Groot Nederland. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 610] [p. 610] Gedichten Door René de Clercq. Sint Pietersvier. Hier met die dingen! Alzoo, Alzoo! Die schavelingen daar op het stroo! die bakken met pemen; die zakken met lemen; die takken nemen! Nu schieren, schooren, berd en bonk; en bovenop, de wilgetronk! Tonder, tonder! Het spokt al onder! Hoor, zie, in een twee drie, de vlamme slaat uit, de vlamme slaat boven, en rood is de leute om den laaienden oven: Sinte Pieter en Sint Jan! Wie kan-der daar an? Rook en smook! We vieren ook! [pagina 611] [p. 611] Sinte Maartens-avond. Sinte Maartens-avond, De toren gaat naar Gent. Mijn moederke bakt wafels, En 'k zit er geern omtrent. Zit ik bij den temper, Moeder zegt: gij kremper! Zit ik bij het ijzer, Moeder zegt: gij knijzer! Zit ik bij den koteraar, Moeder zegt: wat doet ge daar? En slagen! En slagen! Moederke bak, en sla mij maar: Ik kan het wel verdragen! [pagina 612] [p. 612] Boomgaardweide. De boomgaardweide bergt, omdoornhaagd en omtuind, in teere licht- en schaduwvlekken, frischlachend in den speierdauw, vol plekken geel blaargestrooi, dat bruint. 't Is Herfst, en wind en vogels zitten stommer.... Er heerscht iets zoetelijks, iets vrooms.... De koeien treden uit de lommer des appelbooms, en klimmen, klimmen, daar het luwer wordt en warmer, al knagende, vertragende, vermoeid en zwaar, en knikken, knielen, liggen door malkaar, withuidig, blinkend, klaar gekapt uit marmer. Hun halzen, koppen, stijf gelijk hun hoornen, steken boven het lange lijf; hun muilen staan gekloven; hun neuzen blazen; hun oogen, neen, hun oogen speuren ginds de kalvren niet, alleen aan 't grazen. [pagina 613] [p. 613] In 't vergezicht, waar, langs de populieren, licht en donker samenheulen, weidt, traagzaam gaande, en steerteslaande, een merrie met haar veulen. Vorige Volgende