Groot Nederland. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| ||||||
Personen:
Alle drie bedrijven spelen in de huiskamer van Jeanne van Heerle, in den Haag. Een vrij ruime kamer, die blijkbaar dient tot huiskamer, eetkamer en salon: zeer rustig en stil met effen rood behangsel; op den grond een effen zeil met eenvoudig karpet erover. In den achterwand links een deur toegang gevend tot de gang. Rechts daarvan een schoorsteen, daarnaast een klein eiken buffet met eenige blauwe Chineesche borden erop en karaf met glazen. In den hoek rechts achter een piano. In den rechterwand twee vensters: voor één ervan een bloementafel met mooie, bloeiende planten er in. Rechts op den voorgrond schuin tegen het raam schrijftafeltje met stoel, waarop inktkoker, eenige schriften en twee portretten in lijst, éen van een jongen en éen van een jonge vrouw. In het midden der kamer een niet te groote vierkante tafel met effen donkerrood tafelkleed. Vier stoelen er om heen; op de tafel een schaal met bloemen. Links op den voorgrond een canapé met kleine tafel en twee crapauds. In den linkerwand een porte-briseé voor andere kamer, en boekenkast. Het geheele vertrek geeft een rustigen, harmonieusen, maar ook, door zijn stille kleuren en weinige ornamenten, eenigszins strengen indruk, die verhoogd wordt door het modern sobere karakter van het meubilair.
| ||||||
[pagina 386]
| ||||||
Iste Bedrijf.
Bij het opgaan der gordijn zit Paul aan de tafel te lezen. Hij is een fijne, tengere jongen, wat klein voor zijn jaren, met golvend haar en donkere oogen, die een onrustige, dwalende uitdrukking hebben. Hij is gekleed in donker bruine korte broek, bruin fluweelen buisje van iets lichtere tint met crême kanten kraag, zwarte kousen en lage schoenen. Zoodra de deur opengaat en hij de dienstbode hoort, staat hij haastig op en snelt naar de deur. Blijkbaar had hij al zitten luisteren.
Dienstbode
(opent de kamerdeur van de gang en zegt tot Dora Portman).
Gaat u binnen mevrouw. Ik moest u zeggen, dat het mevrouw erg speet, dat ze uit moest voor een - -
Paul
(haastig invallend).
Ik zal het mevrouw wel zeggen Mina, jij kan gaan - - (dienstbode af).
Dora.
(Een lange slanke gestalte, elegant gekleed, los en vlug van bewegingen. Zij gaat naar Paul toe, geeft hem de hand en vat dan zijn hoofd tusschen haar handen.)
Wel Paul, ventje, hoe gaat het?
Paul
(deftig, hij spreekt keurig-correct).
Goed mevrouw, dank u. Het speet mama vreeselijk, dat ze niet hier kon zijn om u te ontvangen, maar - - (hij hapert even)
zij moest noodig bij iemand zijn, zij hoopte, dat u 't niet kwalijk zou nemen.
Dora.
Wat 'n speech! Mooi gezegd, hoor. Natuurlijk neem ik het niet kwalijk Paul; - wat dacht je mama wel! - - Maakt zij het goed?
Paul.
Heel goed mevrouw.
Dora.
Je papa ook?
Paul.
Ook goed, dank u.
Dora.
Je kende me zeker niet meer, wel?
Paul
(hoffelijk).
O zeker, heel goed.
Dora.
Dat vind ik knap. 't Is heel wat jaren geleden, sedert we elkaar gezien hebben. De laatste maal, toen ik hier was, was jij op school.
Paul
(a. v).
Ik had u toch heusch herkend. Wilt u niet gaan zitten? - (Dora wil 'n gewonen stoel nemen.)
Nee, neemt u deze crapaud, die is makkelijker, daar zit papa altijd in. (Hij schuift een leunstoel aan.)
Dora
(geamuseerd).
O, heet dat 'n crapaud?
Paul
(beleefd-verwonderd).
Ja, - wist u dat niet? | ||||||
[pagina 387]
| ||||||
Dora.
Nee, ik noem dat maar gewoon 'n stoel, 'n makkelijke stoel - - (Zij gaat zitten, bij de kleine tafel links, Paul geeft haar 'n bankje.)
Dank je wel, jij verstaat je wereld, hoor.
Paul.
Wilt u uw goed niet afdoen?
Dora.
Dat kon ik wel doen. (Zij staat op en geeft hem mantel, hoed en bont. Paul streelt eerbiedig het bont.)
Paul.
Wat 'n prachtig bont!
Dora.
Hoû je daar van?
Paul
(knikt).
Papa heeft 'n pels, die is heelmaal met bont gevoerd, russisch sabelbont, prachtig, en 'n pet erbij. (Hij legt Dora's goed op een stoel bij de groote tafel.)
Dora.
Hoe deftig! En je mama, draagt die ook bont?
Paul.
Ja, zij heeft 'n cape, maar die is wat ouderwetsch geworden, en ze wil toch geen nieuwe nemen, al zeg ik 't haar nog zoo dikwijls.
Dora
(lachend).
Zoo'n hardnekkige mama! - Paultje, wat ben je groot geworden, 'n heele meneer, en je ziet er zoo chique uit, met die prachtige fluweelen kiel aan, of hoe ik dat kleedingstuk noemen moet....?
Paul.
Het is een Velasquez-buisje, dat droegen de spaansche prinsen vroeger.
Dora.
Och kom, zoo maar een prinsenjasje aan! Als ik 'n meneer was, Paul, en 'n hoogen hoed op had, zou ik hem respectueus voor je afnemen. Heeft je mama dat zoo bedacht?
Paul.
Nee, papa.
Dora.
Ah ik dacht al - - (Zij vat zijn handen.)
Toen ik je de laatste maal gezien heb, dat is nu, ja zes jaar geleden, jij was vijf geloof ik, - toen noemde je me tante Dora, weet je 't nog, en toen moest ik je aldoor verhalen doen.
Paul
(zich herinnerend).
O ja, u kon prachtig vertellen. (Opeens kinderlijk.)
Zoudt u me nu een verhaal willen doen? Als u niet te moe bent tenminste, liefst iets van 'n ridder, die in 'n kasteel woont boven op 'n berg, zooals aan den Rijn, weet u?
Dora.
Van 'n ridder - - Dat schud ik maar niet zoo uit m'n mouw, daar moet ik eerst eens voor bedenken hoor. (plagend):
Ben je daar ook niet wat oud voor, Paul, om zoo verteld te worden?
Paul.
Ja, eigenlijk wel, maar ik hoû er zoo van. Papa kan prachtig vertellen, die verzint ze zoo dadelijk maar en soms zulke grappige verhalen, dan moet ik aldoor lachen. | ||||||
[pagina 388]
| ||||||
Dora.
En mama?
Paul.
Ja, mama ook wel, maar toch niet als papa en ze vertelt altijd zoo ernstig.
Dora
(kijkt wat afwezig de kamer rond, voor zich).
Wat 'n andere kamer dan de vroegere!
Paul.
De andere was veel mooier.
Dora
(a.v.)
- - Dat vind ik niet; deze is veel huiselijker en intiemer. - Die heeft mama zeker ingericht, niet?
Paul.
