Groot Nederland. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |
VerzenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 537]
| |
Nacht.
Het Landschap licht in klare manestralen,
Die zilvren weide en groene heuvel bleek,
Waar, uit de donker-overschaûwde kreek
Een blanke beek met val op val komt dalen.
En, door 't gerucht van menschlijk adem halen,
Waarmee de wind langs 't hoog geboomte streek,
Slaat, op de torens van de gansche streek,
De klok haar zachte slagen twalef malen.
Dan sluimert alles in voorgoed en staat
Doodstil op de aard, wijl slechts de sterrebeelden
Met tragen gang vergaan door 't firmament,
En, droomend van uw goddelijk gelaat,
Dat zich zoo lang voor mijnen blik verheelde
Wacht ik den morgen, die me uw groetnis zendt.
| |
[pagina 538]
| |
Hun lach.
Zij loopen achter de hagen
In het licht van den glorie-dag
Zij kunnen het niet verdragen
Maar lachen een luiden lach.
De landen liggen beneden
Hun zalige voeten gespreid,
En boven hun hoofd is het Eden
Der blauw-gouden oneindigheid.
De wolken beginnen te varen,
De boomen in wiegeling
Hebben gezang van blaren,
En alles - Herinnering,
Het Heden nú, en het Verwachten,
Het nóóit moede licht van de zon,
Het korengeel, het smaragd en
Het bloemenrood bij de bron,
| |
[pagina 539]
| |
Het geluid van een vogel jeugdig
Vol uitgelaten genot,
En hun eigen stemmen, vreugdig,
Als een levens-danklied tot God -
Het leeft alles te zamen in den
Glans van dien glorie-dag,
In het hart van die twee beminden
In den blijden klank van hun lach.
| |
[pagina 540]
| |
Maannacht.
De Maan is achter het huis,
Nu moet gij met mij komen!
Over het bladgeruisch
Zijn zilvernachtstroomen....
De tuin ligt blank beneden,
Ziet gij het wel?
O! alles was tot heden,
Het hééle leven, maar spel....
Kom! en geef mij de hand
En laat mij u leiden door lanen,
Waar bloemen aan den kant
Glinsteren nat van tranen.
Kom! en geef mij uw hand
En ik zal u leiden waar
Ons land als een tooverland
Licht in den maannacht klaar.
De wateren zullen zwijgend zijn,
Diep met murmelend beven,
Waar ik mijn mond uw mond zal geven
Als een dronk van wijn.
| |
[pagina 541]
| |
Kom! en toef nu niet,
Ik wil niet langer wachten,
Ze zijn zoo vele niet,
De schijnende maannachten....
De maan schijnt wonder-hel,
De maan maakt àlles wakker,
De lucht is als een blauwe tent
Met duizend starren goudelend
Boven den donkeren akker....
Het heele leven was maar spel....
O kom! laat mij niet wachten,
Mijn ziel, mijn leven is voor u,
Kom met mij mee,.... ik geef het u....
Kom mee.... ik kàn niet wachten.
|
|