Groot Nederland. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Weest één gij allen! Lied van Groot-Nederland door J.B. Schepers. Geloof, geloof! Er zullen dagen komen, Dat heel dit Laaglandsvolk zich zelf hervindt, 'En kernig volk waarvan nu dichters dromen, Dat 'en nieuw leven en met kracht begint. Geloof in 't eigne, volk, hoe ook verspreid: Over het wijde veld in 's werelds Zuiden; Waar Lei z'n water door oud Vlaandren leidt, Of hier, waar molens op ons strijden duiden. Geloof in 't eigne, volk, in 't verre Westen In 't graanrijk overoseaanse land, Of in dë Oost, waar wij 'en staat grondvestten Werkend bij 't schroeien van de zonnebrand; Geloof in de eigen toekomst, mag ook klein In vreemde wereldsteên ons aantal wezen; Geloof! En blij zal 't her-ontwaken zijn: 't Volk is, voorgoed, van dommelzucht genezen. Zolang de zon in onze waatren flikkert En weerschijn lichtgolft langs de bruine boeg, Zolang het rietomruiste meer er blikkert Als Oostewind de laatste wolk verjoeg; [pagina 92] [p. 92] Zolang de hoeven duiken in 't geboomt En ruisend dekken werkzaam boereleven, Het spieglend vee op polderdijkjes droomt, Zijn zwart en wit aan 't landschap leven geven; Zolang het gele koolzaad over de akker Ruist bij 't bedwelmend bloeiend boneveld - En zorg voor 't oogsten houdt de landman wakker: En immer zaait hij weer, hoe ook gekweld; Zolang de stille hei in 't Oosten zoemt Van bijen om de grauwe stille schapen, Waar aan de kim 't reuzengesteente opdoemt, Waar de eeuwen door forse voorouders slapen; Zolang dat land herleeft op schilderijen, Telkens en telkens weer in nieuwe pracht; Zolang zich dichters in dat mooi vermeien, En beeld en klank ons aandoen met hun macht; Zolang musea, kerken ons verleên Herleven doen voor kenners der historie En 't hart ons klopt voor helden, moegestreên Voor 't vaderland, maar niet voor eigen glorie; Zolang ook zal de vrijheid ons doortrillen En wie er vroeg of laat vertrokken zijn: Er daagt in ons één, onweerstaanbaar willen, 'k Zie de uchtend geel al van de gouden schijn. Die zon van wil zal gloeien door de ziel Van allen; groot zal 't kleine volkje worden; Hoe enge grenzen 't ook ten dele viel, Ze zijn 't genoeg: wee wie er over morden! Vergaan zijn allen dan die niet geloofden, Die in kleinmoedigheid hier sidderden, Uit vrees voor de overmacht het eigne uitdoofden, Het eigne, grootste wereldmacht, die 'k ken: [pagina 93] [p. 93] Dat eigne houdt verdrukte volkren staand, Hun zelfbewustzijn doet hun rustig wachten; De jaren gaan voorbij, onhoorbaar gaand: Zij willen vrij zijn steeds, eens slaagt hun trachten! Maar wij zijn vrij, wij willen vrij ook blijven, Groot in het kleine zijn, maar niet alleen: In 't grote groot moeten we in 't vaandel schrijven En in ons hart: wie groot voelt is niet kleen. Geloof in de eigen kracht van Nederland, Van Vlaandren, van Zuid-Afrika, van allen, Die verre togen van dat lage strand! Weest één in dat geloof! Weest één gij allen! Haarlem. Vorige Volgende