| |
| |
| |
Bibliografie
Door Herman Robbers.
J. Huf van Buren, Johannes de Speelman,
2 dln. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon, (zonder jaartal) 1903. - Zoo'n boek als dit had ik sinds mijn jongensjaren niet gelezen, 'k wist waarlijk niet dat er nog geschreven werden in dezen trant. Gezellig, zoo nog eens ouderwets ‘geboeid’ te worden door een verhaal van stroopers en zwervers, van echte en onechte kinderen, van een jongen die in z'n eentje op de wolvenjacht gaat, van een mooi meisje door denzelfden jeugdigen held gered, tusschen de ijsschotsen der kruiende rivier. Ja, zoo'n boek brengt je weer heelemaal terug naar de jaren toen je zelf nog droomde van reddingen en gevaarlijke zwerftochten; zalig!.... Enkel ietwat storend nu en dan te bedenken dat 't toch niet voor de jeugd geschreven schijnt, maar wel degelijk voor ‘groote menschen’, want, niet waar?, die onechte kinderen, en 't geredde meisje, dat dan uitgekleed wordt in het veerhuis, en wat daar volgt,.... en dan al die vloeken.... hm!.... toch 'n beetje bedenkelijk; kan ‘men’ dat wel ‘iedereen in handen geven’? 't Laten slingeren in de huiskamer?
Maar om beter te bepalen: Dit is een historische roman, van de goede soort, tot blz. 190 van het 2e deel. Verderop wordt 't een romantiekerige historie.
'n Historische roman van de goede soort noem ik een verhaal waarin van den tijd door den schrijver behandeld een inderdaad getrouw, althans overtuigend beeld wordt gegeven. En dat vinden we in dit boek - tot aan de aangeduide blz. 't Van de overige wereld als op een eiland in de groote oceaan geheel en al afgezonderde leven dier 18e eeuwsche Betuwers staat er, zooal niet bepaald plastisch dan toch soliede documentair en gedétailleerd in beschreven.
Held, in den traditioneelen zin, is Johannes, geboren uit Jonker Joost van Elde tot Eldestein en een mooie Geldersche, sedert overleden - jammer genoeg voor den jongen, maar nu eenmaal noodzakelijk in den roman. Omstreeks 1700 waren de middeleeuwen blijkbaar nog niet voorbij daar in de Betuwe. Den schoolmeester van 't dorp is gelast - bij wijze van heerendienst - de moeder te trouwen, en 't zoontje er bij. Na haar dood is de man op nieuw gehuwd, maar zijn eigen keus blijkt minder gelukkig dan die van zijn heer. Die dan ook koos met kennis van zaken....
Johannes dan verraadt al gauw zijn adellijk bloed door zucht naar
| |
| |
onafhankelijkheid en grooten aanleg voor jagen en strikken zetten, zijn ‘natuurlijke’ geboorte door een groote mate van schranderheid. Een aardige jongen; zijn antwoorden zijn altijd ad rem, zonder nu weer ál te vermoeiend van geestigheid te worden; was hij wat levenslustiger uitgevallen en niet zoo deftig in zijn spreken, hij zou aan Uilenspiegel herinneren. Jonker Joost is dan ook dol op den jeugdigen vagebond, maar.... helaas hij heeft nog een anderen, even wettigen als mismaakten en pietluttigen zoon, en een dochter, wier bestaan min of meer schimmig lijkt. Jonker Joost, auders een dapper man achter een kan bruin bier, durft 't niet te bestaan zijn beste produkt te ‘echten’. Van den schoolmeester te Elde verhuist de jongen naar den dominee te Kesteren. Hij leert er wat latijn en dorpsdomineesgeneeskunst, beter nog stroopen, schaatsenrijden, wolvenschieten, mooie meisjes redden. Maar ondanks al die fortuintjes heeft hij toch door de bank het land, want hij weet 't nu wel (door Teun van Tijs van Teun) de belangstelling van ouden Joost, die 't kostgeld voor hem.... schuldig blijft, is niet meer dan ‘natuurlijk’, en hij gunt zijn bultigen broer, die daarenboven trotsch is, én op zijn hond heeft geschoten, den voorrang geenszins. Anna Berg, de schippersmeid die hij gered heeft, en die nu dient bij een van ‘de Voncken’ (ook al van die onechte jonkers) krijgt het romantisch idee samen te gaan leven ergens in de bosschen over de Duitsche grens. Hij gaat daar eens kijken, en heeft er veel lust in. Maar later toont Anna weer minder opgewektheid, wat Johannes haar kwalijk neemt, al zegt hij 't niet. Juist in dien tijd valt zijn laatste strooptocht, een drijfjacht in gezelschap van jonker van Gelder en de Voncken. 't Lieve leven heeft uit. Jonker Joost gaf order niemand te ontzien. En den armen Johannes worden voeten en handen door honden bijkans verscheurd; hij moet verder hinken en
vioolspelen met een hand zonder duim. Dan wordt hij Johannes de Speelman, en het verhaal hoog-romantisch. Hij gaat zwerven, bezoekt in de drie jaren die volgen ongeveer gansch Europa, geneest zieken met kruiden en bezweringen, speelt viool voor rijken en armen. Maar te Ulft bij Emmerik komt hij Anna Berg weer tegen, die wandelt in 't zonnetje met de kleine meid van den boer, bij wien ze dient nu. En ze neemt dat kind op, en gaat met hem mee; zij ‘kan niet anders’....