Ja mevrouw.
Dora.
(knikkend).
Daar ziet-ie naar uit, hij lijkt op haar - - (nu weer bewust).
En vertel me nu eens wat van je-zelf. Waar ga je school?
Paul.
Ik kom met September over 'n jaar op 't gymnasium.
Dora.
Wat, dan al?
Paul.
Ik ben bijna twaalf, mevrouw Portman.
Dora.
't Is waar - - Weet je al wat je later wilt worden?
Paul.
Diplomaat of zanger, mevrouw.
Dora.
Wat zeg je?! Kind, hoe kom je daaraan? Wil papa dat?
Paul.
Ja, Papa heeft liefst, dat ik zanger word, 'n heele beroemde weet u, die voor koningen zingt, maar als hij later vindt, dat ik geen talent genoeg heb, dan wil hij, dat ik diplomaat zal worden.
Dora
(zij onderdrukt een lachje).
Dus in ieder geval een comediant.... Wel, wel, wat 'n grootsche plannen. En wat zou jij-zelf willen?
Paul.
Ik zou liefst diplomaat worden en dan toch ook prachtig zingen zooals papa, maar alleen voor plezier.
Dora.
Och kom, zoo'n grand seigneur! - - Zingen voor geld is je wat min, hè? - En je mama, denkt die er ook zoo over?
Paul.
O nee, mama wou liever, dat ik iets heel gewoons werd, dokter of zoo iets.
Dora
(hem bij den neus pakkend).
En daar trekt jonker Paul zeker z'n aristocratisch neusje voor op? Foei, foei, je moest je schamen! hoor - - Diplomaat dus - - Dan krijg je zoo'n mooie jas aan hè? met goud of zilver er op?
Paul.
Ja goudgalon. 't Galacostum van 'n Nederlandschen gezant is prachtig: 'n donkerblauwe lakenrok met goudgeborduurden kraag en gouden revèrs en opslagen op de mouwen, en negentien gouden knoopen met 'n W er op; W: Wilhelmina weet u? En er hoort 'n wit laken pantalon bij, met 'n breed gouden galon op zij. | ||||||
[pagina 389]
| ||||||
Dora.
Wat weet je dat al precies. Je hebt er toch nog geen besteld?
Paul
(ernstig).
Nee mevrouw, nog niet.
Dora.
- - En heb je aardige vrienden op school?
Paul.
Ja, 'n paar zijn er heel aardig.
Dora.
Hoe heeten die, Paul?
Paul.
Graaf van Waveren, baron Verster en Willem - -
Dora
(lacht nu op eens luid).
Kind, 't wordt al te mooi, je overweldigt me met al die voornaamheid - - Nee, ik mag er niet om lachen, daar heb je gelijk in.
Paul.
't Zijn heele leuke jongens.
Dora.
Dàt doet me nu eens plezier te hooren, dat ze ‘leuk’ zijn. (Korte stilte.)
Paul.
Ik ga van den zomer bij van Waveren logeeren - - Ze hebben 'n groot kasteel in Gelderland, de koningin heeft er pas gelogeerd en daar kun je in verdwalen, in 't park meen ik, en uren ver in rondrijden. Er zijn ook 'n massa herten in, herten en reeën en wilde zwijnen - - (Dora glimlacht.)
En dan leer ik er paardrijden met de freule.
Dora.
Hè, dat is heerlijk.
Paul.
En na 'n paar jaar krijg ik 'n paerd present van papa en dan - -
Dora.
Wat voor 'n ding?
Paul.
'n Paerd, mevrouw.
Dora.
Wat is dat?
Paul.
Weet u dat niet? 'n Paard!
Dora.
O 'n paard! Waarom zeg je dat dan niet? Je bent nog veel te jong om de woorden zoo raar uit te spreken.
Paul.
Papa zegt altijd paerd.
Dora.
Je papa, die is ook ouder, niet? - Nu, en ga je dan met hem rijden?
Paul.
Ja, dan gaan we er samen op uit, draven en galoppeeren.... (Hij gaat te paard op 'n stoel zitten en imiteert de bewegingen, heel kinderlijk opeens.)
Dora.
Daar kan ik me begrijpen, dat je je op verheugt. - - Ik hoû ook dol van rijden, al ben ik geen gravin of barones, Paul.
Paul
(bluffend).
't Is er zoo deftig aan huis bij de van Waverens; er staan altijd twee lakeien achter tafel. | ||||||
[pagina 390]
| ||||||
Dora.
Jongens! Dineer je er dan wel eens?
Paul
(a.v.).
O ja, dikwijls. - En ik word er ook altijd jonker genoemd.
Dora.
Dat vind je zeker heerlijk, niet?
Paul.
Ja maar, ik heb er recht op, zegt papa, onze familie is eigenlijk van adel, - we stammen af van 'n baron of graaf van Heerle uit de tiende eeuw en papa gaat z'n titel ook weer aanvragen, bij den Hoogen Raad van adel, weet u?
Dora.
Zoo, zoo, maar nu heb ik genoeg van al die voornaamheid, - nu moesten we liever eens over wat anders praten. 't Is waar, is je papa niet thuis?
Paul.
Papa? Nee, die komt misschien vandaag, - hij komt meestal om de drie of vier weken.
Dora.
Wat zeg je? Wat - - (Dan begint ze opeens te begrijpen en breekt verschrikt af; - afleidend.)
't Is hier 'n beetje koud, hè?
Paul.
Ik zal het vuur wat opstoken, komt u er dan dichter bij zitten. (Hij doet zoo ijverig en gewichtig.)
Dora.
Ja, ik zal m'n crapaud wat verschuiven - - ('n korte stilte, zij observeert hem).
Je lijkt erg op je mama.
Paul.
De meeste menschen vinden dat ik meer op papa lijk.
Dora.
Ja, in je spreken en je manieren, maar je gezicht lijkt op dat van mama - - En als je nu wat anders doen wilt Paul, wat lezen of spelen, doe 't dan gerust hoor, - ik kan best mezelf amuseeren - - 't Is waar, moet je niet naar school?
Paul.
Nee, 't is Paaschvacantie, mevrouw Portman.
Dora.
Och ja, hoe dom van me - - Ik geloof dat mama daar komt - - (Zij staat op. Jeanne komt haastig binnen, een donkere, tengere vrouw, kleiner dan Dora, met groote, eenigszins zwaarmoedige oogen, mooi, maar verwelkt. Zij is gedistingueerd en hoogst sober gekleed met donkergroen pak aan, zonder eenige versiering. Zij draagt ook geen andere sieraden dan een eenvoudige zilveren broche. Haar stem is diep en gevoileerd.)
Dora.
Jeanneton!
Jeanne
(Hartelijk en innig, toch met iets gereserveerds in haar stem).
Dag Dora! (Zij drukken elkaar de hand, zonder elkaar te kussen, dan zwijgen ze beiden eenigen tijd, aangedaan en tegelijk gedwongen en wat verlegen, vooral Jeanne.)
Dora.
Wat is dàt lang geleden!
Jeanne.
Ja - hoe lang wel? Drie jaar geloof ik. | ||||||
[pagina 391]
| ||||||
Dora.
