| |
| |
| |
Kerkhof-ballade
door Marie Metz Koning.
Stil lagen de graven in schemerschijn.
Die 't zonhuis verslonden.
Van nevels geweven uit karmozijn,
Betuurden de graven in schemerschijn.
Toen trad door de poort een maagdelijn,
Gewend naar de graven in schemerschijn,
Trad toen door de poort een maagdelijn.
Voor wien zou die krans van roô-rozen zijn?
Der zielen, bij 't kermen
Die droeg in heur handen het maagdelijn.
Voor wien zou die krans van roô-rozen zijn?
| |
| |
Daar morrelde 't dof in den schemerschijn.
‘Voor wien zou die krans van roô-rozen zijn?’
Zoo morrelde 't dof in den schemerschijn.
En d ogholten heen naar het maagdelijn,
Verhieven zich riffe' in den schemerschijn,
Hun oogholten heen naar het maagdelijn.
‘Zoo geef ons uw krans dan van rozen rein,’
‘Zoo geef ons uw krans dan, o, maagdelijn:’
‘Uw bloedende kroon van roô-rozen-rein.’
Zoo roepen dooreen in den schemerschijn
Naar 't bloed-roode gloeien van 't rozen-rein,
Dat maagdeke droeg door den schemerschijn.
‘Wie onder u leed er het hevigst' pijn?’
| |
| |
Zei 't maagdje n heur handen,
Begloeide heur lippe' in den schemerschijn:
‘Wie onder u leed er het hevigst' pijn?’
‘Voor hem zal mijn krans van roô-rozen zijn.’
‘Vol bloed-roode knoppen’
‘Om 't hoofd van dien Eén, die leed hevigst' pijn’....
‘Voor wien zal mijn kroon van roô-rozen zijn?’
Nu vingen te zingen hun litanij'n
In smarten, bloedrood, als roô-rozen zijn.
Zoo borsten ze los in hun litanij'n.
Maar één zat alleen in den schemerschijn.
Hij kon er niet schreien;
Als zeiden ze zwijgende litanij'n....
Zoo zat hij alleen in den schemerschijn.
‘Wie zoo zwijgt als gij, leed het hevigst' pijn!’
Zei 't maagdje n kwam
| |
| |
Dien zwijgenden één in den schermerschijn:
‘Wie zoo zwijgt als gij, leed het hevigst' pijn!’
‘Het smartbloed van Jezus deez' rozen zijn.’
‘Wie zoo zwijgt als gij, leed het hevigst pijn!’
‘Het smartbloed van Jezus deez' rozen zijn.’
Zoo sprak in den schemer het maagdelijn.
‘Vervloekt is jouw Jezus van leed en pijn:’
‘Jouzèlf wil ik hebben, mooi maagdelijn!’
‘Ik prevelde preeken van dood latijn,’
‘Jouzèlf wil ik hebben, mooi maagdelijn’
‘Als loon voor mijn preeken van dood latijn.’
‘In mij geen bloedwonden van zonden zijn;’
‘Te droomen, dan spreuken van dood latijn....’
‘In mij geen bloedwonden van zonden zijn!’
| |
| |
‘Maar Leven dat leeg is, geeft hevigst' pijn!’
‘Zich lout're in smart!’....
‘In mij geen bloedwonden van zonden zijn;’
‘Maar Leven dat leeg is, geeft hevigst' pijn!’
Toen zonk op de zoden het maagdelijn.
‘De gestilde begeerte geeft hevigst' pijn’
‘In bloed-wonden van zonden,’ zei 't maagdelijn.
Stil lagen de graven in schemerschijn.
Kwam maneklacht stroomen;
Lag dood op de zoden het maagdelijn,
Bij de zwijgende graven in schemerschijn.
|
|