't Wordt ondoenlijk al 't gebeuren van de laatste hoofdstukken in kort bestek weer te geven. Dit zij dus genoeg: 't Loopt op 't spinhuis uit, voor Anna ten minste, maar de speelman zou haar ten tweedenmale gered hebben, had niet de arme gejaagde zelve de voorkeur gegeven aan een dood in de golven. Johannes springt haar na.... Den zelfden dag overlijdt oude Joost aan een beroerte. Deze sterfte aan 't slot is waarlijk Shakespeariaansch.
Als gezegd, men leefde daar in de Betuwe van de overige wereld afgezonderd, en 't schijnt er nog altijd ongeveer 't zelfde te zijn: wat in Holland gebeurt, een literatuurrevolutie b.v., daar merkt men in den omtrek van Tiel niet veel van. Men schrijft er bedaard door als leefden we nog in 1850. Wel een benijdenswaardige rust in zoo'n plaatsje, zonder tijdschriften, zonder kranten, zonder tooneel.... Maar zou 't eigenlijk niet passender zijn 't ook maar zonder onze literaire beschouwingen te laten? Ik wou alleen nog even zeggen dat de droog-leuke humor, zoo kalm langs-zijn-neus-weg gezegd, van Huf, dien ouden spotvogel, soms lang niet onvermakelijk is.
| |
Felix Ortt, Naar 't Groote Licht,
2e druk. Amersfoort, Drukkerij
| |
| |
Vrede, 1903. - Een tweede druk; dit boek schijnt gelezen te worden. Nu, 't is geenszins verwonderlijk dat velen er de voorkeur aan geven door zoo'n inderdaad onderhoudend verhaal wat te weten te komen over al die kwesties van den dag: vegetarisme, vivisectie, drankbestrijding, Tolstoïisme - wat al niet meer, 't is een ware bloemlezing! - dan uit de, doorgaans ver van amusante, werken en brochures die men volgens de stereotiepe uitspraak van.... istische dames en heeren moet hebben doorgelezen om er over mee te mogen praten. De gróótste ‘kwestie’ van dezen ‘dag’, 't verval der burgermaatschappij en de opkomst van den vierden stand, wordt eigenlijk niet behandeld, maar dat is dan ook wel de eenige, meen ik. Over al die andere, minder onplezierige vragen, kouten de menschen in dezen roman vriendelijk en degelijk, zij 't ook soms wat naïvelijk.
Menschen? een roman? Nu ja, bij manier van spreken. Stemmen zou juister zijn misschien, als men dan maar niet aan een krachtig geluid denkt; en voor het boek?.... Manuel de conversation?
Een vraag: Bedoelt de grijze toon waarin dit boek is gedrukt de hartstochtlooze vaagheid van den inhoud te symboliseeren, of kan ‘Vrede’ mogelijk nog wat leeren van de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij, die ‘Johannes de Speelman’ zoo lekker ‘zwart gemaakt’ heeft, een ware weldaad voor ons, gestadige boeken-malers.
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe, Liefde.
Amsterdam, L.J. Veen, (zonder jaartal), 1903. - Het ‘groote licht’ dat opgaat aan de twee van dit boek is niet dat van Felix Ortt, en 't is dan ook geenszins door opbouwende gesprekken over vegetarisme en vivisectie dat hun oogen er voor geopend worden. Aan hartstocht daarentegen geen gebrek, wij wisten 't trouwens al van vroeger, het vuurt en vlamt in de vrouw die van deze ‘liefde’ schreef, de gerenommeerd-nuchtere Hollandsche aard is de hare niet; en fier-eerlijk bekent ze haar passie, in ieder nieuw boek, doet ze ons den brand van haar zinnen en ziel tot schrijnens toe voelen. Maar is 't niet soms of die felle gloed andere neigingen verzengt, is 't niet of zij voor zich enkel een kort en hevig genot van scheppen begeert, en niet de vreugde die is in de langdurige, peinzende beschouwing, het om-gaan met z'n idee, in het geduldige, innig-toegewijde, óver-nauwkeurige bearbeiden van een stuk werk, van de eigen taal. Of tracht zij het lijden te ontwijken dat het zoeken naar de eenigjuiste zegging noodzakelijk met zich brengt? Of zijn het louter krachten van buiten die haar zoo voortjagen, snel, sneller, van 't eene boek in 't andere, haar ontzeggen de rust, misgunnen den tijd der voldraging?
