| |
| |
| |
Zijn evenbeeld.
Een tooneelspel in drie bedrijven.
door I.N.A.
(Vervolg en slot.)
2de Bedrijf.
(Jeanne, gekleed in dezelfde groene japon van het vorige bedrijf, zit aan de tafel, met een kiel van Paul voor zich, die ze bezig is te verstellen. Met de naald in haar hand staart zij peinzend voor zich uit. Dora, gekleed in een licht toilet, dat haar heel jong doet zien, met 'n vroolijke gelukkige uitdrukking op haar gezicht, staat aan den anderen kant van de tafel, met 'n brief in de hand en kijkt zwijgend naar Jeanne, zonder dat deze het merkt. Stilte.)
(glimlachend).
Nu ben ik binnengekomen en sta hier zeker al vijf minuten en je hebt er niets van gemerkt. - - Zóó ver weg met je gedachten?
(hoofdschuddend en glimlachend).
Nee, heel dicht bij. - Bij Paul.
O! Ik dacht - -
(houdt op. Jeanne ziet haar vragend aan).
Ik meende, dat ze véel verder waren.
(Zij blijven elkaar nog even aanzien en Jeanne begint te begrijpen.)
(wat verlegen).
Nee - - nee werkelijk niet.
(Korte stilte.)
(aarzelend, ook wat verlegen).
Schrijf je - - dien vriend van je nooit?
(schudt van nee).
't Was beter van niet. - Alleen om hem te danken als hij Paul iets gezonden heeft, - met z'n verjaardag of met St. Nicolaas.
Dan zul je nu morgen misschien wel iets hooren - -
| |
| |
(zacht),
Jeanne, ik wil waarlijk niet indiscreet zijn, maar ik zou zoo heerlijk vinden als ik denken kon - -
(zachter nog).
Zou hij misschien later iets méér voor je kunnen worden dan 'n - -
(haastig, pijnlijk).
- - Niets meer. Nee, vraag meliever niet, ik kàn er niet over spreken, - ik heb al zooveel van mezelf verteld
(kort zwijgen).
Ik - - ik doe je toch geen verdriet, Do?
Dat niet. 't Spijt me alleen wat. - - Eerst was je zoo open met me en had ik 't gevoel, dat ik iets, o niet veel natuurlijk, voor je zijn kon. - En toen opeens weer gisteravond werd je heel gereserveerd en sloot je op in jezelf.
(zonder Dora aan te zien).
M'n aard is eenmaal gereserveerd.
Ja, maar waarom zoo plotseling?
(zonder haar te antwoorden, meer tot zichzelf).
Later zal 't wel anders worden, ja éens moèt alles open tusschen ons worden.
(zachter)
Nu ben ik nog maar bang. - - Heb je 'n brief van hèm gekregen? - - Nee, nee, ik hoef hem niet te zien, bewaar hem voor jezelf.
(zacht met stralende oogen).
Zoo'n heerlijke brief! Hij komt morgen in de stad. Hij vraagt of ik hem van het station wil komen halen om met hem te wandelen.
(knikt).
Heerlijk voor je. - Je kunt naar buiten gaan.
Ja. - Ik dacht ook, om dan later even met hem hier te komen, - als je dat goed vindt, tenminste?
(moeilijk, na 'n oogenblik zwijgen).
Liever 'n ander maal eens, - heel graag dan, Do. - Ik ben er nu niet erg voor gestemd.
Goed. Je moet zelf maar zeggen, wanneer je hem zien wilt. Ik verlang wel erg dat jullie kennis zult maken. Ik heb hem over je geschreven.
(in spanning).
En wat schreef hij terug?
- - Eigenlijk niets: - alleen over z'n hierkomen.
Ik ga nu uit. - Hij komt straks hier, zooals je weet.
(loopt onrustig heen en weer, afwezig).
Ja, ik weet 't. - -
Waarom zoo onrustig, Do? Er is nù toch niets, dat je hinderen kan, - of is het je ongeduld?
Ja, dat ook en dan 'n brief - - en dan m'n - -
(zij blijft nu staan voor Jeanne, zachter)
m'n stille angst, dat ik misschien teleurgesteld zal wezen. - - Ik heb me het weerzien zóó mooi voorgesteld. - Nee, ik weet, jij kunt je in die wonderlijk tegenstrijdige gevoelens niet indenken.
| |
| |
(hoofdschuddend en glimlachend).
Wat bèn je verwend!
(naïef-verwonderd).
Meen je dat?
(knikt van ja).
En je geluk in Avranches?
Ja, dat wàs heerlijk! - -
(terugdroomend).
En toch, wil je me gelooven - - niet zóó mooi en genotvol als m'n droomen ervan daarna.
(even met 'n lichte zucht).
O Dodo, je bent heusch ondankbaar.
(haastig).
Nee, nee, och begrijp me nu niet verkeerd. - Ik bèn er dankbaar voor, oneindig dankbaar en die korte twee weken waren waard jaren lang van onbevredigd verlangen. - - 't Is alleen, dat ik - - Droom-geluk ìs nu eenmaal mooier dan de werkelijkheid - - Wat heb ik er niet door genoten! - -
(glimlachend)
O! als 'n opiumschuiver geloof ik - - En dan ìs 't reëel - - 't Is ook niet alleen vrees voor mezelf, maar voor hèm, - dat ik hèm teleur zal stellen. -
(plagend).
Ja, als je zóó voelt, doe je misschien beter hem niet weèr te zien, - verder alleen te teren op wat je gehad hebt. -
(ernstig, legt nu haar hand op Dora's schouder).
Wees dan ook eenvoudiger, meer bescheiden in je eischen. - - M'n hemel, met hoèveel minder dan jij vraagt, zou 'n ander gelukkig zijn. -
(beschaamd).
Je hebt gelijk, ik vraag te veel, ik moet meer bescheiden wezen. - - En dan die brief, - 'n andere, die me zóó bezwaart. - -
Welke brief?
(glimlachend)
Van je anderen aanbidder?
Och zeg dat niet, dat klinkt zoo dwaas, zoo leelijk. - - Hij is zoo diep ongelukkig en teleurgesteld, hij vraagt me of hij m'n vriendschap tenminste niet behouden mag.
Had je hem geschreven dat je van 'n ander hield?
(schudt van nee).
- - Dat kon ik niet.
't Zou toch beter geweest zijn. Nu dien je hem z'n teleurstellingen bij beetjes toe. Schrijf hem dat nog, Dora! Dan weet hij ineens, dat 't voor goed uit is met alle hoop. Niets is wreeder dan iemand in onzekerheid te laten.
(knikt).
- - 't Is afschuwelijk zoo hard te moeten zijn. Ik zou hem nu juist zoo graag wat troosten en opwekken, hem òok 'n beetje geluk geven.
(op vasten, bijna strengen toon).
Nee, dat mag niet, - je
| |
| |
màg niet zwak zijn. - En maak je ook niet te bezorgd over hem, Do. - 'n Mensch kan heusch zoo veel verdragen. 'n Korte tijd van hevig verdriet en dan begint het te slijten. Alles slijt immers.
('n ietsje weemoedig).
Ja, dat ìs ook zoo - - Dan zullen z'n liefde en z'n verdriet ook wel slijten - -
(zij ziet Jeanne aan).
Waarom glimlach je?
(zacht-glimlachend).
- - En dat te denken hindert je toch, niettegenstaande al je medelijden met hem.
Nee, dat is nièt - -
(opeens)
Zooals je alles - - O Jeanne, hoe afschuwelijk van me!
(zacht plagend).
Stel je nu met de liefde van dien ander maar tevreê?
Zeg, dat niet, - nu ben je hard, al ben je ook waar misschien - -
(glimlachend).
Ik hard? Zoo'n verwend kindje! - - Charmeuse! Zooals je Paultjes hart veroverd hebt in die twee dagen. 't Kind hangt al aan je.
Dat is om m'n verhalen. 't Is waar, ik moet hem m'n laatste verhaal nog uitvertellen, dat had ik hem beloofd.
(staat op).
Ik zal eens gaan zien waar hij is.
Luister even Jeanneton. - - Eén raad van mij, van je zwakke, ijdele, veeleischende vriendin.
Kom, kom, maal jezelf niet te zwart, ik ken je beter. - Wat is die raad?
Ik voel zoo. - - 't Is 'n heel moeilijk kind en ik geloof, dat de eenige manier om iets goeds van hem te maken, - is te werken op z'n liefde voor jou.
Geloof je werkelijk, dat hij die heeft?
Zeker. Maar je moet maken, dat hij nog meer van je houden gaat. - Wees vooral vroolijk met hem, vertel hem dikwijls verhalen, zie hem te boeien en aan je te binden, - en vermaan hem niet te veel, al is 't misschien ook noodig. Maak dat hij 't liefst altijd bij jou is, liever dan bij zijn vrienden en vooral liever dan bij - - hèm.
Geloof je, dat ik te streng ben soms, niet vroolijk genoeg met hem?
Te streng niet, - maar niet vroolijk genoeg wèl. - - Je kunt dat niet helpen, arme Jeanne.
Ik doe toch zóó m'n best, - ik voel wel, dat je gelijk
| |
| |
hebt. - - Ja, hij mag niet zien, als ik verdriet heb of moe ben, - ik heb me dikwijls te veel door m'n zorgen laten neerdrukken.
Ga jezelf dàt nu niet verwijten, jij die altijd zóó voor 't kind geleefd hebt.
Nee, zelfverwijt zou zwakheid zijn. - Ik moet van nu af aan beginnen. - - Ik had al gedacht, - - ja, dat zal ik doen. - - Ik zal morgenavond, ter eere van z'n verjaardag, met hem naar den schouwburg gaan. - - Misschien wil jij wel mee om het vroolijk te maken, - jij hebt daar meer slag van.
En dan 'n paar vriendjes mee, en z'n mooie pak aan en 'n portie ijs in de pauze. - Ik moet zorgen, dat hij eens echt plezier heeft, een feestelijken dag ervan maken. Ik dank je hoor, je raad was heel goed. - - Vroolijk met hem zijn - - Maar o! de moeilijkheid om dan toch verstandig te wezen, - streng als het moet en niet zwak - -
(zij zucht),
Daar komt-ie. - Laat me eens even met hem alleen, wil je, dan vertel ik hem vast van morgen. -
(Paul is onderwijl binnengekomen en gaat dadelijk naar Dora toe.)
Dan ga ik jouw raad volgen: dien moeilijken brief schrijven.
Tante Dora, wilt u me 't verhaal uitvertellen?
Nee vent, nu niet, ik heb nu geen tijd. Morgen misschien.
(Zij wil heengaan. Paul houdt haar tegen en slaat z'n armen om haar heen.)
Hè toe, ga niet weg, blijf nog even bij me. - Geef me dan nog eens 'n raadseltje op, een enkel maar.
(wat kortaf, zich losmakend).
Nee Paul, heusch niet, - ik kan nu niet. Mama heeft je wat te vertellen, ga maar gauw naar haar toe.
(Dora haastig af.)
(gaat langzaam naar Jeanne toe).
Wilt ù me wat vertellen, mama?
