gesteld eindelijk te doen ophouden. Hij wil de Conscience-traditie weer aanknoopen en voor zijn volk gaan schrijven. Hij wil trachten te smeden de ontbrekende schakel in de ketting die den vlaamschen lezer van het platteland, van Conscience tot zijn meer moderne auteurs zal leiden.
Het lijkt me een schoone en edelmoedige, doch eenigszins ondankbare, en in geen geval eene gemakkelijke taak, die deze jonge schrijver zich tot volbrenging voorgenomen heeft. De tijden zijn veranderd, en het vlaamsche volk, te leur gesteld na vader Conscience, is helaas! in een ander en veel minder soort lectuur zijn geestesvoedsel gaan zoeken. Van de romantische luchtpaleizen en kasteelen is het tot den bloedigen drakenwinkel afgezakt. Dagelijks worden nu, tegen zeer lage prijzen, in alle dorpjes van het vlaamsche land, tot in de afgezonderdste gehuchten, kleine praatkrantjes en geïllustreerde afleveringen van vertaalde Fransche bloeddraken gecolporteerd; en dàt leest nu onze achterlijke plattelands-bevolking, die vroeger enkel Conscience kende, en, na Conscience, zijn meer moderne schrijvers niet heeft willen of kunnen waardeeren.
Het is bedroevend te denken dat Victor de Meyere vooral tegen deze ontbindende krachten in zijn moedige onderneming zal te kampen hebben. Des te meer, daar zijn ontworpen en reeds gedeeltelijk ten uitvoer gebrachte plan bij hem niet schijnt te zijn ontstaan uit onberedeneerde opvlammerij of kortswijl, maar uit ware, ernstige overtuiging, en dat het hem gelukt is, al van in 't begin, den echten toon te vinden, die kans heeft 't volk te zullen boeien. Hij toch zit mee aan den huiselijken haard, als een die vertelt niet alleen voor zijn eigen genoegen, maar ook en vooral voor het vermaak en de belangstelling der onbedorven, eenvoudige menschen die hem omringen om naar zijn verhalen te luisteren.
Het eerste boek van de serie die hij zich voorneemt voor zijn volk te schrijven, draagt den goed-gepasten titel Uit mijn land en bevat acht vertellingen. Het vormt een eigenaardige en inderdaad bekoorlijke verwerking van realisme met fantasmagorie, van romantisme met legende. Zijn land, het is Klein-Brabant, de streek
| |
| |
waardoor de mooie rivier, de Rupel, vloeit, en hij beschrijft dat land met innig-teere en soms diep-ontroerde liefde. De steden en de dorpen worden er bij hun wezenlijken naam genoemd, als vaste en tastbare dingen van algemeen bekende realiteit, en daarin leven, van een eigenaardig, half reëel, half fantasmagorisch leven, de sagen en legenden, de romantische helden, de scheppingen zijner fantasie. Heel juist heeft hij gevoeld, dat zijn achterlijk, onwetend volk nog niet rijp is tot het waardeeren en genieten van een litterair realisme dat de ruwe en rauwe werkelijkheid van het alledaagsche leven voor hen oproept. Hij heeft begrepen dat zuiver realisme voor zulk een volk nog geen kunst is, dat kunst voor zoo'n volk alleen dàtgene is wat de werkelijkheid vermooit en verbloemt. Voor ons, fijner beschaafden, kan de dood-eenvoudige, welbekende, trouw-weergegeven realiteit van het dagelijks leven in onze omgeving, verheffend en veredelend zijn. Ònze werkelijkheid is soms op zichzelve groot en schoon, of kan, door het prisma onzer hoogere ontwikkeling gezien, groot en schoon worden. Maar wat kan de alledaagsche levenswerkelijkheid van arme onwetende sjouwers, op weinige uren van uitzondering na, anders zijn dan smart, droefheid en verlaging? Zoo iets staat in direkt verband met het te groot verschil der sociale standen. Alleen de meer ontwikkelden onder de volksklasse, die de romantische opvattingen als valschheid en bedrog verbannen, durven de realiteit van aangezicht tot aangezicht bekijken, en zijn sterk genoeg om onder die tragische ontsluiering van al hun eigen wee en ellende hun lijden zonder wanhoop te dragen. Die kunnen strijden tot herovering hunner rechten: maar hun beter weten dan de anderen is toch verre van benijdenswaardig, want hun ontbreekt dan voor altijd de troost der onwetenden, de zachte troost, dien de goede vader Conscience hun gaf, en dien de Meyere hun nu ook wil brengen.
***
In zijn schoon en zielsverheffend autobiographisch boek: Memoirs of a revolutionist, vertelt Peter Kropòtkin ons o.a. hoe hij, bij het aanschouwen van het lijden der Finsche boeren, eensklaps, als bij een openbaringslicht, tot de innige gewetens-overtuiging kwam, dat al zijn kennis van eminent wetenschappelijk man, eigenlijk al niet veel meer was dan een vrij nuttelooze praal van egoïstische zelf-ontwikkeling, en dat zijn plicht, zijn heilige plicht
| |
| |
als mensch hem gebood, niet langer voor zichzelf, maar eerst en vooral, in de mate van zijn krachten, tot leniging der smarten van zijn ongelukkigen evenmensch te arbeiden. Misschien vergiste zich de zachte utopist, de groote, altruïstisch-humane denker; misschien had hij toch meer en beter voor 't menschdom gedaan met eenvoudig zijn verheven wetenschappelijke richting te blijven volgen en niet werkdadig zich met politieke en sociale zaken te bemoeien. 't Kon een vergissing zijn; maar 't was een nobele vergissing.
En zoo is het ook eenigszins met dezen jongen schrijver. Misschien deed hij beter, èn voor zichzelf, èn voor de kunst, èn voor dezen die hij wil ontwikkelen, trouw en zonder bijbedoeling, de zuivere inspiratie van zijn kunst en zijn talent te volgen. Misschien;..... maar hoe 't ook zij, mooi is zijn daad van in eeniger mate artistieke zelfverlooching, al was 't alleen maar om het edel doel dat hij beoogt. |
|