Groot Nederland. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 729]
| |
Vlaamsche kroniek
| |
[pagina 730]
| |
stukken, en prachtige jaarlijksche subsidiën toe te kennen aan de officiëele schouwburgdirecteuren, die bedoelde ‘beste’ stukken zouden opvoeren. Dàt was 't verkeerd beginsel. Het overige zou maar al te spoedig en onfeilbaar-logisch volgen. Om die prijzen en premiën te besteden moesten natuurlijk tooneel-commissies gevormd worden. Door wie werden ze benoemd en wie zetelde er in? Mannen van 't vak? dramatische schrijvers? bekwame tooneel-critici? Wel neen. Men gaf zich lang zooveel moeite niet! Zij werden maar op goed geluk af ambtshalve benoemd uit of door een ministerie-afdeeling. De keus was dan ook meestal ellendig. Van de tien waren er meer dan de helft totaal onbevoegden, en onder de zoogezegd ‘bevoegden’ waren ten minste negentig percent tooneelknullen, vastgegroeid in ouderwetsche begrippen, mannen van achteruitgang, blind, dof en stom, dood voor iedere nieuwe en frissche uiting van het dramatische kunstleven. De gevolgen bleven niet uit. Over het geheele vlaamsche tooneel was 't dadelijk een invasie van de aller-akeligste draken. Moord, brandstichting en bloed op 't tooneel, de laffe verrader eerst zegevierend, de onschuld vervolgd en belasterd in beken van tranen, tandengeknars en wanhoopgegil, en ten slotte de goede moraal: de deugd beloond en de misdaad gestraft, onder daverende toejuichingen van 't publiek. Waarheid op 't tooneel, waarheid van leven, waarheid van taal, waarheid van karakter-ontleding en van toestanden, kon noch mocht er geduld worden. Alles moest even conventioneel en valsch zijn. Een boer b.v. een ware boer in taal en zeden was, en ìs er tot nog toe, niet denkelijk. Er moest onvermijdelijk een romantischrhetorische pop van gemaakt worden, en nooit hebben de vlaamsche tooneelschrijvers, ook niet de jongere modernen, op een paar uitzonderingen na, zich geheel van dat wanbegrip los kunnen maken. Enkele dagen geleden las ik nog in een tooneelblaadje dat dan toch nieuw en vooruitstrevend in zijn opvattingen heet te zijn, ‘dat het tooneel het conservatorium der taal moest wezen en alle gewestspraak er streng diende geweerd te worden.’ Nog daargelaten deze bekrompen opvatting van de beteekenis der dramatische kunst, vraag ik mij af van welke taal het Vlaamsch tooneel dan toch het conservatorium zou moeten worden? Wellicht van de invalsche, in-leugenachtige, door geen mensch in België gesproken | |
[pagina 731]
| |
woordenboek- en stadhuistaal, die de romantische tooneelpoppen er in Vlaanderen sinds onheuglijke tijden op nahouden! Men bleef dus voortgaan in de oude richting. Het heette moralizeerend inwerken op den geest der menigte. En voor de blijde zijde van het leven had men heerlijke kluchtspelen, o zoo fijn en zoo geestig, die 't volk deden lachen, lachen.... tot het niet meer kon. De allergrofste ploerterijen, de allerlogste kermisgrappen waren te lomp noch te zwaar, om door het sterk gestel en taai geduld van dat onwetend oer-publiek verorberd en verwerkt te worden. Men proestlachtte zooals men snik-huilde; de zakdoeken, eerst geweekt door melodramatische tranen, werden daarna door de van dolle pret kittelende lachtanden aan stukken gebeten. Hoe kon het anders of de arme, zoo schraal betaalde, dramatische vlaamsche auteurtjes zouden in dien zin maar voortwerken om de concurrentie vol te houden tegen den melodramatischen Franschen en Duitschen drakenwinkel, die meer en meer dreigde in vertalingsvorm de vlaamsche tooneelmarkt te overstelpen?Ga naar voetnoot1) Eerst en vooral toch moest men de Staatspremie, en, zoo mogelijk, den driejaarlijkschen prijs van drie duizend frank zien te krijgen. Een niet-gepremied stuk wordt zoo goed als stelselmatig door de schouwburg-directies geweigerd, want, - en dat is wel een monument van tooneel-ploerterij, de schouwburg-directeur eischt van den auteur de helft der officiëele premie voor het opvoeren van zijn werk.