(geforceerd vroolijk).
Ja, - straks, - 'n mooi verhaal. Maar eerst heb ik je iets heel anders te vertellen: 't is geen verhaal, en geen sprookje, en je zult 't toch heerlijk vinden om te hooren.
Geen verhaal en geen sprookje?! Wat is 't dan?
(Paul naar zich toetrekkend).
Toe, pak me eens, wil je? Vast, heel vast
(zij omarmt hem).
| |
| |
Deed mama je pijn? Dat wou ze niet, hoor.
(wat knorrig).
U kijkt alwéer bedroefd en u hebt tranen in uw oogen.
Welnee ventje, hoe kom je er aan, ik ben heel vroolijk hoor, - ik ben 'n beetje verkouden
(haastig zich bedenkend dat ze vooral niet onwaar tegenover hem mag zijn).
Nee, nee, dat niet, maar - - heel vroolijk, - ik denk aan morgen. Wat is 't dan voor 'n dag, hè?
(vroolijk glimlachend, terwijl hij zich tegen haar aanvleit).
M'n verjaardag.
En hoe denk je, dat we dien zullen vieren? Waar zullen we 's avonds dan heengaan?
Heengaan? Dat weet ik niet.
Is 't iets héél prettigs?
(knikt glimlachend).
Ik vind 't wel.
Is 't naar de - - o! naar de comedie?
Heerlijk! Zitten we in de stalles?
Daar zit van Van Waveren ook altijd, of in de baignoires. - - Dat zijn de beste plaatsen, zegt-ie. Op de andere zitten alleen burgermenschen.
Dat zou volstrekt geen reden zijn, waarom wij er - -
(zich herinnerende, dat zij niet te veel moet vermanen).
Omdat je morgen jarig bent, mag je zelf kiezen.
Dan kies ik stalles. - En dan mag ik m'n mooie pak toch aan?
Dat mag je. En Willem meenemen als je wilt.
Hè ja! Wat zal hij blij zijn! Hij is er nog nooit geweest. En als z'n mama en papa er heengaan, zitten ze altijd in 't parket.
Dat zijn ook heel goeie plaatsen, daar zullen wij later ook wel eens zitten.
Maar nu toch niet. - Mag van Waveren ook mee, mama?
Goed schat, ik wil hem wel eens beter leeren kennen. En in de pauze krijgt je ieder 'n portie ijs.
Hoe zalig mama! - O wat hoù ik van u!
(hij omhelst haar).
| |
| |
(even droevig glimlachend).
Omdat je - -
(zich verbeterend)
Heusch waar jongen, heusch waar?
(met aplomb).
't Meest van alle menschen. - En vertel u me nu nog 'n mooi verhaal.
Wat moet 't wezen, 'n sprookje of 'n ridderverhaal?
Goed jongen, wacht dan nog even, - ik moet even verzinnen.
Maar 't moet vroolijk zijn en goed eindigen, mama.
Zeker, luister maar. Er was eens 'n hertog en die had drie zonen. - Hij woonde op 'n groot slot en - -
(zij houdt stil en luistert gespannen).
(ongeduldig).
Ja waar was dat slot? - Mama, vertel dan toch verder.
(met 'n zucht).
Ik geloof, dat papa daar komt.
(staat op, opeens afgeleid).
Papa! die zou 'n present meebrengen.
Ik zal 't je van avond verder vertellen, is dat goed jongen? Dan zal ik er eerst nog eens goed over denken, - dat 't heel mooi wordt. - - En morgen gaan we naar den schouwburg, denk daar maar aan; met tante Dora en Willem en van Waveren in de stalles. - - En dan gaan we eerst 's middags naar buiten, misschien wel rijden, als 't warm genoeg is. Hoor je wel, schat?
(die bijna niet geluisterd heeft, aldoor denkend aan het cadeau, dat hij verwacht).
Ja, - O! ik moet me nog verkleeden, ik ga uit met papa.
Nee, papa wil altijd dat ik 't doe. 't Bruine pak kleurt zoo goed bij m'n gezicht en m'n haar, zegt-ie.
Och kom! - Ga dan maar. - Maar kom gauw terug, Paul. - En blijf niet te lang uit met papa, ik zal naar je verlangen.
(Paul is intusschen al weggehold naar links. Jeanne wil hem volgen, maar van Heerle komt nu binnen door de gangdeur, met een bouquet Maartsche viooltjes in de hand).
(hem kortaf toeknikkend).
Paul komt dadelijk, hij moest zich nog verkleeden.
(buigt beleefd voor haar als voor 'n vreemde en wil haar de hand geven. Zij houdt zich alsof zij 't niet opmerkt. Hij heeft haar intusschen dadelijk met één oogopslag van 't hoofd tot de voeten opgenomen).
| |
| |
(om zich heen zoekend met z'n blikken)
Mevrouw Portman ook?
Dat donkergroen kleurt je goed, uitstekend. - - 'n Tikje te streng alleen, maar dat is nu eenmaal - - Kan ik die violen hier neerzetten?
Violen? Zeker, ik zal ze mevrouw Portman geven.
(met 'n inval, eenigszins verward).
Nee. - - Ze zijn voor jou Jeanne, je lievelingsbloemen.
(hem aankijkend).
Ik zal ze mevrouw Portman geven namens jou.
(als hij geprikkeld blijkt)
Zoo is 't immers best. - - Ik kan ze niet van je aannemen, dat moet je toch begrijpen.
(geprikkeld).
Nee, waarom? Dat begrijp ik volstrekt niet. Is het je zóó onaangenaam om zelfs 'n kleinigheid als deze van me te accepteeren?
(rustig, met 'n flauwen glimlach).
Ja, dat is het.
(Zij wil heengaan.
(a.v.).
Ik geloof waarachtig, dat je glimlachte. - - Nee, blijf nu even hier, zoo'n haast heb je niet. Je vondt 't misschien wel dwaas hè, dat ik bloemen voor je gekocht had?
(blijft staan, keert zich om en ziet hem nu vol aan, kalm).
Hàd je ze gekocht voor mij?
(haastig doordravend).
Ja zeker, en dwaas ìs 't niet. - Dan zou ik 't niet gedaan hebben. Gevoel voor het komische ontbreekt me waarachtig niet. Maar zooals jij bent, om van àlles dadelijk den ridiculen kant te zien en op te zoeken, zóo ben ik oòk niet, daarvoor voel ik te spontaan en te warm. - 't Is daarbij ook zoo bekrompen, Jeanne en dat nog wel van iemand als jij, die voor 'n ontwikkelde, moderne vrouw wil doorgaan. - We gaan van elkaar af, omdat we, nu ja, niet te best harmonieeren en sympathiseeren. - Maar waarom kan dat niet in vrede gebeuren, zonder dat we elkaar 'n boos hart hoeven toe te dragen?
(Jeanne wil weer heengaan.)
- - Jeanne, heb je me niet gehoord? Waarom antwoord je niet?
(droevig, met 'n moedeloos gebaar).
O Charles, - altijd dezelfde!
(geprikkeld).
Wat meen je nu weer?
| |
| |
Ik geloof wel, dat je 't niet helpen kunt, je bènt nu eenmaal zoo. - Maar - - zooals jij jezelf begoochelen kunt met je eigen woorden. - - Je hàdt ze immers niet voor mij gekocht, die violen, heel natuurlijk niet, - ze waren bestemd voor mevrouw Portman. - - Waarom dan al die - -?
Zooals jij ook altijd door blijft tokkelen op één zelfde snaar. - Welnu, mogelijk dat ik ze oorspronkelijk niet voor jou gekocht had, ik weet 't waarachtig zelf niet meer. - - Maar zoodra ik je zag, voelde ik oogenblikkelijk de behoefte, om ze aan jou te geven en aan geen ander. - Ik ben nu eenmaal impressionnabel, 'n man van frisch opwellende aandoeningen. - - Terwijl jij, - God zooals alle gevoelens en emoties in je haken blijven, in je vastroesten zelfs: je wrok en je haat en je minachting. - Alleen je liefde niet, die is gauw genoeg verluchtigd geweest. - Juist het alleen tegengestelde als bij mij in wie de liefde is gebleven. -
(smartelijk verontwaardigd).
De liefde?!
(Zij maakt 'n beweging naar de deur).
Jeanne, ga niet zoo heen. Waarom kan er tenminste geen vriendschap tusschen ons blijven bestaan? Of geloof je daar ook niet aan?
Nee. Daar geloof ik niet aan. Daarvoor missen we te veel alle gevoelens van sympathie.
(pathetisch).
Misschien jij. Ik niet, ik mis ze niet die gevoelens. Soms denk ik wel eens - - beschouw je me soms als je vijand?
(hem vast in de oogen ziend, kalm).
Ja. Soms wel. Om 't kind.
(a v.).
Jeanne! Je zegt dat zoo kalm, zoo koel. Weet je wel, dat die woorden mij 'n rilling langs m'n rug jagen, dat het me koud om 't hart er van wordt? Ik, die je zóó heb liefgehad! - - met ons gemeenschappelijk verleden, ons kind!
(pijnlijk).
Och, spreek dáar niet van.
(a.v. zich meer en meer opwindend).
Ja. Daarvan wil ik juist spreken, omdat hij de eenige is voor wien je voelt geloof ik, omdat ik door hem alleen je hart kan treffen, dat koude hart van je, dat ik nooit heb kunnen ontdooien. - - En dat kind, dat ook ik innig liefheb, dat zie je nu van me af te houden, dat leer je, z'n vader te minachten! Denk je, dat ik dat niet voel?
(koel, vast).
Je gelooft zelf niet wat je zegt.
| |
| |
Ik niet gelooven? Dat doe ik wel, ik - -
(a.v.).
Nee, zeker niet. 't Zijn woorden, waarmee je jezelf weer opwindt. - Paul houdt heel veel van je en jijzelf bent 't, die hem nu en dan vergeet. - Je komt hem niet eens altijd zien op den tijd, dien we daarvoor bepaald hadden. Waarschijnlijk, omdat je andere interessen hebt.
(plotseling opmerkzaam en van toon veranderend).
Andere interessen! - - Jeanne kan 't zijn dat je - - Vergeef me, als ik dan hard tegen je geweest ben.
(koel-verwonderd).
Ik begrijp je niet.
Dat je denkt aan die vrouw van wie ik je verteld heb, - dat je - - jaloersch bent?
Ik jaloersch? Die tijd ligt jaren achter me - voor goed.
't Zou anders zoo natuurlijk wezen. - - 'n Mooi, begaafd jong vrouwtje als zij, dat me met verzen vereert en die door zoovelen geadoreerd wordt. Ik kan me zoo goed indenken in jouw gemoedstoestand. -
(Jeanne kijkt hem aan.)
Ja, ik kan me voorstellen, dat het voor 'n vrouw - vooral 'n vrouw als jij, met je koel, weinig artistiek temperament - totaal onbegrijpelijk moet wezen, hoe 'n man tegelijk van twee vrouwen kan houden; van de eene met 'n teere, innige vriendschap, zooals ik die voel voor jou en van de ander met de roode, woeste passie van z'n opbruisend kunstenaarstemperament. - En toch is 't waarachtig mogelijk, Jeanne.