En toen maar 'n paar uur en vóór dien tijd ook weer jaren! (Jeanne knikt. Zij doet haastig, wat zenuwachtig, haar handschoenen uit, daarna haar hoed en mantel. Dora bespiedt haar onderwijl met toenemende ontroering.)
Jeanne
(licht glimlachend),
't Is heerlijk je weer eens te zien.
Dora
(aangedaan)
- - Heerlijk - - Ik heb nu op eens 't gevoel, dat ik niet zoo lang van je weg had moeten blijven.
Jeanne
(geruststellend).
Ik begrijp zoo goed als iemand behoefte heeft om alleen te zijn - - Ik leef zelf ook als 'n kluizenaar, voor zoover ik kan tenminste - - (op luchtiger toon, toch nog steeds gereserveerd).
't Speet me zoo, dat ik je niet af kon halen, maar 't ging niet, ik had 'n les te geven.
Dora.
'n Les?
Jeanne:
Ja, had Paul je dat niet verteld? (Zij ziet hem scherp aan.)
Dora.
Ik geloof 't niet, wel Paul?
Paul
(kleurend).
Ik weet niet, ik dacht van wel - -
Dora
(afleidend).
Hij lijkt vreeselijk op jou, Jeanneton.
Jeanne.
Vind je?
Dora.
Ja stellig. - En hij heeft me zoo prettig bezig gehouden; de jongen houdt er 'n heele conversatie op na. En zoo goed voor me gezorgd, - ik kreeg dadelijk 'n stoel en 'n bankje van hem, 'n crapaud, niet waar Paul? (Zacht tot Jeanne.)
Wat heeft hij merkwaardig gemakkelijke manieren voor 'n kind.
Jeanne
(licht zuchtend).
O ja, die heeft-ie zeker. (Zacht tot Paul.)
Waarom hebt je dit pak aangedaan, Paul? Om mevrouw Portman? Dat had niet gehoefd - - (luider)
Je gaat straks immers naar Willem.
Dora
(glimlachend).
Willem, is dat een van z'n adellijke vriendjes?
Jeanne.
Welnee, dat is 'n heel lieve, eenvoudige jongen, de zoon van 'n leeraar, van wien hij verreweg 't meeste houdt van al z'n vriendjes, (zachter tot Paul)
voor 't oogenblik tenminste, niet Paul?
Paul.
Ik ben met van Waveren en Verster ook heel intiem.
Jeanne
(streng, zachtjes).
Noem jij dat intiem? Wanneer zie je hen, behalve op school?
Paul
(kleintjes).
Ik ben er wel eens op visite geweest.
Jeanne.
Ja. Verleden jaar voor de eerste en eenige keer op 'n avondpartijtje. En je hebt me zelf herhaalde malen gezegd, dat je, niettegenstaande al hun voornaamheid, veel meer van Willem houdt (terwijl zij zijn haar streelt)
die goeie, knappe Willem, die zoo lief voor je is en je altijd zoo helpt met je werk. Kom, ga nu vlug je pak uitdoen. | ||||||
[pagina 392]
| ||||||
Paul
(pruilend).
Waarom mag ik 't niet aanhouden?
Jeanne.
Nee vent, dat zou niet aardig zijn tegenover Willem, die altijd zoo eenvoudig gekleed is. En je kunt immers niet fietsen met dit pak aan. Als papa komt, mag je je later verkleeden. Toe, gauw nu, Willem zal je wachten - - En neem 't goed van mevrouw Portman eens mee, leg 't voorzichtig in de andere kamer. (Zij geeft hem Dora's goed. Paul gaat langzaam, wat pruilend nog heen.)
Jeanne
(gaat op de canapé zitten).
Kom bij me zitten, wil je? (Dora gaat naast haar zitten op 'n crapaud. Lange stilte.)
Dora
(op gedempten toon).
't Is zoo vreemd tusschen ons; we zien elkaar heel zelden, - we schrijven elkaar haast nooit - - (Hartelijk.)
En toch - -
Jeanne
(voor zich uit kijkend).
Ik kàn 't niet. 't Is niet alleen afkeer in me om me te uiten, 't is bepaald onvermogen ook. En je oppervlakkig schrijven over futiliteiten, dàt wil ik niet.
Dora.
Zoo gaat 't mij ook. En toch, dat is juist het heerlijke, voelen we ons nooit van elkaar vervreemd, wel? of misschien, - ik oordeel naar mezelf.
Jeanne
(met meer warmte, wat loskomend),
Nee, dat is zoo, - omdat we elkaar onvoorwaardelijk vertrouwen en zoo volmaakt begrijpen, zonder elkaar ooit iets te vragen of vertrouwelijkheid te eischen. Dat was altijd zoo, ook vroeger - - Ik denk ook heusch heel dikwijls aan je.
Dora
(knikt).
- - O Jeanneton, als ik zoo je stem hoor en ik doe m'n oogen dicht, dan heb ik even, heel zwak, de illusie van onze jeugd.
Jeanne.
Onze jeugd!
Dora.
Wat hadden we 'n illusies en idealen, hè, dolle, opgewonden schepsels, die we waren.
Jeanne.
Ja - en wat zijn we nu oud geworden en ontnuchterd en levenswijs, ik tenminste. (Zij zwijgt weer, in strijd of zij zal spreken of niet. Na eenigen tijd:)
't Valt me zoo moeilijk je nu van mezelf te vertellen.
Dora.
Doe 't dan niet, ik vraag je immers niets. Laten we toch niets forceeren. 't Zal langzaam alles van zelf wel komen - - het praten en - - de vertrouwelijkheid.
Jeanne
(voor zich kijkend, zacht)
- - Je zal misschien zelf al wat begrepen hebben.
Dora
(ook zacht).
Ja - - 't Gaf me 'n heele schok, - dàt had | ||||||
[pagina 393]
| ||||||
ik toch niet vermoed - - wel o! al lang, dat je niet voor elkaar paste.
Jeanne
(even snel opkijkend).
Dàt toch?
Dora
(knikt).
Iedereen die je gekend heeft, geloof ik - arme Jeanne!
Jeanne
(pijnlijk, op gedempten toon).
Nee, beklaag me niet. Ik heb 't immers zelf gewild, zelf gedaan. Dat is juist 't vreeselijke. Zooals ik er me soms om schamen kan, (zachter)
o! erger nog - dat ik me vroeger - - (wacht even, vervolgt dan snel)
dat ik me zóó heb laten verblinden door dien schijn van z'n uiterlijk en z'n gaven, net als 'n kind door iets dat mooi blinkt. - Wat moeten jullie wel van me gedacht hebben - -
Dora.
Och ik vond 't wel vreemd, maar toch - - hij was immers zoo héél innemend, Jeanneton, en zoo knap van - - (bedenkend dat dit laatste Jeanne pijnlijk moet aandoen, verbetert ze snel):
En dan - dat gemakkelijke en besliste van hem en dat air van superioriteit - - (Jeanne knikt)
- - Ik was bepaald door hem geimponeerd indertijd - - En z'n mooie zingen en voordragen, zoo echt gevoelig en muzikaal - - Wat 'n stem had hij.
Jeanne
(met een flauw glimlachje).
Ja, ik zocht 'n groot artiest in hem, 'n diepe, fijnvoelende kunstenaarsziel onder z'n wat mondain uiterlijk.