***
Het vlaamsch tooneel werd dus al van in 't begin van zijn officiëel ontstaan in een afgrond geslingerd, waaruit het nooit meer is opgekomen. | |
[pagina 732]
| |
Dat wat in den geest der regeering moest zijn een middel tot verheffing en veredeling van den volksaard, werd terstond, als onvermijdelijk gevolg van een geheel verkeerd uitgangspunt, een werktuig tot des volks verlaging, een schaamtelooze exploitatie van 's volks laagste instincten, en meteen de ondergang der vlaamsch-nationale, dramatische kunst. Een ander gevolg van dien ellendigen toestand is, dat het vlaamsch tooneelpubliek, door jaren en jaren draken-kost gevoed, van geen echt kunstwerk meer genieten kan. De officiëele vlaamsche schouwburgen hebben nu hun publiek precies zooals ze 't zich gevormd hebben, en als het soms een enkelen keer gebeurt dat, bij o zoo zeldzame uitzondering, een stuk van werkelijk artistieke waarde ten tooneele wordt gebracht, dan zit dat publiek verbouwereerd en verbaasd te kijken, niet voelend, niet begrijpend, niet in staat, door zijn totaal gebrek aan artistieke opleiding, het ware kunstwerk te genieten. Herhaaldelijk is dit in den laatsten tijd heel duidelijk gebleken. De moderne ideeën over dramatische kunstopvatting zijn toch ook, op den duur, zelfs tot in de gesloten tabernakels der officiëele vlaamsche schouwburgen eenigszins doorgedrongen, en enkele directeuren, door het voortdurend er op los hameren van sommige couranten eindelijk bewogen, hebben geprobeerd enkele der moderne dramatische meesterwerken vóór het vlaamsche voetlicht te brengen. De uitslag is aller-erbarmelijkst geweest. Het publiek, gedegouteerd, kwam naar den schouwburg niet meer. Machtig aangrijpende stukken, als Voerman Henschel, konden b.v. in Gent nog geen halve zaal lokken, en moesten dan ook na een paar mislukte opvoeringen van het affiche verdwijnen. Het zal dan ook wel geen groote verwondering wekken wanneer ik de verzekering geef, dat, op de vlaamsche schouwburgen in België, door de betere, ontwikkelde en intellectueele klasse, met de diepste en volkomen verdiende mïnachting wordt neergezien. ‘Het vlaamsch theater!... dat is goed voor knechten en voor keukenmeiden,’ hoort men telkens geringschattend zeggen; en 't is toch een ongepermitteerd schandaal, dat men, door de schuld eener totaal-onbevoegde overheid, zulke dingen moet hooren zonder ze met grond te kunnen weerleggen, terwijl het vlaamsch tooneel toch feitelijk door die misselijke overheid gesticht is en bezoldigd wordt om vooral de maatschappelijk-ondergeschikten tot een hooger en edeler peil van kunstbesef op te leiden. En daarom zeg en | |
[pagina 733]
| |
herhaal ik nog eens met verontwaardigden nadruk dat ons officiëel vlaamsch tooneel een der geduchtste vijanden van het vlaamsche volk en van het vlaamsche leven is. De schouwburg-directeuren, die nu en dan nog al eens heftig onder handen worden genomen, dragen m.i. maar de halve schuld. Dat zijn toch in de eerste plaats exploitanten, mannen van zaken, die vooraf en vooral hun financiëele belangen behartigen, en even goed hotel- of kroeghouders, winkeliers of handelsreizigers hadden kunnen worden: de groote, zware, schandelijke schuld drukt op de lamme regeering, die zulke wantoestanden