Zeker, ik heb dat ook nooit betwijfeld. Ik kan me zelfs voorstellen - als jij 'n ander waart, dan je bent - dat ik in zoo'n geval ook 'n teere, innige vriendschap voor jou zou blijven voelen.
(nu gekrenkt in z'n ijdelheid).
Kun je je dat voorstellen?
Ja. En ik ga nog verder. - Ik zou willen, dat ik gelooven kon, dat je echt van die vrouw hieldt, met wie je wilt trouwen, meer dan je ooit van mij hebt gehouden. - Dat zou me rust geven
(droevig).
't Zou me meer vertrouwen geven in de toekomst, - in die van Paul.
(zonder op haar laatste woorden te letten).
Meen je dat?! Jij zou dat wenschen? Verlangen dat mijn liefde voor die andere vrouw zou - -
Schreeuw niet zoo, daar komt Paul.
(Paul is binnengekomen van links en blijft verschrikt bij de portebrisée staan.)
| |
| |
(steeds meer opgewonden).
Ik kàn nu niet aan 't kind denken, ik - -
(gaat nu naar Jeanne en zegt zachtjes).
Wat is er, mama? Waarom schreeuwt papa zoo? Is hij boos?
Nee volstrekt niet, ga heen jongen, gauw. - Papa is wat - - zenuwachtig en opgewonden. Ik zal je straks roepen.
(gebiedend).
Ga nu.
(Paul gaat heen).
(onder het heengaan van Paul).
Houd 't kind niet van me af!
Je zult 't straks zien als je kalmer bent geworden - -
(opeens haar verontwaardiging losbarstend).
Alsof je nu in 'n toestand bent, om het te kunnen, te mògen zien!
(Met flikkerende oogen en hoog rood gekleurde wangen ziet ze hem aan. Opeens komt hij onder den indruk van het mooie van haar uiterlijk en 'n oogenblik ziet hij haar zwijgend, bewonderend aan).
Ja, ik zou zeker kalm en koel moeten blijven als jij, hè?
(op half gevoelden, half rhetorischen toon)
O, je hebt nooit van me gehouden, nooit! Kun je loochenen, dat bij jou de liefde na 'n jaar, wat zeg ik, na 'n half jaar al verdwenen was en dat je toen al verkild was? Of verkild, verijsd moet ik zeggen, - kil was je altijd geweest. - Nu, antwoord nu eens.
(triomfantelijk).
Ah, nu erken je 't eindelijk eens. - En dat was dus je trouw hè? - - Terwijl ik - - Tot dien tijd wàs ik je trouw gebleven, op m'n gedrag was niets te zeggen geweest, - je hadt geen recht me iets hoegenaamd te verwijten.
(stil-droevig).
Ik heb je nooit iets verweten.
Jij mij nooit iets verweten?
Nee. Niets van wat je tegenover mij gedaan hebt, - wel tegenover 't kind, - om hèm alleen.
Maar ik heb 't kind toch nooit - -
Ja, dat begrijp je niet, ik weet 't. - - Och, waarom al dat oude nu weer op te halen? - Waar leidt 't toe als om ons beiden te kwellen.
't Leidt tot niets, natuurlijk niet. - - 't Is dat ik eindelijk maar eens weten wil, waarom jij, die altijd zoo onverzettelijk, zoo onveranderlijk bent, tegenover mij na 'n half jaar al veranderd was.
| |
| |
't Lag aan mij alleen. - Ik had je vroeger niet - -
(zacht).
't Was door de ontgoocheling, die over me kwam.
Ontgoocheling? - - En ik, die je toèn nog nooit - - Ga jij nou frazes zeggen?
(voor zich, spreekt zacht, half beschaamd, ook om hem te sparen).
Ik weet nog - - de dag, 't uur - o! zooals me dat smeed - toen ik merkte, dat je iets zei, 'n mooie fraze, die je niet meende, die leeg was. - Ik had nooit begrepen, dat iemand 't doen kon, iets moois zeggen, zonder 't diep, innig te voelen. - - Ik kan 't nu niet herhalen - - 't was iets over je liefde voor mij en - - 't kindje, dat ik verwachtte. - Je hadt 't vroeger net zoo gezegd, en toen had ik de woorden ingedronken, - 't klonk zóó heel gevoelig en innig. - Maar nu, nu veranderde je 'n woord onder het spreken, om 't mooier te maken, - en je maakte er 'n handbeweging bij en - - keek onderwijl in den spiegel naar 't effect - - En even daarna zei je iets heel - - leelijk - banaals. - - O! - -
(Zij houdt de hand voor haar oogen, doorvoelt de pijn weer opnieuw.)
(Van Heerle loopt heen en weer.)
- - Ik had 'n heel enkelen keer vroeger al eens even getwijfeld aan je woorden, maar hem altijd weggedrongen, vertrapt dien twijfel - - ik wòu 't niet - - dan dacht ik, dat 't aan mij lag, aan m'n eigen, domme nuchterheid - - Maar toen, die neerstorting opeens, als van 'n mooi, groot gebouw, van al m'n bewondering, m'n opzien voor je, m'n geloof in je. - Ik voel nog de kou en dat ik er wit van werd.
(blijft nu staan).
Wel, wel, wat 'n dichterlijke taal van m'n nuchtere, koele vrouw! - - 'n Neerstorting van idealen, als van een gebouw. - 'n Prachtig beeld! Zoo had ik nu eens moeten spreken. - -
'n Beeld? - - Ik wist niet - - Och nee, zeg dat niet. - - Ik had 't niet mòeten zeggen, - ik ben ze gaan haten, beeldspraak en mooie woorden! - - Ik heb je misschien gekwetst, maar je vroeg 't me immers. - En ik zeg ook nog eens: jij was geen schuld aan die ontgoocheling, ikzelf alleen, m'n eigen verblinding van vroeger!
Ja verblinding, zeg dat wel, - want verblind ben je altijd geweest, ook nu nog. Je hebt me nooit begrepen - niet begrepen, dat 'n spontane, impulsieve natuur als de mijne onder de inspiratie van 't oogenblik dingen kan zeggen, écht gemeend, die haar 'n oogenblik later ontgaan, omdat de impressies elkaar
| |
| |
zóo snel opvolgen. - Terwijl jij met je langzame, trage aard, eerst minuten lang de gedachten overweegt vòor ze uit te spreken, om ze daarna nog tijden lang te herkauwen, - altijd dezelfde, dezelfde gedachten. -
Je hebt gelijk, onze naturen verschillen te veel. - - En laten we nu niet vèrder spreken. Al dat praten geeft toch niet. Waartoe elkaar ook weêr zien? Laten we de rest aan onze advocaten overlaten, dat is beter.
M'n God, m'n God, hoe kun je zoo iets zeggen! De rest onze advocaten overlaten. - - Dus wij moeten voortaan dood voor elkaar wezen! - We moeten elkaars naam niet meer uitspreken, - alle gevoel, alle herinneringen uitrukken uit ons hart! - Jou schijnt dat licht te vallen. - Maar mij niet, ik vergeet niet zoo makkelijk. -
Ik òok niet. Gemakkelijk niet. Maar nu is 't alles geleden. - En nu móet 't uit zijn.
Móet 't? We zijn nog niet gescheiden.
Dat zal immers in September gebeuren.
Als ik wil, anders niet, versta je wel? - - Je zegt dat met zoo'n gretigheid. - Verlang je soms naar je vrijheid?
Ja zeker, ik verlang er hard naar.
(plotseling jaloersch).
Och kom! En je denkt misschien dadelijk van die vrijheid te gaan profiteeren door - -
Nee, ik zal uitspreken. Je bent bleek geworden, ik heb de waarheid gegist. - Je bent van plan, zoodra je vrij zult zijn, meneer hoe-heet-ie-ook weer, dien edelen, trouwen vriend van je te trouwen hè? Je wilt hèm het geluk geven, dat je mij - -
(opeens driftig)
Blijf dan toch, zeg ik - -
Ik laat me niet beleedigen.
Als het nièt waar is, loochen het dan.
Ik loochen niets. Ik ben je geen rekenschap schuldig van m'n gevoelens, m'n wenschen of wat ook.
M'n God, hoe kun je me zoo martelen?
Martelen?! Zeg toch niet zulke groote holle woorden! Tracht toch ééns waar te zijn. Denk aan den toestand zooals hij is en leef 'ns 'n oogenblik in de werkelijkheid. - Je hebt zelf verlangd te divorceeren, omdat je van 'n andere vrouw was gaan houden. - Hoe kan 't je dan ‘martelen’ wat ik mogelijkerwijs voor 'n ander
| |
| |
zou voelen? Je verlangt toch immers m'n vriendschap maar?
(zachter)
Kom, laten we nu in vrede van elkaar gaan, zooals je zelf zei, dat je wenschte. En hiermee voor goed afscheid van elkaar nemen. - Ons weerzien geeft toch alleen aanleiding tot scènes, waar jij van houdt, maar die ik afschuwelijk vind: pijnlijk, vernederend en in hooge mate vulgair. - - Ik hoor Paul, geloof ik. - - Als je wilt, dat ik nog iets voor je zal blijven voelen, wees dan 'n man en beheersch jezelf. Laat 't kind ten minste eerbied voor je kunnen hebben.
(nu werkelijk aangedaan en daardoor opeens eenvoudiger).
Geef me je hand - -
(mompelend).
Wat bèn je mooi
(zij trekt haastig haar hand terug).
Nee, nee, niet boos zijn nu, je zult het immers niet meer hooren -
(opeens losbarstend met echt gevoel)
Jeanne, Jeanne, wil je me gelooven als ik zeg, dat er oogenblikken zijn waarop ik nog dezelfde liefde voor je voel als vroeger?
(glimlacht flauw).
Dezelfde liefde?
Of passie dan als je wilt. - 't Is waarachtig waar, dat jij de eenige vrouw bent van wie ik ooit echt gehouden heb, al was 't dan op mijn manier. Geloof je dat wel?
(ziet hem even aan).
Misschien is dat zoo.
(a.v.).
En wil je dan gelooven - ik zweer je, dat ik nu waar spreek en geen frazes - als ik zeg, dat jij me vroeger hebt doen lijden, - dat je me nooit gegeven hebt wat ik verlangde, waar ik naar smachtte, - dat je me te kort hebt gedaan?
(zacht).
Ja, misschien is dat ook zoo. Ik was de vrouw niet voor je. Ons heele huwelijk is van het begin tot het einde 'n vergissing geweest.
En dat had toch niet gehoefd, als jij maar minder koel was geweest, van 't begin af zelfs, toen het heette, dat je me liefhad. - Herinner je je niet meer, hoe jij me altijd, als m'n passie voor je opvlamde met de grootste koelheid behandelde, me soms zelfs met afschuw terugwees?
(voor zich heenziend, zacht, pijnlijk).
Ja, - omdat je dan zoo grof was en nooit eenige eerbied voor me toonde.
(ruw).
Onzin! - Hoe kunnen passie en eerbied samengaan. Passie is vuur en eerbied is kilheid.