Dora.
Dat mondaine gaf er juist iets pikants aan, vond ik toen.... (korte stilte).
Ik zag in de courant, dat hij pas weer gezongen heeft op 'n soirée bij - - den een of anderen baron meen ik.
Jeanne.
Hij zingt veel op soirées.
Dora.
Ging jij vroeger nooit eens mee?
Jeanne.
Ja, in 't begin wel, omdat hij 't graag had. Ik heb toen ook zelfs 'n paar keer gezongen. Ja, afschuwelijk was dat. Ik voelde me niet te zeggen zoo vreemd in die wereld, wat 'n wereld ook, zoo leeg en zoo klein - - En zooals de vrouwen hèm naliepen en vleiden. Ik schaamde me soms 'n vrouw te zijn - - En 't was me zoo pijnlijk ook - - om hèm zoo te zien, zoo klein-ijdel, zonder 'n zweem van trots.
Dora
(aarzelend).
Maar dat alles was toch geen reden - -
Jeanne.
Om van elkaar af te gaan, meen je? Nee, zeker niet. 't Was geen kwestie van ontrouw - - Misschien is hij 't geweest, waarschijnlijk wèl, ik heb het nooit willen weten. Wel is hij 'n paar maal verliefd geweest en dàt - - kon ik me wel begrijpen en nam | ||||||
[pagina 394]
| ||||||
ik hem niet kwalijk meer, later. Ik begreep zoo goed, dat ik niet de vrouw was, die hem boeien kon, dat hij zich ook in mij vergist moest hebben - - (in gedachten verzinkend)
zeker, zeker - - hij ook - - (weer bewust).
Vreemd, dat hij van me was gaan houden; niet? - op me verliefd was geworden, meen ik.
Dora.
Je was heel mooi vroeger.
Jeanne
(rustig).
Ja, ik was heel mooi en m'n uiterlijke koelheid prikkelde hem, dat zal 't wel geweest zijn - - Hij was 't gewoon, dat de vrouwen naar hèm toekwamen.
Dora.
Hij heeft toch wel echt van je gehouden, Jeanne.
Jeanne
(haastig, beschaamd).
Nee, niet gehouden - - dat is juist - - 't Was verliefdheid alleen - - op m'n lichaam - - van die buien, die nu en dan terugkeerden en die me zoo - - (zij breekt af en zucht).
O Dora, 't valt me zoo moeilijk je te zeggen wàt eigenlijk - - en ik mòet 't toch eens zeggen, eindelijk eens aan iemand - - (zacht, haastig).
't Was de vernedering - en dan ook - - Ik ging hem langzamerhand verachten om z'n kleinheid van ziel - - Toen ik me er van bewust werd, toen de ontgoocheling kwam, dacht ik wel eens in wanhoop: O! ik wou, dat-ie slecht was, ik wou dat-ie dronk of dat-ie 'n moord begaan had, of wàt ook voor vreeselijks, alles liever, dan dat-ie zóó is, zoo klein, zoo onwaar, zoo belachelijk -! Ja, dat was 't ergste, waarachtig 't ergste: ik moest om hem lachen soms in z'n kleine ijdelheid - - En toch, natuurlijk, was dàt oòk geen reden om van hem af te gaan. 't Was niets wat ik hem verwijten kon, dat hij zoo wàs, dat ik hem vroeger anders gezien had in m'n verblindheid - - (kortaf, hard).
't Was om 't kind, 't moèst. Hij maakte 't kind - - leelijk - - net als hij, ijdel en onwaar - - (plotseling)
Zeg me eens, wat is je indruk van Paul?
Dora
(ontwijkend).
Beste Jeanne, denk toch, hoe kort ik hem gezien heb, 'n kwartiertje misschien.
Jeanne.
Je vluchtige indruk dan?
Dora.
Och, dat hij wel lief is - hij heeft iets heel beminnelijks, - wel wat blufferig ook, daar is hij nu juist op den leeftijd voor. De meeste kinderen hebben zoo'n blufperiode waar zij doorheen moeten groeien.
Jeanne
(aarzelend, wat angstig haast).
Had hij je veel verteld? Iets van z'n chique vriendjes misschien?
Dora.
Niet veel. Dat hij soms te visite ging bij van Waveren | ||||||
[pagina 395]
| ||||||
geloof ik, en dezen zomer bij hem zou gaan logeeren op 'n groot buiten in Gelderland en er paard zou gaan rijden met de freule.
Jeanne
(zacht en beschaamd).
Alweer! - Daar is geen woord van waar.
Dora.
Geen woord?
Jeanne
(schudt 't hoofd. Korte pauze).
Dora.
Je kunt 'n kind wel afleeren om te liegen, geloof ik.
Jeanne.
Niet om te fantaseeren en te brodeeren.
Dora.
Doet hij - - z'n vader dat ook?
Jeanne
(knikkend).
- - Hij weet niet wat waar is, hij heeft er geen gevoel voor zelfs. - - Die twee kunnen verhalen vertellen - - niet malicieus bedoeld, och nee, puur verzonnen alleen, uit grenzenlooze ijdelheid, uit zucht om bewonderd en interessant gevonden te worden. En ze zien er niets in. Als ze er op betrapt worden, zijn ze zelfs niet eens beschaamd - -! Is zoo wreed, 't kind heeft alles van hem: z'n karakter, z'n neigingen, alles - - (voor zich, met angst)
Zoo'n kind heb ìk in de wereld gebracht - - (tot Dora)
Denk toch eens, hij is alles wat ik heb, niet waar? En toch zijn er oogenblikken - - als ik z'n vader in hem zie - - (heel gedempt)
dan kan ik hem niet bij me dulden.
Dora
(zacht, ontdaan).
O Jeanne! - - Maar 't kan immers anders worden. Als hij heel veel van je houdt - -
Jeanne.
Ik ben zoo bang - - Die ijdelheid zit hem in 't bloed, ze wordt aldoor sterker.
Dora.
Maar hij heeft z'n bloed immers ook van jou. - Wie weet hoe zich later jouw aard in hem ontwikkelt.
Jeanne.
Zou je dat denken? - (langzaam)
Als 't niet gebeurt, als hij zou worden als z'n vader later, dan - - (zij staart voor zich uit; - dan, op vasten toon)
ja, zoo mag hij niet worden, nooit. - - Maar daarom moest ik van hem af, begrijp je wel?
Dora.
En wou hij dat?
Jeanne.
Eerst niet, later wel, toen hij op nieuw verliefd werd. - Ik zegende die verliefdheid. - Toen wou hij zelfs divorceeren, wat ik eerst niet verlangde om het pijnlijke ervan.
Dora.
En gebeurt dat nu?
Jeanne.
Ja, in 't najaar, - als hij dan tenminste niet van gedachten veranderd is, - - (gesmoord)
en weer op mij misschien - - (luid):
Hij is ook bang voor praatjes en voor z'n reputatie.
Dora.
Jij houdt 't kind natuurlijk? | ||||||
[pagina 396]
| ||||||
Jeanne
(knikt).