Er heeft zich helaas een nieuwe rhetorica gevormd in Nederland, de talrijke schoone vondsten, in woord en wending, der jongeren worden misbruikt en verliezen aan kracht en glans, en 't zijn vooral vrouwen die bezig zijn tot modieuse versiering en elegantie te maken, wat als bloedwarm-levende persoonlijkheidsuiting ter wereld kwam. Doch totnogtoe kon zulk een verwijt deze schrijfster niet treffen, daarvoor had ze bij al haar vrouwelijke buigzaamheid en zwier, van huis uit te veel manmoedigs in haar optreden, een virilen durf en forschen aanpak, en den goeden afkeer van 't sentimenteele. Haar ‘Loop der dingen’ kon door een man zijn geschreven, zij 't dan ook door een modern-gejaagden, niet door een rustig-voortwrochtenden man. Maar deze ‘Liefde’? O, er zijn nog vele bladzijden in, trillend van gloed of zwaar van ontroering, maar 't is nu eenmaal zoo: vijf minuten declamatie, ja, een
| |
| |
enkel theatraal gebaar bederft vaak den indruk van urenlange echtheid. Het geheel wordt dan niet opgevoerd tot dien durenden staat van diepemotionneerend leven waaraan men de kunst herkent, die men litteratuur heet.
Het geval op zich zelf is curieus genoeg, men zou zelfs van een belangwekkend psychologisch probleem willen spreken, was dat 't niet vooral wat zoo hindert, dat het een probleem is gebleven, een vraagstuk met een oplossing, niet is geworden een levend stuk werkelijkheid, pakkend, ontroerend, door diepe gelijkenis met wat de gevoelige lezer zelf heeft gespeurd, in eigen gemoed, en in dat van zijn medemensch, niet is geworden een verháál van twijfel, van vreugde en leed, verrukking en wanhoop, dat ge u aldoor voorstellen kunt als zóó-en-niet-anders gebeurd. Ja, eigenlijk is 't niet meer dan de schéts van een boek, wat de schrijfster heeft uitgegeven; die schets heeft ze opgeschreven, aus einem guss, in geïnspireerde en ongeïnspireerde momenten, zonder veel op haar taal te letten; en in plaats van zich daarna te zetten tot het maken van den roman heeft ze 't manuscript, zooals het daar lag, aan den uitgever gezonden.
Dit is 't geval: een romanschrijver (let wel, geen lyricus, maar een die zóóveel van 't leven houdt dat hij er aldoor van moet vertellen), waant het bestaan te haten, mijdt de liefde, mijdt vrouwen, omdat alleen scheppende liefde hem begeerlijk lijkt, en omdat hij 't éven misdadig acht een mensch het aanzijn te géven als 't hem te ontnemen. Maar hij heeft zich overschat, hij kan niet blijven ‘leven voor zijn kunst alleen’, hij snakt naar emoties uit de eerste hand, naar een intenser leven, naar liefde en liefde-genót. Hij zoekt de ontvluchtte maatschappij weer op en ontmoet terstond de vrouw die ál de behoeften van zijn ziel en zinnen bevredigen kán en wíl. Onmiddellijke liefde van weerskanten. Zij trouwen (de onwaarschijnlijkheid van een verbintenis in vrije liefde heeft de schrijfster ons gelukkig bespaard) maar ze hebben afgesproken: Een hevig, zij 't nóg zoo kort liefdegeluk zal hun genoeg zijn; zoodrá een derde leven uit die liefde dreigt te ontstaan zullen ze 't hunne doen eindigen. Immers 's menschen zijn is een lange ellende, is vreugdeloos, denken zij nog - in elkanders armen. Zij trouwen, en hun huwelijksgeluk, grooter nog dan ze 't zich hadden gedroomd, overtuigt hun ten slotte dat het leven toch niet zoo ten eenenmale van vreugde verstoken en de moeite dan toch wel waard kan zijn; wanneer 't Otto duidelijk is geworden dat Willy zwanger is, heeft hij wel een paar kwade weken - hij meent inderdaad nog dat alles nu uit zal moeten zijn - tot de oplossing van het probleem hem in de ziel komt vallen - 't is zoo eenvoudig als Columbus' ei - ze hebben dat toen wel afgesproken, maar hoeven het daarom toch niet te doen....
Alle dwalen is mogelijk en menschelijk, en het dwalen dezer twee had zeer zeker wáár gemaakt kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd, niet genoegzaam tenminste, 'k onderstelde al dat het is toe te schrijven aan gemis van tijd, van rust, van nog meer misschien wat noodzakelijk is om artistiek werk met volkomen toewijding te verrichten. Al lezende teekende ik her en der slordige zinnen, ongevoelde gezegden aan, maar waarom ze hier te vermelden? Ze geven geen nieuwen kijk op het boek. Laat ons hopen dat de begaafde schrijfster nog eens kan komen tot rustiger, langzaamnauwkeuriger, conscientieuser productie. |
|