(kinderlijk).
't Is mogelijk, misschien was het dom van me zoo te denken. - Ik geloofde, dat ze samen konden gaan. - - Adieu nu. - -
(Zij gaat heen.)
| |
| |
God wat was ze mooi! - Om haar nog ééns te kunnen hebben en zij ook in gloed, in passie!
(Een begeerende, zinnelijke trek glijdt over z'n gezicht, terwijl hij z'n handen samenklemt. Paul komt binnen. Hij blijft wat aarzelend en angstig voor van Heerle staan zonder hem de hand te geven.)
(weer wat theatraal).
Paul, m'n jongen! Jij niet koud zijn hoor! Jij moet van me houden!
(Hij trekt Paul naar zich toe en kust hem herhaaldelijk.)
Nee zeker niet jongen. Papa had verdriet, bitter verdriet.
(wat weifelend, terwijl hij z'n vader sluw van onder z'n oogwimpel aanziet, als een kind dat meer begrijpt dan hij zeggen wil of durft).
Heeft mama het niet weg kunnen nemen?
(bitter).
Nee, dat wil mama niet. - - Zooals jij op haar lijkt: haàr oogen, mama's mooie donkere oogen, en haar fijne, regelmatige trekken, en haar klare, blanke teint - -
(hij zucht zwaar).
(opeens op anderen toon).
Deed ze? - Je hebt toch anders veel van mij ook: je golvend haar en je kleine handen en voeten. - - Zei mevrouw Portman daár niets van?
Nee papa.
(plotseling)
O, hebt u 't meegebracht?
(ongeduldig).
't Cadeau voor m'n verjaardag. Ik ben morgen immers jarig.
Hè papa, hebt u 't vergeten?
Nee, nu geen tranen. Je weet, die kan ik niet zien, papa heeft al verdriet genoeg. - - Kom, kom, m'n jongen, ik heb 't volstrekt niet vergeten. We gaan 't straks koopen, 't cadeau, dan mag je 't zelf uitkiezen.
Mag ik dan 'n paerd hebben?
Nee, geen paerd, je bent al te bescheiden jongenheer. Boven de vijf en twintig gulden mag je niet gaan.
Vijf en twintig gulden! Dat is 'n massa geld!
Dat zou ik denken voor 'n jeugdeling als jij.
(vleiend).
Hè toe, nou even dominé Rietveld nadoen - u hadt 't me beloofd.
| |
| |
(opeens op den langzamen wat zalvenden toon en met de oreerende bewegingen van een dominé).
En een man moet zijn woord gestand doen. Hoe vaart mijn jeugdig vriendje, Paul van Heerle? Mag ik hem reeds bij voorbaat mijn hartelijke felicitaties aanbieden met den feestdag van morgen en hem daarbij toewenschen dat hij een in alle opzichten gezegend jaar tegemoet moge gaan?
(Paul die al dadelijk lachte, begint nu te schateren).
Een jaar waarin hij zijn dierbare ouders tot toenemende vreugde moge verstrekken en zelf toenemen in wijsheid, deugd en kennis! - Wat, - lacht m'n jonge vriend en dat tegen mij?
(Nu plotseling den schellen toon aannemend van een drukke, kakelachtige oude dame.)
Ja dominé, zoo is dat kind nu eenmaal, van 'n brutaligheid, u kunt 't u niet voorstellen. Mij heeft-ie verleden ook zoo uitgelachen. Maar nu tegen u, 't is 'n schande, ik zeg maar - -
(nu weer als dominé sprekend)
Och waarde vriendin, beoordeel het jongske niet te hard. - Hij is wat vermetel wel is waar, een weinigje overmoedig, - maar zijn hart is toch niet kwaad; daarin sluimeren de kiemen - kiemen van beminnelijkheid, godsvrucht en - -
(Paul schatert nu zóó, dat van Heerle moet uitscheiden.)
Ziezoo, nu weer genoeg voor vandaag van ds. Rietveld en tante Keetje.
(nog hijgend).
Hè! is dat lachen! Wat zou u prachtig comedie kunnen spelen. - -
- - Ook heel wat gedaan vroeger. - Ik was 'n eerste acteur, waarachtig hoor, geschapen voor de planken.
(zich plotseling herinnerend).
Ik ga er morgen heen, naar de comedie, met mama en tante Dora. - En van Waveren en Willem gaan ook mee. - We zitten in de stalles. Komt u dan ook?
Wat 'n pret! Nee jongen, daar zou mama niet op gesteld zijn. En ik moet straks ook de stad uit, voor 'n paar dagen naar Brussel, met 'n vriend van me.
Naar Brussel? In de automobiel?
Hè, ik wou dat ik mee kon gaan! Ik heb zoo lang niet in 'n trein gezeten.
(met 'n plotselingen inval).
Zou je dat willen? Met papa mee voor 'n paar dagen? Samen in 'n hotel op één kamer en 's avonds naar de opera en 't cirkus? Hoe zou je dat vinden?
Ja, ik meen 't. 't Is 'n idee, dat me juist invalt.
| |
| |
Waarom zou ik je ook niet 'n paar dagen mogen hebben? Mama heeft je wel altijd. Zij houdt je maar voor zich, en je bent toch even goed mìjn jongen, niet waar?
Zeker papa -
(even weifelend).
Zou mama het goed vinden?
Hm - - 't Zou misschien beter zijn 't haar niet vooruit te zeggen, - 't is trouwens maar voor zoo kort. - En mama zou 't heerlijk vinden als ze wist, dat jij plezier had. 't Beste zou misschien wezen haar 'n paar regels te schrijven en die hier neer te leggen, bij de viooltjes. Dan kan jij er 'n paar hartelijke woorden onder zetten.
Maar moet ik niets meenemen, geen koffer of reistasch?
Nee, dat hoeft niet. Wat je noodig hebt, koopen we in Brussel. En weet je wat we doen zullen? We zullen voor mama een aardige verrassing meebrengen, - je portret laten maken ten voeten uit.
O ja en dat in 'n mooi lijstje. Dan kan ze 't op haar schrijftafel zetten.
Juist, in 'n mooi lijstje, 'n uitstekend idee. - - 't Is waar, heb je mevrouw Portman m'n portret nog laten zien?
(a.v.)
't Is zoo gek, ze lachte er om.
Ja, ze vond die boompjes zoo gek.
(driftig).
Wat 'n onzin! Die bespottelijke vrees voor 'n kleine decoratie. Op 'n oud schilderij, waar de menschen staan afgebeeld met lelies in hun hand, tegen 'n achtergrond van onmogelijk-romantische bergen en kasteelen en God weet wat voor mals op den voorgrond, dan - - dan wordt dat mooi gevonden, - zoo ‘decoratief’ doet dat dan. - Maar tegenwoordig, als 'n mensch zich laat fotografeeren tegen 'n doodsimpel achtergrondje van oleanders, dan heet dat dwaas, aanstellerig. - Die verregaande nuchterheid van de menschen!
(met even weer den sluwen blik van onder z'n wimpers uit).
Knappe trekken heeft-ie toch, zei ze.
Zei ze dat? Tegen wie? Tegen mama?
Ja, ze zei 't zachtjes, maar ik hoorde 't toch.
En wat zei mama toen? - - Nee, nee niets - -
(weer opgefleurd nu).
Ja zeker, 'n mooi portret van je. - - Eén
| |
| |
zullen we er laten maken van ons samen. En daarvan mag je er een aan tante Dora geven, is dat goed?
En wanneer gaan we nu papa? dadelijk?
Ja direct. - Ik zal even het briefje schrijven.
(Hij gaat aan Jeanne's schrijftafel zitten, neemt papier en schrijft.)
(halfluid)
Beste Jeanne, vergeef me m'n drift van zooeven, - ik beloof je dat voortaan - -
(hij houdt even op, zucht zwaar en veegt z'n oogen af. Schrijft dan nog even verder in stilte)
Ziezoo, en nu jij, - hieronder maar.
(gaat zitten).
Wat moet ik schrijven?
Zet maar: Lieve mama. Ik ga met papa mee naar Brussel, omdat ik hem zoo zelden zie. Ik hoop, dat u niet boos of bedroefd zult wezen, ik zal u heusch niet vergeten. Dinsdag kom ik weer terug. Uw liefhebbende Paul.
(opeens met echte vrees, iets liefs in z'n toon).
Zòu ze bedroefd zijn, denkt u?
'n Oogenblik misschien. Ik ben zoo dikwijls bedroefd, ik mis je zooveel. En daarna, als je terugkomt, zal ze ook weer dubbel gelukkig zijn. Je moet altijd maar heel goed voor haar wezen, jongen. Mama is 'n lieve, edele vrouw, die innig veel van je houdt, veel meer dan van papa. - -
(weer op fleurigen toon)
Allons marsch, haal je hoed en jas nu, anders komen we te laat.
En avant dan m'n jongen, naar 't chique, vroolijke Brussel. Daar zul je je fransch kunnen oefenen.
(Beiden haastig af. De Kamer is 'n oogenblik leeg. Dan komt Jeanne binnen door de porte-brisée.
Jeanne schuift voorzichtig de porte-brisée open, om te zien of van Heerle en Paul er nog zijn.)
Al weg. - -
(Zij ziet de viooltjes nog liggen, gaat er naar toe om ze weg te nemen en haar blik valt op het briefje. Dadelijk vertrekt haar gezicht van angst; ze wacht 'n oogenblik, bang voor wat ze zal lezen. Dan opent ze het. Schrik en verslagenheid grijpen haar aan; met wijdgeopende oogen en mond, nauwelijks begrijpend, staart zij voor zich uit. Zij beweegt haar lippen om iets te zeggen, maar kan geen woord uitbrengen. Zoo blijft zij 'n oogenblik staan. Dan stoot ze gesmoord 'n kreunende zucht uit; Ooh! - - Zij gaat nu bewuster kijken en ziet de violen: Opeens stroomt 't bloed haar in 'n golf naar 't hoofd, verontwaardiging en haat vertrekken haar gezicht. Zij vermorzelt de bloemen
| |
| |
in haar handen, haar gezicht nu weer strak, en gooit ze in den papiermand. Geheel bewust geworden nu, komt de behoefte tot handelen in haar op. Zij doet haastig 'n paar stappen in de richting naar de deur.)
(gesmoord).
Wat moet ik doen?
(Dora komt binnen door de gangdeur met haar brief nog in de hand. Als zij Jeanne ziet, blijft zij verschrikt staan.)
Jeanne! wat is er gebeurd?
(haar 't briefje overreikend).
Lees dit eens.
(den brief doorvliegend, verbaasd).
Paul meegenomen? naar Brussel?
(knikt; zegt klankloos)
Als hij hem eens niet terugbracht?!
(nog even een blik werpende op 't briefje).
Welnee. Paul schrijft immers, dat hij Dinsdag weerom komt. Dat heeft hij, van Heerle hem gedicteerd.
(nu voor 't eerst met 'n uiting van droefheid).
O dat-ie dat doèn kon! Zonder me goeiendag te zeggen!
(met iets roerend-hulpeloos in haar stem).
Wat moet ik doen?