Gelukkig, - 't zou hèm te veel hinderen in z'n vrijheid. Hij komt 't nu om de drie weken bezoeken, dat was zoo de afspraak. 't Is wel pijnlijk, - bij mij aan huis. Maar ik deed 't om Paul. 't Is in alle opzichten beter, dat hij z'n vader ziet in deze omgeving. - - Toch moet hij hem later minder zien, veel minder. Ik ga daarom in 't najaar buiten wonen. Je weet niet hoeveel het samenzijn van zoo'n enkelen keer bederft. Daarna heb ik geen vat meer op 't kind; alles wat ik zeg glijdt langs hem af. Hij houdt veel van z'n vader; op zijn manier.
Dora.
En hij van 't kind?
Jeanne.
Ook veel, voor zoover hij houden kan van iemand. - Die twee begrijpen elkaar. - - Wat heb ik veel gepraat!
Dora.
Dat hadt je zeker in tijden niet gedaan?
Jeanne.
Nee, ik heb wonderlijk eenzaam geleefd sedert - - ja sedert onze jeugd, nu tièn, twaalf jaren geleden. Ik was me langzamerhand zoo verstijfd, zoo bevroren gaan voelen.
Dora.
Heb je geen enkelen vriend dan?
Jeanne
(zacht).
Ja één, - veel had ik er nooit, dat weet je, - 'n heel trouwe vriend. - Maar wij merken weinig van elkaar, dat was beter. - Hij woont ook trouwens niet meer hier, ik zie hem zelden. - - (héél zacht)
En toch, als ik hèm - - ('n korte stilte).
Dora
(rondziende).
Ik was eerst zoo verwonderd je hier - - Ik had altijd gedacht, dat hij rijk was - - van Heerle?
Jeanne.
Dat is hij ook, voor het oogenblik tenminste - - (haastig)
Omdat ik kleiner ben gaan wonen en lessen geef? Verwondert je dat?
Dora.
Nee, nee, 't is waar, je kunt niets van hem aannemen. Wat moet je hem - -
Jeanne
(stellig).
Ja. Soms. - Alleen het schoolgeld voor Paul betaalt hij, dat was me te veel; - dat en z'n mooie pakken.
Dora.
Maar beste Jeanne, hoe kun je dan leven? Jij hadt immers niets.
Jeanne.
Nee, maar ik heb 'n klein jaargeld van m'n peettante geërfd en van dat en m'n zanglessen kan ik juist rondkomen, dat gaat best.
Dora.
Wat ben je toch sterk!
Jeanne
(zacht).
Dat zei hij ook dikwijls, - alleen wat anders. - - En toch kan ik me wel zwak voelen ook. (Pauze.)
En nu komt de beurt aan jou Dora, ik heb zooveel gepraat. - - Hoe lang is 't nu, sedert den dood van je man? | ||||||
[pagina 397]
| ||||||
Dora.
Drie jaar. Toen ben ik immers bij je geweest, kort na z'n dood.
Jeanne.
't Is waar. En daarna al dien tijd zwervende geweest?
Dora.
Ja, maar voor 't oogenblik ben ik zwervensmoe. 't Is ook wel wat heel egoïstisch zoo'n leven voor jezelf alleen, van enkel zien en droomen. (Jeanne staat plotseling op.)
Wat is er?
Jeanne.
Niets. - Ik dacht, dat ik iemand hoorde. Ik verwacht hèm vandaag, 't treft heel ongelukkig. Hij was in vier weken niet hier geweest en liet me van ochtend juist weten, dat hij van middag zou komen. Zoo'n dag ben ik altijd - - Die angst, die er dan in me is, - angst en onrust en - - (de deur van de portebrisée gaat open en Paul komt binnen, nu gekleed in een eenvoudig donkerblauw pak met witten kraag)
(met 'n zucht van verlichting)
't Is Paul maar.
Jeanne.
Zoo jongen, zoo is 't beter. Ga nu maar gauw naar Willem, over 'n uurtje moet je thuis zijn. - Staat dit pak hem niet veel aardiger, tante Dora?
Dora.
Veel. 'n Echt Hollandsche jongen is hij nu.
Paul.
't Andere is artistieker, zegt papa.
Dora
(spottend).
Och kom! Jij hoeft er volstrekt niet artistiek uit te zien, - 'n jongen van nog geen twaalf, gekheid hoor.
Jeanne
(hem naar zich toetrekkend).
Dag schat, dag beste vent, zul je niet te woest rijden?
Paul
(kust haar).
Nee moedermama, ik beloof het u. We gaan naar buiten, dan zal ik zien of ik viooltjes voor u vinden kan en dotterbloemen. - (tot Dora)
Van die groote, gele weet u? Daar houdt mama zoo van.
Jeanne.
Doe dat lieverd, maar val niet in de sloot hoor.
Paul.
Nee mama, wees maar niet bang. En zult u niet bedroefd zijn en vroolijk kijken, als ik weerom kom?
Jeanne.
Ja, vroolijk kijken, dag schat!
Paul.
Dag mama, dag tante Dora! U moet mama vroolijk maken, zult u? (Hij kust Jeanne nog eens, geeft Dora de hand en loopt hard weg. Jeanne ziet hem na.)
Dora.
Wat was hij echt lief nu. Nu leek hij opeens zoo erg op jou.
Jeanne.
Ja, hij kan echt lief zijn. Als ik hem maar altijd bij me had, zonder dat hij - -
Dora.
Jeanneton, ik heb 'n inval gekregen. Heb je nog 'n vrije kamer in je huis? | ||||||
[pagina 398]
| ||||||
Jeanne.
Ja, 'n vrij ruime, met 'n kleinere er naast. Wat meen je? - Zou je bij me willen komen?
Dora.
Als ik mag. - M'n pied à terre hier maken, waar ik altijd na m'n vluchten weer neer zou kunnen strijken. - 't Zou heerlijk voor me wezen. Ik verlang soms naar rust en - - (met iets liefverlegens)
't zou jou ook kunnen helpen, financieel, meen ik.
Jeanne
(na 'n korte aarzeling).
Zeker, dat zou het.
Dora
(haar hand vattend).
Van mij wil je 't wel aannemen, niet? 't Zou zoo'n genot voor me wezen je te helpen. - - Want ik zou goed willen betalen voor m'n kamer, dat jij wat minder zou hoeven te sloven in 't vervolg. - Je ziet moe Jeanneton. - En trouwens, 't zou geen helpen zijn. Kamers in jouw huis! - Waar zou ik 'n prettiger rustplaats kunnen vinden? - Waarom glimlach je?
Jeanne.
Je hadt altijd zoo'n lieve manier om iets aan te bieden, vroeger ook. Je maakte 't aannemen zoo gemakkelijk. - - En vertel me nu eens wat van jezelf, zooveel als je zeggen kunt en wilt. - - Ik weet niet of ik het me verbeeld, maar het is - - of je verjongd bent, innerlijk verjongd meen ik, of er iets lenteachtigs over je heen gekomen is. - Er is zooveel leven in je, al tracht je het ook te onderdrukken. Toen ik je de laatste maal zag, was je gezicht strak en je stem zoo dof. - Maar nu, - je zièt ook weer zoo jong.
Dora
(blozend).
Och Jeanne, zeg dat niet. Ik word zoo oud, we zijn allebei oud geworden.
Jeanne
(glimlachend).
Jij wordt nooit oud.