heeft geschapen en ze, tegen beter weten in, door geldelijken en immoreelen steun in 't leven houdt. Men zou zich op den duur wel mogen afvragen of de Staat er soms belang bij heeft het vlaamsch gedeelte van ons volk in de stomste onwetendheid en de meest vernederende ondergeschiktheid te houden. Of is het enkel allerdiepste onverschilligheid, aller-volkomenste geringschatting en minachting van het vlaamsche volk? Mij verbaast het, haast telkens wanneer ik in een officiëelen vlaamschen schouwburg een opvoering bijwoon, dat er niet gefloten, gestampvoet en gebruld wordt, tot het gezakte scherm aan de publieke verontwaardiging het weerzinwekkend schouwspel der vertoonde ploerterijen verbergt.Ga naar voetnoot1)
***
Één lichtpunt is er, zwak nog, maar met den dag helderder en sterker wordend, in den doodslaap onzer nationale, dramatische kunst: het werken en streven van enkele niet-officiëele tooneelmaatschappijen. Er zijn er onder - in Gent voornamelijk - die met hun beperkte en soms zwakke materiëele middelen aandurven wat geen enkele sterk-bezoldigde officiëele schouwburg aandurft: ware kunstwerken, zorgvuldig ingestudeerd, voor een eenvoudig, onvervalscht, langzamerhand tot echte, gezonde kunst opgeleid publiek van meestal ontwikkelde werklieden en kleine burgers. In de allereerste plaats dienen genoemd en hoog gewaardeerd de kranige maatschappijen Van Crombrugghe's-genootschap en Mul- | |
[pagina 734]
| |
tatuli's kring, beiden van Gent, waarvan de eerste o.a. durfde geven Heyermans' Ghetto en Op hoop van Zegen, en de tweede Hauptmann's Weber, Buysse's Gezin van Paemel, Driekoningenavond en Landverhuizers; en verder Electra van Perez Galdos, De Grootste Zonde van Otto Ernst, en meer andere deugdelijke stukken. Groot was telkens het succes voor dat geheel apart, in talrijke scharen opgekomen publiek, dat al sinds jaren walgde van de bloedige draken der offficiëele melo-dramatiek. Het gaf warm zijn instemming en ingenomenheid te kennen, en zeer kenschetsend als trapsgewijze verandering in de ellendige, bestaande toestanden, is ook de bijval die deze amateurs-tooneelisten buiten Gent met voornoemde stukken behaalden. In den jongsten tooneelwedstrijd te Oostende, die den ganschen winter geduurd heeft, en waar talrijke maatschappijen deel aan namen, werd de eerste prijs van zeshonderd frank behaald door het Van Crombrugghe's-genootschap met Op Hoop van Zegen, en de tweede prijs van vierhonderd frank door den Multatuli's-kring met Het Gezin van Paemel, terwijl al de andere genootschappen, die met verouderde of drakerige stukken voor den dag kwamen, door de toch nog vrij conservatieve amateurs-jury-leden achteraan werden gesteld. Van die en enkele andere maatschappijen, buiten alle prijs-en-remie-stelsel-om, mag en kan men de herleving van 't zoo diep gedaalde vlaamsch tooneel verwachten. Zij willen, en zij hebben getoond te kunnen wat zij willen. Hun haat en minachting tegen 't bestaande officiëel geknoei zijn diep en grondig ingeworteld, en ieder hunner pogingen is als een zweepslag naar voren tot het doel dat zij bereiken willen: Echte nederlandsche en uitheemsche dramatische kunstgewrochten tot werkelijke ontwikkeling en verheffing van hun volk ten tooneele brengen. |
|