(beslist).
Ga naar 't station, haal hem terug.
Dat dacht ik - -
(hoofdschuddend).
't Gaat niet. Ik kan geen scènes maken op straat of aan 't station. 't Kan niet om Paul. En 't zou ook niet geven.
(gretig).
Zou je willen? Kan 't nog?
Probeeren. Wanneer gaat de trein? Heb je 'n boekje?
(gaat haastig naar haar schrijftafel en zoekt nerveus)
Hier. - - Zoek jij op. ik kan niet zien - -
(zoekt snel op, vlug, beslist in haar doen).
3.45.
(met 'n blik naar de pendule)
Misschien kan 't nog, 't is vlak bij. Dan moet ik direct heen. - M'n hoed even. - -
Neem den mijnen, die hangt in de gang.
Ja. Hoû je goed, Jeanneton.
O, ik dank je.
(Dora laat onder 't haastig heengaan haar brief op de tafel liggen).
Je brief - - je laat hem liggen - -
(zonder om te zien).
Laat maar, dat geeft niet, straks wel -
(snelt heen).
(Zij neemt den brief, afwezig, zonder hem te zien en legt hem weer op tafel. Rusteloos loopt ze eenige oogenblikken heen en weer, met nu en dan 'n snellen blik op de klok. Zij neemt het spoorboekje van haar schrijftafel nog eens op en kijkt er in.)
Nog twaalf minuten. - -
| |
| |
't Zou net kunnen. -
(Zij loopt opnieuw heen en weer en ziet op de klok.)
Nee, 't kan niet, zij haalt hem niet. - -
(Zij blijft staan, opeens valt haar in:)
Z'n verjaardag - - weg met z'n verjaardag - -!
(Zij zucht pijnlijk, kampende tegen tranen, terwijl zij even haar hand voor haar oogen houdt. Dan tracht zij zich te bedwingen.)
In Godsnaam maar kalm zien te zijn. - -
(Toevallig ziet zij nu weer den brief. Afwezig neemt ze hem van de tafel en gaat er mee naar haar schrijftafel om hem weg te bergen. Als zij hem in 'n laadje wil leggen, valt haar blik voor 't eerst op het schrift. Zij knipt met de oogen, zich dwingend om helder te zien en zegt werktuigelijk)
Karels hand!
(Zij legt hem in het laadje en valt dan neer in haar bureaustoel, dof, getroffen voor zich uitstarend. Dan legt ze haar hoofd op haar armen, die op tafel rusten en zegt moe:)
Dus hij toch.
| |
3de Bedrijf.
't Is avond. Jeanne en Dora zitten bij de lamp, theegoed op de groote tafel. De gordijnen zijn gesloten. Dora heeft een boek voor zich op tafel. Zij probeert te lezen, maar gedurig dwalen haar gedachten af, ver weg. Er is 'n bezorgde trek op haar gezicht, een als van niet-begrijpen soms, met iets ongeduldigs er in. Jeanne dwingt zichzelf te werken aan 'n handwerk, maar voortdurend - ondanks haarzelf - ziet zij naar de klok of luistert gespaunen met 'n blik naar 't venster. Zij ziet bleek en angstig.
't Kan heusch nog niet, Jeanne. Om 8.30 komt hij immers pas aan. 't Is nu nog geen tien minuten over achten.
(zich forceerend om gewoon-kalm te praten).
De pendule hier gaat wat achter, geloof ik.
Doet-ie? 'n Paar minuten misschien. En al is dat zoo, dan maakt 't nog geen onderscheid.
(flauw glimlachend).
Ik kijk ook eigenlijk meer, om te zien hoe de tijd vordert. Ik zou de wijzers wel willen duwen.
(knikkend, sympathiek).
Denk maar eens 'n uurtje verder. Hoe heerlijk 't dàn zal wezen: Paultje hier!
(glimlacht even blij).
Heerlijk! - En toch - -
(zachter)
zie ik er tegen op.
(even niet begrijpend, omdat ze weer begint af te dwalen).
Is dat niet 'n beetje overdreven?
(die haar afdwalen bemerkt heeft).
Begrijp je wat ik bedoel?
| |
| |
Wat je bedoelt? -
(nu terugkomend en snel begrijpend)
Ja. Hoè je hem weer zult zien.
(knikt)
Vier dagen onder zijn invloed geweest en - - in welke omgeving misschien.
(meer om Jeanne te kalmeeren dan uit overtuiging).
Toch geen slèchte omgeving. Daarvoor houdt hij dunkt me te veel van het kind.
Misschien niet slecht voor 'n ander, maar wel voor Paul. Jij weet dat zoo niet, niet heelemaal. - Zij zullen natuurlijk in het eerste en chiekste hotel gelogeerd hebben, in de eerste restaurants gegeten, - - met fijnen wijn, Paul oòk wat wijn, - die moet later 'n fijnproever worden. - - En dan 's avonds op de eerste plaatsen in het een of ander theater. - - En daar zal hij hem - en ook op straat - op al de elegante, modieuse toiletten van de dames en heeren opmerkzaam hebben gemaakt, op de goeie coupe van japonnen en jassen - - en op al de luxe in de winkels. - - O, ik heb 't alles zoo duidelijk gehoord en gezien! - - En je weet niet hoe pernicieus dat werkt op Paul. Hij zal vergif in hebben gezogen voor maanden.
Dan zullen we hem samen, zachtjes aan, heel verstandig wat tegengif ingeven.
Daar bestaat eigenlijk m'n heele opvoeding in: voortdurend tegengif ingeven - -.
(Zij zucht en zwijgt. Even later laat ze plotseling haar werk, dat ze weer opgenomen had, vallen en staart ontzet voor zich uit.)
Jeanne? Wat is 't? Kijk niet zoo! - -
Als hij hem toch eens nièt terug zou brengen.
Nee, daar nu niet wéer aan denken. Hij had immers geschreven, dat hij 't doen zou.
Denk je, dat ik àan kan op wat hij schrijft? Hij kan op 't laatste oogenblik, even voor z'n aankomst hier, van gedachten veranderd zijn, - 'n plotselingen inval gekregen hebben.
Kom, kom, zoo kun je je wel alle mogelijke ellende in 't hoofd halen. - Wat zou hij ook moeten doen met 't kind? 't Zou hem veel te lastig zijn, zoo'n zorg en verantwoordelijkheid.
't Is waar, 't zou hem te lastig wezen. Maar hij zou 't kùnnen wegnemen, niet waar, hij heeft er recht op volgens de wet?
Ik weet 't niet, ik weet 't heusch niet, ik zou denken van niet. Gekheid, over twintig minuten is Paul hier, in je armen.
| |
| |
En wie weet hoe blij hij zelf zal wezen.
Wat zou dàt heerlijk zijn - -
(stilte)
Ja, kom, 't is schandelijk, zooals ìk tegenwoordig toegeef aan m'n angsten, zoo zwak als ik ben geworden. - Ik mòet er nu tegenin - iets uitvoeren.
(Zij neemt haar werk weer op.)
- - Wat 'n gezelschap ben ik voor je!
Ja, dáar zou ik bepaald eens over tobben - -
(op haar boek wijzend).
Hebt je dit gelezen?
(erg haar best doend, maar zonder wezenlijk interesse).
Van dien Rus, hoe heet-ie ook weer? Ja, 't is heel mooi. - - 't Karakter van dien man is zoo goed geteekend, hè?
(begint weer af te dwalen).
Heel goed.
(a.v.).
Dat van 't jonge meisje ook.
(nu afwezig)
Ja, de jonge man is ook goed, zeker.
(flauw glimlachend).
Ik zei het jonge meisje.
(a.v.)
We dachten geen van beiden aan 't boek, jij ook niet.
(opeens met echte belangstelling en hartelijkheid).
Do, er is iets met je - - Ik weet 't, ik ben de laatste dagen vreeselijk zelfzuchtig geweest, totaal geabsorbeerd door m'n eigen verdriet; - maar toch heb ik wel gemerkt, vandaag vooral, dat jou ook iets hindert, iets - -.
Welnee, hoe kom je er aan -
(glimlachend).
Net als Paultje. - Moet ik ook betrapt worden op - -?
Onwaarheden meen je? Ik hoop 't niet voor je, al ben ik er wat bang voor.
(Dora kijkt voor zich en zwijgt.)
Waarom mag ik jouw zorgen niet kennen?
(glimlachend)
Niet dat ik denk, dat ze heel groot kunnen zijn. - -
Och nee. - - 't Is zoo niets in vergelijking met wat jij - - En dan weet ik zelf niet eens - - Ik schaam me haast, dat ik je altijd met klachten lastig val. Zóó kom je nooit uit de zorg.
Wat 'n overdrijving! Ik heb tot nu toe gelukkig meer
| |
| |
goeds dan treurigs van je gehoord. - Ik zou 't ook heusch liever weten. - Is 't ook - - ingebeelde zorg misschien? Je hebt zooveel fantasie.
Misschien - ik hoop 't. - Maar ingebeeld verdriet is ook verdriet.
Zeker. -
(Zij neemt haar werk op. Terwijl ze stil voortwerkt, strijdt ze 'n zwaren strijd met zichzelf, of ze Dora iets zeggen zal; haar handen gaan beven. Lange stilte.)
Komt mijnheer Heidring morgen nog hier?
Nee.
(opeens)
Hé, had ik je - gezegd, dat hij Heidring heet?
(over haar werk gebogen, zwakjes).
Had je niet?
Ja, dat moet wel natuurlijk. Hoe zou je z'n naam anders weten. - - Nee, hij komt weèr niet, - de tweede maal, dat hij 't afschrijft. - - Nu vraagt hij me om hem morgen in het Bosch te ontmoeten. - - En ik weet zelf niet, - ik kan, ik wil 't niet doen - - Waarom moet ik altijd naar hèm toe komen, hij niet naar mij?
(flauw glimlachend).
O, daar komt de trots van m'n ‘reine’ tegen op.
Heeft deze ‘reine’ soms niet haar trots?
O ja, ja, ik begrijp 't ook wel, maar z'n brieven zijn toch niet minder hartelijk, wel?
(weifelend).
Nee, dat niet - - 't Is zoo vreemd alleen - - 't Is of er iets gedwongens in is gekomen, in z'n excuses over z'n niet hier willen komen.
(nog even 'n korten strijd, dan zegt ze besloten, maar blijkbaar met groote inspanning).
Dan zal hij er wel 'n reden voor hebben, iets - - dat hij je niet goed, - - dat hij moeilijk vindt je te zeggen. -
Ja, dat heb ik ook gedacht. - Maar wat in Godsnaam kàn dat wezen. Begrijp jij er iets van?
(a.v.).
Ja, ik begrijp 't wel, geloof ik - -
(zij stokt even, dan zachter, op vasten toon).
Door 'n misverstand, 'n verkeerd begrepen gevoel van zijn kant, zal hij mìj liever niet willen ontmoeten
(zij ziet voor 't eerst Dora nu aan).
(plotseling begrijpend).
Jeanne! - Is hij dan - -
O!