Dora.
Ik wou dat 't waar was. - - Kijk eens naar m'n haar. Dat wordt al grijs en ik heb rimpels ook gekregen.
Jeanne.
Beste Dora, dat is heusch niets bij mij vergeleken. Kijk eens naar mijn haar, - ik zie tien jaar ouder dan jij.
Dora
(haastig, pijnlijk).
Nee, nee, niet over spreken. 't Is zoo afschuwelijk, oud worden en aftakelen. Als ik er 's nachts soms aan denk, kan ik niet slapen, uren, uren lang niet, dan zie ik mezelf.... (plotseling afbrekend)
Nee, nee - - (heftig)
En ik wìl nu nog jong zijn, 'n paar jaar, vijf jaar lang stilstaan en m'n leven genieten, echt, compleèt leven....
Jeanne
(zachtjes, - verwonderd).
Had je dàt dan - - vroeger nooit gedaan?
Dora
(schudt langzaam van nee, zonder Jeanne aan te kijken).
.... Wat hebben we allebei gezwegen hè? - - niets van elkaar af geweten - - Ja natuurlijk, ik heb van hem gehouden, veèl; (zachter)
| ||||||
[pagina 399]
| ||||||
verliefd op de liefde, maar niet op hèm, merkte ik te laat. Denk ook hoe m'n jeugd was, ik mòest wegkomen van onder den druk en de somberheid uit. Ik ben ook niet ongelukkig geweest, volstrekt niet. Ik heb alleen maar niet geleefd. Hij was zoo goed en z'n lange ziekte wekte 'n oneindige teederheid voor hem in me op. O, als 'n kind ging ik langzamerhand voor hem voelen. Hij heeft ook nooit iets gemerkt, hij was zoo blind. Sommige menschen blijven hun leven lang blind.... Maar ik had altijd 'n gevoel van - - van leegte en onvoldaanheid, - iets dat dood, onaangeroerd in me liggen bleef, begrijp je me, Jeanneton? Jij begreep me altijd vroeger.... En nu dezen zomer! - Ik heb nù geleefd Jeanne, twee weken lang (half lachend)
en o! ik heb 't gevoel, dat ik m'n ziel zou willen verkoopen als Faust voor nòg zoo een poos, wat langer alleen, - 'n paar maanden, 'n jaar. - Het zàl ook nog komen, ik wil het! - - (heftig)
Waarom zouden we ook altijd anderen moeten ontzien, ons opofferen voor anderen en lijden, wij, die toch buiten ons willen en weten op de wereld gebracht zijn!
Jeanne
(wat verschrikt)
.... Zijn er dan anderen om te ontzien?
Dora.
Ja, maar daarover nu niet. - (plotseling)
Weet je nog, wat je vroeger wel eens van me zei, dat ik - -
Jeanne
(glimlachend).
Dat je coquet was, meen je? (Dora knikt)
Ja, onbewust coquet, - en 'n bedorven kindje au fond.... Als je wilde, kon je iedereen van je laten houden - - heel anders dan ik. - Je wilde alleen maar zoo weinig en als je niet wou, dan kon je gewoonweg....
Dora.
Onuitstaanbaar zijn.
Jeanne
(a.v.).
Juist. Echt ongenaakbaar en uit de hoogte.
Dora.
't Is ook zoo zelden de moeite waard. - Maar nu - - Ik was toen wel eens verbaasd als je het zei, gepiqueerd geloof ik.... Nu weet ik, dat ik 't geweest ben.
Jeanne.
Bewust coquet?
Dora.
Ja. - Ik wou, dat hij van me houden ging en - -
Jeanne.
't Gebeurde ook?
Dora
(knikt).
Coquet is zoo'n hatelijk woord. Ik dacht er niet dadelijk over hem te winnen. Eerst was het onbewust, later met willen, dat ik hem het mooiste, het beste in me toonde. (Zij ziet droomend voor zich uit.)
Jeanne.
Waar was het?
Dora.
In Avranches, aan de zee. - O die eerste avond! Zoo als | ||||||
[pagina 400]
| ||||||
we toen gesproken hebben, dadelijk al! - - Dat elkaar begrijpen met halve woorden, met zwijgen soms, - dat zoeken en tasten, heel voorzichtig en teer, naar elkaars gedachten en gevoelens. Over alles spraken we; even aanroeren was 't gedurig maar en dan wisten we genoeg: - - over 't licht, de kleur van de zee, over ruimte, muziek - - ook wel over heel gewone dingen.... Ja, die avond was eigenlijk de mooiste, de innigste van alle.... En 't was zoo heerlijk te voelen, hoe ik meer en meer macht over hem kreeg en hij over mij....
Jeanne.
Charmeuse!
Dora.
Zoo noemde hij me ook. - (triomfantelijk)
'n Zwijger was hij en ik heb hem tot spreken weten te lokken.... Ik wàs ook wel echt coquet, bedenk ik me nu, o zoo anders dan jij, zooveel minder ‘waar’. Weet je nog, toen je vroeger verloofd was.... och vergeef me - -
Jeanne.
Nee, ga door.
Dora.
Hoe je toen, als je met hem uìt zou gaan, of als je hem verwachtte, je nooit mooier wou maken, - nooit 'n andere japon aantrekken? Dan zette ik er je soms toe aan, hoeveel je 't waarlijk niet noodig hadt, want wat wàs je mooi toen! - Jij vondt 't niet eerlijk.
Jeanne
(knikkend).
Ja, - ik wou hem mij toonen zooals ik was.
Dora.
Ik was heel anders. - Ik deed nu juist aan wat ik wist, dat me goed stond, m'n mooiste kleeren. - Ik hield de japonnen bij m'n gezicht, om te zien hoe ze kleurden. - En ik maakte m'n stem zacht en klankvol. - Maar 't was niet.... 't was om hèm geluk te geven Jeanne, ik gàf er hem geluk mee.
Jeanne.
Dat geloof ik zeker, Dodo.
Dora.
Zie je, nu noem je me weer Dodo, nu vallen de jaren weg.... Twee weken heeft dat zoo geduurd.... en toen, (wat verlegen)
toen kwam er heel plotseling 'n einde aan.
Jeanne.
Waarom?
Dora.
Ja, dat is eigenlijk zoo dwaas, - de reden meen ik, - - ik kan 't haàst niet zeggen. - - Zul je er niet om lachen?
Jeanne.
Spreek maar uit - -
Dora
(zacht)
.... Ik werd verkouden. (Jeanne lacht even.)
Ja, je mag ook wel lachen, 't ìs ridicuul.... (beiden lachen nu hartelijk ondanks hunzelf)
Maar toen lachte ik niet. - Lieve hemel, ik was desperaat, ik vloekte in mezelf. | ||||||
[pagina 401]
| ||||||
Jeanne.
Dora, Dora, wàt 'n coquetterie!
Dora.
Ja, ja, dat was 't. - Jij zou juist gebleven zijn. Maar ik kòn 't niet velen, dat hij me dwaas, leelijk zou zien en misschien gedesillusionneerd zou worden. 't Zou 'n pijniging voor me geweest zijn. - Jij weet ook niet - - alle verkouden menschen zijn niet eender, geloof ik. Ik ben dan afschuwelijk, niet om aan te zien met m'n gezwollen neus en m'n tranende oogen - - En denk toch eens hoe dat geweest zou zijn in zìjn tegenwoordigheid, ik niesend en snuitend.... Nee, nee, ik wil er niet eens aan denken. En hij mag 't nooit weten, dat ik daarom ben heengegaan.
Jeanne.
Maar wat zei je hem? Of vluchtte je opeens zonder iets te zeggen?
Dora
(half lachend).
Ja, 't was 'n formeele vlucht. Hij had er niets van begrepen, schreef hij me later, - hij dacht er heel iets anders van.
Jeanne.
Dus je hadt hem toch je adres gelaten?
Dora.
Dat schreef ik hem pas 'n paar dagen later. Ik was zoo bang, dat hij me dadelijk achterna zou zijn gereisd.
Jeanne.
Weet hij nu, dat je hier bent?
Dora.
Ja, dat is te zeggen, niet bij jou natuurlijk, - maar hier in de stad, in 'n hotel. 't Is nu juist veertien dagen geleden, dat ik vluchtte uit Avranches.
Jeanne
(met 'n lichte zucht).
Ik zal je niet lang houden, Dora.
Dora.
O, 'n paar maanden stellig, om eens tot mezelf te komen. En ik zal ook altijd bij je terugkomen, nu en dan. M'n pied à terre blijft hier.... Ik weet trouwens niet eens.... Er zal zooveel van hèm afhangen, - of hij zich vrij wil maken.
Jeanne.
Vrij?! Hij is toch niet - - getrouwd?
Dora
(haastig).
Nooit geweest. Maar - - o hij is zoo uiterst fijngevoelig! - te fijngevoelig! Er is 'n vrouw, een getrouwde, - 'n vriendin. - - En hoewel er nooit iets geweest is tusschen hen beiden - -
Jeanne
(met 'n vage onrust).
Wat meen je?
Dora.
Ik weet 't zelf niet precies. Hij heeft er me nooit veel van verteld en ik wou niet vragen. - - Van haar houden doet hij wèl op zekere manier en zìj is niet gelukkig - - (hevig).
Maar hij mòet zich van haar losmaken, ik wil het! hij hoort nu aan mij!
Jeanne
(a.v.).
Hoe heet die vrouw, weet je 't?
Dora.
Nee. | ||||||
[pagina 402]
| ||||||
Jeanne.
En hij? - Nee, vertel me dat later maar eens.
Dora.
Wat zijn je handen koud Jeanneton; wat scheelt je?
Jeanne.
Niets. - Ik denk aan - - je weet, ik ben altijd angstig tegen den tijd, dat hìj komt....
Dora.
Och, 't is waar. - - (Zij staat op en begint onrustig heen weer te loopen, met haar gedachten weg.)
Ja, we moeten ons allebei vrij maken.
Jeanne.
Allebei!? Maar jij bent toch vrij, niet?
Dora.
Ja, dat ben ik ook, maar - - och Jeanneton, Jeanneton, ik ben zoo zwak geweest.
Jeanne.
Spreek maar eens uit, je bent nu toch aan het biechten.
Dora.
Je weet misschien, of nee, je weet 't natuurlijk niet, ik heb 't je nooit verteld - - M'n zwager, de broer van m'n man, houdt van me, al sedert jaren - - en nu 'n jaar geleden, hoewel ik hem waarlijk nooit aangemoedigd had, heeft hij 't me gezegd en me gevraagd.
Jeanne.
Je bedankte hem natuurlijk?
Dora.
Natuurlijk. Maar hij was zoo ongelukkig, zoo dringend. Hij woù 't niet als 'n weigering opnemen, en hij smeekte me, nog 'n jaar lang te wachten, voor ik hem definitief z'n antwoord zou geven. In dien tijd zouden we elkaar nu en dan schrijven.
Jeanne.
Och Dora en je stond dat toe?
Dora.
Ja, ik had 't niet moeten doen; ik weet 't, - 't was zwakheid. - Maar ik kòn 't hem niet weigeren, ik had zoo'n innig meêlijden met hem. Dat meêlijden was haast 'n fysieke pijn in me, dat is altijd zoo. Ik kàn de menschen geen pijn doen en dan maakt 't me zwak.
Jeanne.
En nu heeft hij zich natuurlijk dit jaar lang gevleid en zul je hem nog veel méér pijn moeten doen.
Dora.
Ja, dat is 't.... en o! ik zie er zoo tegen op.... In Avranches kreeg ik juist 'n brief van hem, zoo vol verlangen.... En stel je voor, nee, ik durf 't je haast niet zeggen, - je zult 't afschuwelijk vinden. - -
Jeanne.
Nu?
Dora.
In plaats van hem toen ineens de waarheid te zeggen, schreef ik hem hartelijk en innig terug, ik weet zelf niet wàt me er toe dreef. - Ik was zóó vol van m'n eigen geluk, dat ik hèm ook wat geluk wou geven, - ik kòn hem toen niet kwetsen.
Jeanne.
O Dora, Dora, wat ben je nog weinig veranderd. Uit | ||||||
[pagina 403]
| ||||||
meêlijden zou je haast in staat zijn hen allebei te trouwen.
Dora
(met 'n beschaamd lachje).
Ja, ik geloof zelf, dat ik dat zou kunnen. 't Is vreeselijk, niet?
Jeanne.
Maar nu mòet je 't hem schrijven, flink en stellig, van avond nog. Ik zal 't papier voor je leggen en bij je blijven tot de brief geschreven is.
Dora.
Ja, ja, doe dat.
Jeanne.
Of schrijf 't hem nu dadelijk, dat is nog beter. - -
Dora.
Dadelijk? Nee, nee, nu kàn ik niet; ik heb geen rust, ik zou niet stil kunnen zitten. - -
Jeanne
(gaat naar Dora toe en legt haar hand op haar schouder).
Wat scheelt je nu Dora?
Dora
(gedempt).
Niets.... Opeens.... Ik verlang zoo naar hem, naar hèm, Jeanneton. - Dat verlangen pakt me soms als 'n vloedgolf. Dan ben ik net als zoo'n ding aan 't strand, dat opeens door 't water wordt opgenomen en naar beneden gezogen. - Daar kan ik niets tegen doen.
Jeanne
(met iets als angst).
Hoû je zóóveel van hem?
Dora
(a.v.).
Ja, van alles aan en ìn hem. - Ik hoû van z'n stem, van iedere beweging van hem: de manier waarop hij z'n haar opstrijkt, met z'n linkerhand, - z'n schouders even optrekt, - waarop hij z'n oogen half sluit, vóór hij soms iets grappigs zegt.... (De angst op Jeanne's gezicht neemt toe, ze onderdrukt hem met geweld.)
't Is wonderlijk, zooals ik hem in me opgenomen heb. - Ik zou geen portret van hem willen hebben. - Twee weken is toch niet zoo heel lang, wel? (Jeanne zucht zwaar)
(zich plotseling bewust wordend)
O Jeanneton, wat ben ik wreed! Dit alles aan jou te zeggen!
Jeanne.