(Zij vat Jeanne's beide handen en verbergt haar hoofd
| |
| |
als beschaamd in Jeanne's schoot. Met diepe smart en volkomen vergeten van zichzelf:)
Dat ik je dát heb moeten - - Hoe vreeselijk!
(gepijnd, door wat ze voelt, dat Dora nu gelooft).
Nee, zoo moet je niet spreken, niet denken vooral, - je vergist je werkelijk.
(zonder te hooren).
O Jeanne, Jeanne! Als ik dàt geweten had!
(a.v.).
't Is heel goed, dat je 't niet geweten hebt. Dan had je misschien, of zeker je eigen geluk van je af gestooten - - en 't zou mij niet geholpen hebben. - -
(haastig)
Je stelt 't je zoo verkeerd voor, alles! - - Er is nooit iets tusschen ons - - tusschen hem en mij geweest - - Nooit iets, hoor je wel Do?
(knikt, zonder eenige overtuiging).
Ja, ja, ik hoor 't - -
(lange stilte).
Weet je wat we moesten doen?
(Jeanne ziet haar vragend aan.)
Dezen zomer, nu dadelijk, met elkaar heengaan, jij en ik, en Paul natuurlijk - - ver weg, naar 'n mooi, stil plekje in de bergen - - En dan - - den winter daarop ook weg blijven - - Paul zou 'n gouverneur kunnen krijgen - - We zouden naar 't Zuiden kunnen gaan. - Je weet, ik hoû van reizen en 't zou voor jou zoo goed wezen, eens 'n tijdlang weg te zijn uit alle zorg en finantiëel gescharrel. - Zou je dat willen, Jeanneton?
(droevig glimlachend).
't Is 'n heel mooi plan. - En - - Karel Heidring, wat zou diè moeten doen, wat zou er van hèm worden?
(bijna heftig).
O, spreek nu niet over hèm. - Hij zal z'n weg wel vinden, alleen, hij is sterk. - Glimlach nu niet, ik meèn 't, Jeanne.
(week).
Dat weet ik, en 't is zoo lief van je.
Zoo lief?! Dacht je - - Hoe zou ik nu anders kùnnen doen? Denk je, dat ik ooit zou wìllen of kùnnen gelukkig zijn, als ik wist jou daardoor te doen lijden?
(Jeanne's gezicht vertrekt pijnlijk)
Ja, ja, iedere andere vrouw, die zou ik er aan opofferen. - Jou nooit -
(onderdrukt innig)
nooit Jeanneton, goeie, trouwe Jeanneton. - -
Dank je - -
(met iets wanhopigs).
Och je begrijpt 't heusch niet - -
(Zij strijkt met de handen over haar gezicht, probeert nu op opgewekten, haast zakelijken toon te spreken.)
't Is eenvoudig, dat je alles - - je stelt je werkelijk àlles verkeerd voor, mìjn gevoel - - en zijn vroeger gevoel voor mij. - - We waren alleen vrienden, meer niet - -
(bijna hartstochtelijk, als ze ongeloof op Dora's gezicht leest).
Waarom geloof je me nu niet?
| |
| |
Ik kan 't niet. - Je zegt 't om mij, - om me te sparen, me rust te geven - -
(wanhopig).
Och nee, waarachtig niet. - - Als je wist hoe je mij pijnigt door me niet te willen gelooven.
Je pijnigt?! - - Maar Jeanne, hoe kàn ik nu anders - - Als ik bedenk, hoe je over hem sprak.... - - En de uitdrukking van je gezicht toen en de klank van je stem - - je - je haperen, je koude handen - - Toen was ik blind en doof - - Maar nu, nu zie ik en hoor ik 't alles opeens, zóo duidelijk of de tijd is weggevallen en we weer bij elkaar zitten, zooals op dien eersten middag, - - Jeanne? - Maar ik vraag je immers niets, je hoeft me niets te zeggen. - -
Nee, dat doe je niet. Je bent innig, innig goed voor me. Maar ik mòet nu spreken, anders zul je me nooit gelooven, nooit de waarheid weten -
(zacht).
En o! 't is me zoo pijnlijk - - Ik heb 't voor mezelf ternauwernood geweten, nooit uitgèsproken haast, wat jij nu vermoedt.
Ja, ja, dat geloof ik. - Ik wil ook niets weten, versta je?
(vast).
Je mòet 't nu weten, het weinige wat er te weten valt, het is haast niets. -
(Zij wacht even, bedenkend.)
Ik leerde hem kennen toen Paultje zoowat - - ja Paul was toen vier, de ontgoocheling was er al lang. Ik had hem 'n paar maal op 'n dinétje ontmoet bij kennissen, hij woonde tijdelijk in de stad. - Daarna maakte hij me nu en dan 'n visitie, meest 's avonds, - en dan waren we gewoonlijk alleen, omdat hij, van Heerle, veel uitging - - Dan spraken we heel kalm-vertrouwelijk, we begrepen elkaar geloof ik - hij mij tenminste. Ik sprak hem nooit over van Heerle, of over m'n verdriet, maar ik wist toch dat hij 't vermoedde en dat - - dat gaf me 'n zekere troost, 'n gevoel van minder eenzaam te wezen - - 't Was heerlijk, heel prettig voor me, zoo'n rustig, innig gedachten wisselen. Ik had 't met hèm nooit gekend - - Meest over Paul was 't. Hij doorzag 't kind dadelijk, hij had zoo'n slag met hem, en ik vroeg hem dikwijls raad, hoe ik met Paul handelen moest. En - - ja, en dit is eigenlijk alles. Meer is er nooit geweest. 't Was vriendschap alleen en 'n vriendschap meer van mìjn kant nog. Hij is veel meer voor mij geweest, dan ik voor hèm, o ja, véél meer. - Ik had hèm, z'n vriendschap zooveel meer noodig -
(zachter).
Daarom misschien heeft hij ook gedacht, dat ik anders - -
| |
| |
Nee, nu vergis jij je. - Hij heeft véél van je gehouden, hij doet 't nog, en je bent ontzaglijk veel voor hem geweest, veel meer dan jezelf gelooft. - Ik had 't altijd vermoed. - Maar nu ik weet, dat jij 't bent..... En als ik niet tusschenbeide was gekomen - - Ik heb nu 't gevoel, dat ik hem van je af heb getrokken. -
O stil toch, stil - - Waarom moet je jezelf en mij zoo'n pijn doen.
Hoe kan ik dat anders? Als ik weet dat jij - -
(smeekend).
Niet zeggen - - ik geef je m'n woord dat 't geen - -
(zacht - pijnlijk)
gewone verliefdheid was van mij. - 't Was alles zoo vaag, och zoo vaag. - 't Was 'n gevoel, dat tot niets wòrden kon door m'n zorg over Paul, die al m'n gedachten zóó absorbeerde, dat ik me niet over kòn geven aan iets anders - - en ik zelfs niet droomen dorst van 'n toekomst - - van geluk. -
(wat verlicht nu).
Maar - - 't Had misschien anders kunnen worden, later, als ik niet - - Nee, nee, ik wil niet wreed zijn. Ik wil niets zeggen, niets weten Jeanneton - - En niets meer vragen ook - - Ik wil trachten te gelooven, dat 't werkelijk zoo is, dat je alleen vriendschap, 'n rustige, innige genegenheid voor hem gevoeld hebt.
Ja, ja, dat was 't - - En omdat ik die ook nu nog heb, zou ik niets liever wenschen, dan hem gelukkig te weten met jou
(smeekend).
Dat wil je, niet waar?
Hem héél gelukkig maken. Je kunt 't. - Ik kan me zoo begrijpen hoe het gevoel voor jou over hem heengekomen moet zijn. Zoo zou hij nooit van mij gehouden hebben.
(stellig).
Ik weet het
(zwijgen).
Hoe ben je gaan begrijpen, dat hij 't was, want ik weet nu, dat ik z'n naam niet genoemd had.
Ik vrees - -
(zich verbeterend)
ik giste 't dadelijk, - 'n vaag vermoeden ervan, toen je van hem vertelde, - van je geluk in Avranches,
(glimlachend)
den zwijger, dien je tot spreken had weten te lokken - -
(terugdroomend).
Met mij wàs hij zwijgzaam, ik sprak meer dan hij geloof ik - -
(weer terug met haar gedachten).
En toen je hem beschreef met al z'n kleine eigenaardigheden: de manier waarop hij z'n haar opstrijkt, en z'n wenkbrauwen even
| |
| |
optrekt, ik zag 't op eenmaal en - - Och zoo heel veel kleine dingen nog, die op hèm schenen te doelen. - Maar zèker weet ik 't pas kort, door 't schrift van z'n brief, dien je had laten liggen.
(Zij gaat naar haar schrijftafel en krijgt hem. Geeft hem dan aan Dora.)
Hier is hij.
En wil je hem nu vragen, namens mij, om morgen hier te komen?
Werkelijk, Jeanneton? - Zonder dat 't je pijn zal doen?
Werkelijk. - En doe hem m'n groeten, wil je?
(opeens opgewekt en weer vol illusies).
Ja. - O Jeanne! Misschien dat we nu samen, hij en ik, wat voor je kunnen zijn in de toekomst, en ook voor Paul - - je leven wat minder triestig maken. - We zouden in je buurt kunnen komen wonen.
(voor zich ziend, zacht).
Zeker.
Dan ga ik ook nooit meer zoolang van je heen. We zullen met ons drieën ons wijden aan Paultjes opvoeding, en als hìj dan....
(plotseling opstaand).
Maar hij had al hier moeten zijn!
(kijkt op de klok).
't Is waar. - Wil ik even uit gaan zien?
Nee stil, ik hoor al 'n rijtuig, geloof ik
(beiden luisteren bij 't raam).
(maakt 'n beweging naar de deur).
Nee, ga jij - - of, blijf maar. - - Hoor je wat?
(die de deur geopend heeft, aarzelend).
Nee, ik hoor zìjn, van Heerles stem.
(in hevige angst opeens).
En Paul! Pauls stem niet?
Ik weet niet - - ja, ja, zeker wel, ik zal me vergist hebben. - Daar komen ze - -
(van Heerle komt binnen. Zijn blik zoekt dadelijk naar Jeanne.)
(buigend).
Mevrouw Portman, hoe gaat 't u? - - Dag Jeanne.
(Hij gaat naar haar toe en wil haar de hand geven.)
(zijn hand voorbijziend).
Waar is Paul?
Maar waar is hij! Waarom heb je hem niet meegebracht?
Je zult hem dadelijk zien. Ik wou je alleen - -
| |
| |
Niet hier in huis, maar toch vlak bij. - - Ik wou je graag voor hij terugkomt, even spreken. Als mevrouw Portman misschien zoo vriendelijk zou willen zijn om ons even alleen te laten?
Ja, ga maar Do.
(Dora heen naar links.)
(kortaf).
Zeg nu wat je te zeggen hebt, zeg 't gauw en laat Paul dan komen.
Wat zie je bleek, Jeanne! Je voelt je toch niet - -?
(gaat haastig naar haar toe)
Je gaat toch niet - -
Flauwvallen, meen je? Nee, je weet, dat kan ik niet.
Ga tenminste zitten -
(met jaloezie).
Wat 'n angst om 't kind! Heb je zóó naar hem verlangd, naar hèm alleen?
Ja, naar hèm alleen. Naar wien zou ik anders moeten verlangen? Hij is alles wat ik heb, het eenige.
Het éénige! Ja, mij tel je niet, dat spreekt van zelf, je hebt 't nooit gedaan - - Maar - - tel je dus ook dien trouwen, nobelen vriend van je niet?
(schouderophalend).
Kom je daar wéer op terug? Ten opzichte van hèm, hoef je jezelf anders waarlijk niet meer te martelen. Hij is verloofd met mevrouw Portman.
(opeens afgeleid).
Met mevrouw Portman?! Sapristie!
(zich herinnerend).
Dan was hìj 't dus! Ik wist, dat zij verliefd was, ik had 't aan haar gezien. - -
(met iets als afgunst).
Hoe komt ze dáártoe, zoo'n drogen, kouden - -
(heel beleefd)
Pardon, ik vergat, dat hij vroeger je vriend was.
Zeker. - 'n Gelukkige kerel hoor. Mevrouw Portman is 'n charmante vrouw, - als ze 't zijn wil. - Wel, wel, waarom heb je me dat verleden niet verteld?
Omdat ik 't toen alleen nog maar vermoedde, niet wist - -
(zij wacht even)
Wil je me nu eindelijk zeggen, waarom je hier bent gekomen?
Ja. Maar je moet me rustig aanhooren Jeanne, dàt moet je me beloven.
(Jeanne knikt.)
En me gelooven ook?
(Zij kijkt strak voor zich.)
Trachten me te gelooven tenminste?
Kijk dan wat minder strak en streng. Je geeft me waarachtig het gevoel van 'n beschuldigde voor z'n rechter.
(met 'n zucht).
Spreek nu toch.
| |
| |
(zucht eveneens, korte pauze).
Je zegt - - jij hebt alleen verlangd naar Paul al die dagen. - Weet je naar wien ik verlangd heb?
(koud).
Nee: ik vermoed naar juffrouw - -
(invallend).
Nee, en dat weet je heel goed. Naar jou. -
(als hij 't ongeloof op haar gezicht leest).
't Is waarachtig waar Jeanne, je moèt me gelooven.
Begin nu niet weer op die manier en dat nogal na je bezoek aan Brussel.
Maar als 't nu zoo is! M'n God, hoe moet ik je dan overtuigen!
Door eenvoudig wáár te zijn als je dat kunt.
Vervloekt, jij zoudt iemand razend maken, jij kalme, koude vrouw met je zelfgenoegzame, gevoellooze trots. - 't Is me zelf 'n raadsel waarom ik je niet vergeten kan.
Ik dacht, dat je me dikwijls genoeg vergat. Kom, wees eens eerlijk en beken wat je die dagen in Brussel gedaan hebt, wie je er ontmoet hebt.
Ik heb er juffrouw Lafaille ontmoet, ziedaar. Dáarom alleen was ik er heengegaan. En nog verscheiden andere vrouwen ook, mooie vrouwen, elegante vrouwen, sommige mooier zelfs dan jij, en die me bewonderden, me vleiden, me adoreerden, ja zeker, en die ik, door 'n enkelen vingerwenk in m'n armen had kunnen krijgen.
(verontwaardigd).
En Paul, waar was die al die dagen? Heb je dien overal meegenomen op je zegetochten bij al die adoreerende vrouwen?
Altijd Paul! - Paul is 'n jongen, die 'n homme du monde moet worden! Hoe eer hij weet wat er in de wereld te koop is, hoe beter. Mijn zoon moet geen burgerlijke dufferd worden.
(ziende dat hij Jeanne pijnt)
En 't waren trouwens geen - - 't waren fatsoenlijke vrouwen, - tenminste - - zooals ze dat heeten voor de wereld.
(minachtend).
Ik ken die vrouwen. - Is dan nu je liefde voor juffrouw Lafaille al vervlogen?
Ja, als 't ooit liefde voor haar geweest is. M'n gevoel voor haar is dood, finaal uitgedoofd. En wil je weten waarom, waardoor? - Omdat haar sensualisme, haar adoratie, haar vleien en naloopen van me, me eindelijk gingen walgen. 't Is goed voor
| |
| |
'n ander soort vrouwen om zich aan te bieden, niet voor 'n fatsoenlijke vrouw, die om lièfde vraagt. Zóó een vrouw kan alleen tijdelijk m'n passie opwekken. - Haar brandde de zinnelijkheid in de oogen en dat maakte mij koud deze keer.
(bijna angstig).
Dèze keer, maar misschien niet 'n andere.
Nee, ik verlang haar liefde en haar passie niet meer, 't is uit voor goed. Ik verlang de jouwe. Ik smacht er naar om die ééns in jou te verwekken, want je hebt ze nooit gekend, de mooie, vlammende passie. - Jou alleen heb ik echt liefgehad - omdat je koud en trotsch was. En omdat die kilheid en trots me prikkelden, me smachten deden naar warmte en gloed in je. - Wat 'n vrouw zou je zijn Jeanne, wat 'n genot zou je kunen geven, als er eindelijk eens passie in je branden ging.
Dwaasheid! Je bent toch geen zestienjarige bakvisch, of geen sentimenteele, bloedelooze theosophische juffrouw. - Je weet nu eenmaal wat liefde is - geen laffe, lauwe, platonische dweeperij, maar warme, tastbare realiteit - jij in m'n armen! - En daarom wil ik bij je terugkomen, versta je? Het is m'n recht dat te eischen.
(ziet hem aan met groote, bijna kinderlijk verschrikte oogen).
Terugkomen?! - Dat kan immers niet. We zouden - weggaan van elkaar, voor goed. - Dat was lang geleden besloten. - Vergeet niet, dat in mij alles dood is.
Alles, - behalve pijn om het verleden.
O Janie, hoe kun je zoo hard en wreed zijn? Waarom wil je niet je bèst doen om weer voor me te gaan voelen als vroeger. Ik zweer je, dat ik anders, beter voor je zijn zal. - Nu geloof je me toch, niet waar?
Ja, nu geloof ik je - 't spijt me, maar nu is het te laat. Denk toch ook eens 'n oogenblik verder dan het tegenwoordige, aan je zelf na 'n jaar, 'n paar maanden misschien al. - Je bent nu op me - - verliefd, dat geloof ik, maar hoe lang zal die verliefdheid duren?
Als je me eindelijk eens spontaan met overgave van je heele trotsche zelf, ging geven wat ik vroeg - misschien dàn voor altijd.
Hoe kùn je - - Nu nog?! - Dat kan immers niet. - En zelfs dàn nog zei je ‘misschien’. Ben jij 'n man om je te binden aan 'n vrouw?
| |
| |
(schouderophalend, brutaal).
Mogelijk niet. Mogelijk dat ik tòch nu en dan verlangen zou naar 'n nieuwe sensatie, 'n nieuwen prikkel, - 'n andere vrouw. Je ziet, ik ben oprecht. Maar - - alleen tijdelijk. Ik zou altijd tot jou terugkeereu Jeanne, jij zou m'n hoogste liefde blijven. Voor jou zou ik iets voelen, wat ik voor geen andere ooit zou voelen, wat geen andere ooit in me op zou kunnen wekken: 'n begeerte, 'n adoratie en tegelijk ook 'n drang om je te overmeesteren: eindelijk jij eens zwakker dan ik, jij sterke, superieure, zelfbewuste, - toebehoorend aan mij, je deemoedig overgevend aan mij. -
(Hij klemt z'n tanden op elkaar, voor zich.)
En zóó heb ik je nooit gehad. - Waarom zou je je met zóó een liefde niet tevreden kunnen stellen? Ik verzeker je, dat er duizende mannen zijn, het meerendeel, die zóó liefhebben, - ik meen, die hun eigen vrouw het hoogste geven en anderen - - nu ja, wat er overblijft.
(zich met moeite dwingend om kalm tot hem te spreken).
't Is mogelijk, maar dat is mìj eenmaal niet genoeg, vooral omdat je me nooit de mooie, hooge liefde zou geven, waarvan je sprak. Die kùn je niet geven, - ze is niet ìn je. Kom, laten we nu 'n eind maken aan dit gesprek. 't Leidt tot niets en 't brengt ons toch niet nader tot elkaar. - Laat Paul nu komen.
Nee, nu komt Paul ook niet terug.
Niet terug? Ik begrijp je niet. Wat meen je?
Wat ik zeg. Alleen op voorwaarde, dat je mij weer bij je wilt ontvangen, dat we weer zullen gaan leven als vroeger, zal Paul bij je terugkomen.
Weer als vroeger? - En onze scheiding! - Ik alleen heb recht op 't kind.
Als we scheiden. En dat gebeurt alleen als ik 't nog wil!
Dus je wilt me dwingen om weer aan je te hooren?
Er is geen kwestie van dwingen. Dàt doe ik niet, ik ben geen brute. Als ik 't wou, zou ik van avond nog bij je in kunnen trekken en m'n rechten doen gelden, versta je? Maar dàt wil ik niet. - Ik vraag alleen maar 'n vergoeding voor jouw gemis en dat is het gezelschap van Paul. Je hebt hem lang genoeg gehad. Nu wil ík hem hebben, onze rollen omkeeren, - en jij kunt hem dan om de drie weken bij mij komen zien.
(hem aanziend met diepe, doffe stem).
O wat - -
| |
| |
Wat haat je me, nietwaar?
't Spijt me, dat ik wreed moet schijnen.
(hartstochtelijk opeens).
Spijt je?! - - Wat heb je aan 't kind! Hij zou je maar tot last zijn, je vervelen. Je hebt hem ook niet noodig. Je hebt zoovéél - zooveel verstrooiingen. Ik heb niets, alleen hèm.
(koel-sarcastisch).
Jij hebt je lessen en - - je trouwe vrienden nietwaar?
(beheerscht, ziet hem even aan, - - zegt dan kortaf).
Breng 't kind hier, nu dadelijk.
Je begrijpt dus wat dat zeggen wil?
En ik heb je eerewoord dat je - - Je zweert me - -
Nee, ik zweer niet. Woorden laat ik aan jou over.
Goed, je belofte is me genoeg. Wat haat je me! Wat 'n felheid in je donkere, vlammende oogen! Wat ben je mooi Janie, trotsche, fiere Jeanne, m'n koningin! Zóo zie ìk je toch liever dan anders. Nu is er tenminste gloed in die anders zoo koude trekken. En ik zweer je, dat ik ze eens zal doen branden van - -
(met 'n gebaar van walging).
Nu is 't genoeg. Ga heen.
(Dora komt nu binnen met Paul, die moe en slaperig ziet.)
Kijk eens wien ik daar breng.
(sarcastisch glimlachend).
O mevrouw Portman, u bent al te vriendelijk.
(nu met zachte teederheid in haar stem).
Paul! - Waar was hij?
In 't rijtuig, in diepen slaap. Ik had opeens zoo 'n vermoeden, dat hij daar in zou zitten.
(Paul op 't hoofd tikkend).
Dag m'n jongen, we zien elkaar gauw weer. - Dus tot ziens Jeanne! - Mevrouw Portman, adieu - - 't Is waar; mag ik u m'n hartelijke gelukwenschen aanbieden met uw verloving?
(Dora ziet Jeanne verwonderd aan.)
Ja, ik heb 't hem verteld. 't Is toch geen geheim meer, niet waar? 't Was beter dat hij 't wist.
(buigend voor Dora).
Ik hoop spoedig het genoegen te hebben u hier weer te zullen ontmoeten.
(van Heerle af.)
Goddank Jeanne, nu heb je hem wêer.
| |
| |
(verwijtend).
Foei Paul, Paul, om zoo weg te loopen, van mama, zonder iets te zeggen.
Beknor hem niet. - En laat me nu even alleen met hem, wil je?
Zeker. -
(Dora af naar links).
(wat angstig).
Bent u boos, mama?
Nee jongen, ik ben niet boos.
Nee, ik ben alleen bedroefd geweest, maar daar spreken we nu niet meer over. - Ik ben zoo blij dat ik je weer heb, m'n eigen, lieve jongen. Ben jij ook 'n beetje blij?
Ja zeker. - Ik heb zoo'n plezier gehad, mama.
Dat kan ik me denken. - Kom nu eens dicht bij me zitten, zóó. - Ben je moe ventje?
Ik heb wat slaap. Ik ben zoo laat naar bed gegaan, één nacht om over éénen, toen zijn we na afloop van de - - maar dat mocht ik u eigenlijk niet vertellen.
Vertel 't me dan niet. - Zoo, leun maar tegen me aan. - Wil je ook wat drinken, 'n glas melk of limonade?
Nee, dank u
(bluffend).
Ik heb zulke lekkere wijn gedronken.
Nee, maar toch nogal; champagne, en eens 'n half glas sambertin, - dat is Bourgogne, heele fijne en zware, weet u?
(Jeanne knikt stil.)
(z'n hand vattend).
Vertel me eens, wat je alzoo gedaan hebt die dagen.
We logeerden in 't Grand Hotel. 't Was er zoo prachtig mama. Zulke zachte tapijten en zooveel marmer en goud - - En de kellners waren zoo deftig, net echte heeren allemaal. - En we hadden er 'n kamer zoo groot, wel driemaal zoo groot als deze. We dineerden er iederen dag; alleen één keer hebben we in 'n restaurant gege.... gedineerd meen ik, - gegeten vindt papa zoo leelijk. Daar was 't ook prachtig; 'n massa spiegels in de rondte, ik zag er m'n eigen wel twintig maal in. - En toen dineerden twee dames met ons. - Die waren zoo chiek gekleed, heelmaal bloot van voren en van achteren, gedekel - - en decolleté weet u, - ik zeg 't goed, niet?
(toonloos).
Ja, je zegt 't goed - -
| |
| |
't Waren heel lichte japonnen; de een van crêpe, crêpe de chêne - - Zeg ik 't goed mama?
(a.v.).
Ja, heel goed, - crêpe de chine.
Zeker, ik heb 't alles gehoord; crêpe de chine zei je immers.
Ja, dat was 't en de andere was van licht gele zij. - Hebt ù geen lichte japon, mama?
(Jeanne knikt van nee.)
Om mee uit te gaan, meen ik?
Nee jongen, ik ga immers niet uit.
En ze hadden zulke prachtige juweelen aan: om d'r hals en om d'r armen en in d'r haar. - - De een had 'n collier - 'n ketting weet u? - van diamanten en groene steenen - och hoe heeten die ook weer?
Ja smaragden, om en om, dat fonkelde zoo. - Smaragden zijn nu in de mode en ze zijn de allerduurste, zegt papa, - ze steken prachtig af tegen de huid. - Maar opalen, - - opalen zijn nog sensu....
(aarzelend of hij 't goed zegt)
sensueelder.
(in diepste pijn).
Zegt papa -
(weifelend).
Of misschien zei hij 't ook van iets anders. Ik weet niet, we hebben zooveel gepraat.
(Pauze. Jeanne staart dof voor zich uit.)
(om zich af te leiden).
En de stad, vond je die mooi?
(heel druk en opgewonden).
Ja, verrukkelijk. Zulke prachtige winkels, één en al licht, net zonnen, - ik kon er haast niet in kijken. In sommige winkels draaiden de juweelen, al maar in de rondte, tusschen lampjes in. Dat waren valsche zei papa, en 't is heel min ze te dragen, - deftige menschen doen 't nooit. - En de dames zijn er zoo mooi gekleed, veel mooier dan hier, zooveel eleganter. En de schnitt van hun kleeren is zooveel beter. Er werd heel veel teeler meet gedragen, dat is Engelsche mode weet u? 't Is nauw aansluitend en vreeselijk eenvoudig. 'n Vrouw met 'n goed figuur komt er 't best in uit, in - - teeler meet, zegt papa. - En 's avonds zijn we tweemaal naar de opera geweest.
(toonloos).
Op de eerste plaatsen?
Natuurlijk, papa zit nooit ergens anders. - Hij zag er zoo mooi uit papa, hij had z'n rok aan met 'n wit vest en 'n groote, witte bloem in z'n knoopsgat, 'n gerdenia heette die. - Ik
| |
| |
wou er ook een hebben, maar ik mocht niet. 't Stond gek voor jongens, zei papa, daar moest ik mee wachten tot later. - En we hebben er zooveel menschen gesproken, zoo tusschen de bedrijven in en in de pauze, - meest dames. En ook 'n vreemde gezant, die van Rumenië geloof ik. - Ik wil toch bepaald later diplomaat worden mama, ik heb 't papa gezegd.
Nee, daarom niet alléén. 't Is 'n chieke betrekking, de chiekste positie, die 'n man kan krijgen en alle vrouwen loopen je nà, zei papa tegen iemand, - zooals Carmen, die - -
Ja, o 't was prachtig! Zulke vroolijke, wilde muziek. - 't Wond me zoo op, 't was net of ik wijn had gedronken, veel wijn - - Ik kan er 'n massa wijsjes uit zingen. Papa kent hem heelmaal van buiten. - We hebben hem samen gezongen, den volgenden morgen op onze kamer, zoo leuk. Dan begon ik en papa zong 't verder, - hij vond me erg muzikaal zei-d'-ie - - En Carmen was zoo mooi, heel donker en woest. Papa heeft haar bloemen gegeven, 'n prachtige mand. - En toen bedankte ze hem later en zei, dat ze graag....
Heb je die zangeres ook gesproken?
(Paul zwijgt.)
O, was dàt misschien, wat je me niet zeggen mocht?
(hij knikt).
Doe 't dan niet, jongen
(pauze).
Bent u er boos om, mama? Ik vertel nu heusch alléén de waarheid! - Mama! 't Was maar even, er was niets aan, zei papa - -
Zult u 't hem niet zeggen, dat ik - -
(vleiend).
Bent u heusch niet boos, mama?
(afleidend).
We hebben er iets voor u gekocht, in Brussel. Ik heb 't bedacht en ik heb er zelf 't lijstje voor uit gekozen, ik heb 't gekocht van m'n eigen geld - - Kijk, hier is het - -
(haalt 'n pakje uit z'n zak en opent het).
Mijn portret en dat van papa. - Vindt u dat 't lijkt?
(houdt 't portret in haar hand geklemd, met 'n neiging om- 't te vermorzelen)
(dof zegt ze)
't Lijkt heel goed.
- - U zegt niets - - Bent u er niet blij mee, mama?
| |
| |
(moeilijk).
Ik dank er je wel voor Paul, 't was lief van je bedacht.
Waarom - - U kijkt zoo bedroefd. - Huilt u nu weèr?
(met 'n droevig, bitter glimlachje).
Huilen? Nee Paul, dit is niet iets waar ik om huilen kan.
(aarzelend).
Papa heeft me ook iets gezegd, dat ik ù vertellen moest, zachtjes in uw oor, terwijl ik u pakte, zei hij - -
(Hij wil haar omarmen, maar zij weert hem af.)
Zeg 't zoo maar, Paul.
(Paul zwijgt aarzelend).
Nu, waarom zwijg je?
Ik durf niet goed, - - 't geeft toch niet - -
(zachtjes).
Ik heb 't papa wel gezegd, - u wilt 't niet.
(zonder haar aan te zien, verlegen).
Dat papa weer hier terug komt.
(a.b. knikt).
En ook - - dat hij - - zoo heel veel van u houdt - - en dat we met ons drieën zoo gelukkig zouden worden, veel gelukkiger dan vroeger. - -
(Stilte. Jeanne wendt gepijnigd, beschaamd haar hoofd van Paul af, de hand voor haar oogen.)
(zacht).
Zou je graag hebben, dat papa terugkwam, Paul!
(aarzelend en verlegen).
Ja - - ik - - ik weet 't niet.
Weer stilte).
(zacht).
Denk er nu niet meer aan, - ook niet meer aan Brussel.
(bijna smeekend)
Wees weer eens even m'n eigen, lieve jongen van vroeger.
(Paul geeuwt en gaat tegen haar aanleunen.)
Heb je slaap, lieveling?
Ja, wel 'n beetje. - Mag ik zoo tegen u leunen?
Zeker ventje, ga maar slapen.
(Paul doet z'n oogen toe.)
(Na 'n korte stilte.)
Paultje slaapt je? - -
(geen antwoord, 't kind slaapt)
O m'n ventje, m'n arme, arme, lieve jongen!
(Zoo zit ze eenige oogenblikken, roerloos, met haar armen om hem heen geslagen. Dora komt voorzichtig door de porte-brisée kijken.)
Ja, hij was moe.
(Dora komt nu binnen.)
Nu ben je weer rustig, hè?
(op bitteren toon, met 'n zucht).
Rustig?!
Komt - - van Heerle weer gauw terug, omdat hij zei - -?
| |
| |
(op 'n toon, die onverschillig klinkt).
Hij wil voor goed hier terug komen.
Voor goed - - bij jou?! Dat kan toch niet, dat heb je hem zeker gezegd?
(a.v.).
Ja. - Als ik niet toestem, neemt hij Paul van me weg.
En wat - - wat doe je nu?
(voor zich uitstarend, dof).
Wat kan ik doen?! - -
(zich vooroverbuigend naar Paul, heel zacht)
Slaap zou 't allerbeste voor ons wezen.
(met 'n uitroep van angst).
Jeanne! - - Je denkt toch niet - -?
Niet voor hèm, nee. - Hij zal ook niet ongelukkig worden. Hij is zijn vaders kind.
Maar misschien dat je - - Je bent zoo sterk, Jeanneton, zooveel sterker dan hij. Waarom zou je niet met àl je wil, je toewijding - -
Ik zal 't probeeren, natuurlijk. Maar 't zal me niet lukken, - - hìj weer in huis. Ik heb nooit macht gehad over Paul.
(Stilte.)
(bij haar neerknielend en haar hand vattend).
Arme Jeanne! Wat zul je nog veel te dragen hebben.
Zoolang als 't moet, en als ik kan. -
GORDIJN. |
|