't Is niets, ik ben immers zoo sterk. 't Hindert me waarlijk niet. - 't Is de angst maar, die nu in me jaagt. - Ah, daar is Paul! (Paul komt hard door de gangdeur naar binnen loopen met gloeiend, opgewonden gezicht. Z'n kleeren zien wat bemodderd en z'n handen zien vuil.)
Jeanne.
Wel ventje, wat zie je warm en opgewonden, en wat zien je handen vuil. Er is toch niets met je gebeurd?
Paul
(vertelt haastig en opgewonden).
O ja, zoo iets vreeselijks mama, - u hadt er bij moeten zijn. - 't Was op den Loosduinschen weg. Daar fietsten we en toen kwam er 'n atemobiel aan. - -
Jeanne
(verschrikt).
Kind, wees toch voorzichtig. | ||||||
[pagina 404]
| ||||||
Paul.
Ja, en er liep 'n arm meisje dat viooltjes verkocht en die struikelde en viel, met de mand naast er, net éven voordat-ie aankwam. En 't ding reed met zoo'n woeste vaart. Willem en ik sprongen dadelijk van onze fietsen, ik viel er bijna af in de haast - - En ik vloog naar 't meisje toe en ik had nog juist den tijd om haar weg te trekken, van onder bij haar jurk en haar te redden. We waren er bijna onder gekomen. En er waren zoo'n boel menschen en die riepen allemaal: ‘bravo, dat is knap gedaan!’ - - Maar ik was zoo verschrikt, ìk kon niets zeggen - - En hij was over de mand heengegaan, 't ding, en al de viooltjes waren vermorzeld. - Willem en ik wouen ze oprapen, maar ze waren vuil en plat - - En ze huilde zoo 't meisje - - Zij moest ze verkoopen voor haar moeder, anders kreeg ze slaag en knorren en toen hebben we haar geld gegeven. - Dat mocht toch, niet?
Jeanne
(strak).
En Willem, wat deed die, toen jij het meisje redde?
Paul.
Die wou de mand wegtrekken, maar 't was te laat, de wielen gingen er overheen.
Jeanne
(a.v. streng en koel).
Je hadt 'n gulden bij je. - Laat me je beurs eens zien. (Paul geeft haar die.)
Jeanne
(doet ze open, zoekt).
Goddank!
Paul
(vleiend).
't Was toch niet te veel? U bent er niet boos om, moedermama?
Jeanne
(iets weeker).
Nee, zeker niet Paul, 't was heel goed van je.... En het andere, was dat ook waar, - dat je haar gered hebt? Kijk me eens aan, recht in de oogen?
Paul
(ontwijkend en wat knorrig).
Ja zeker mama, heusch.
Jeanne
(zuchtend, weer koel).
Ga nu je handen eens wasschen en trek je andere pak aan. Papa kan dadelijk komen,
Paul.
Ik had 'n groote bos dotterbloemen voor u geplukt, vraag u maar aan Willem, maar ik heb ze laten vallen, toen ik van m'n fiets sprong. En later, toen ik er naar zocht, waren ze vertrapt.
Jeanne
(a.v.).
Dank je voor 't plukken, Paul.
Paul
(tot Dora).
En voor u had ik ook 'n paar geplukt.
Dora.
Dank je wel Paul. Denk altijd maar aan je mama, zul je? en wees lief voor haar.
Paul.
Dat doe ik, mevrouw Portman, heusch. (Hij loopt haastigweg door de gangdeur.)
(Pauze.)
| ||||||
[pagina 405]
| ||||||
Dora
(aarzelend, terwijl ze naar Jeanne toegaat).
Geloof je 't niet, dat verhaal?
Jeanne
(schudt van nee)
.... 't Is net iets voor hem om zoo iets te verzinnen.... (pijnlijk)
nee, lach er niet om.
Dora.
Vergeef me Jeanne, maar 't was ook zoo grappig - - die brio, waarmee hij 't vertelde - -
Jeanne
(bitter).
Ja, de brio van z'n vader.
Dora.
Kom, trek 't je niet zoo aan.
Jeanne
(ziet Dora opeens vol aan, - zegt met onderdrukte hevigheid).
Me niet aantrekken? - Als ik 'n kind heb, dat geen waarheid kan spreken!! (weer zwijgen)
En ik kan er niets tegen doen! - (zacht)
't Is zoo vreemd, er is maar één mensch, tegenover wien hij niet durft liegen.
Dora.
Wie is dat?
Jeanne
(zich opeens herinnerend).
- - Nee, nee, dat zeg ik je later wel eens.
Dora
(afleidend).
Van dat geld wàs toch waar. En dat was lief van hem.
Jeanne
(zachter nu).
Ja. Dat is zoo, dat was ook juist iets voor hèm - hij is heel goedhartig. - Wacht, daar hoor ik - -
Dora.
Wie? - - Je - -?
Jeanne.
Ja, - ik ga heen, ik zal Paul hier zenden, - ik kàn hem nu niet zien. (Terwijl Jeanne haastig heengaat door de porte-brisée, komt van Heerle neuriënd binnen door de gangdeur. Van Heerle, eer kleine dan groote, slankgebouwde man, met golvend haar en lichte oogen, die dezelfde dwalende, vluchtige uitdrukking hebben als die van Paul. Maakt geheel den indruk van een man van de wereld. Gedistingeerd gekleed met 'n tikje artisticiteit. Een sportpet in de hand, een lange, loshangende jas aan, waaronder zichtbaar is een zeer goed gesneden donkerblauw pak: omgeslagen pantalon met jacket; zelfgestrikte losse das, bruine schoenen en donker grijze zeemleeren handschoenen. Beweegt zich vlug, gemakkelijk, eenigszins zwierig, met groot zelfvertrouwen, spreekt keurig en correct zonder eenige affectatie echter. - Dora wil ook heengaan, als zij hem ziet, maar hij komt snel naar haar toe.)
van Heerle.
Mevrouw Portman, wat 'n verrassing! U ontvlucht me toch niet? (Dora blijft aarzelend, half verlegen en onwillig staan. Hij geeft haar nu buigend de hand.)
Hoe gaat 't u? | ||||||
[pagina 406]
| ||||||
Dat doet mij waarlijk bizonder veel genoegen u eindelijk eens weer te zien. 't Is heel wat jaren geleden, sedert u hier waart.
Dora
(koel).
Heel wat jaren.
van Heerle.
En hebt u eenig plan u nu weer in het vaderland te vestigen?
Dora.
M'n plannen zijn nog onbestemd, meneer van Heerle. (Zij maakt opnieuw een beweging om heen te gaan.)
van Heerle
(haar tegenhoudend op discreet-smeekenden toon).
Wacht u toch even. - Ik kan me heel goed begrijpen dat u als vriendin van Jeanne, na wat u aangaande onze verhouding gehoord zult hebben, haar de meeste sympathie schenkt, maar daarom hoeven u en ik toch geen vijanden te zijn, wel?
Dora.
Vijanden? Ik voel me zoomin uw vijand als uw vriend, meneer van Heerle.
van Heerle.
Dank u. Al klinkt dat koud, 't is toch 'n bemoediging voor me. - (op anderen toon)
Ik ben blij, dat u Jeanne eens op hebt gezocht. Maakt zij het goed op 't oogenblik?
Dora.
Ik vind haar erg afgevallen in de laatste jaren.
van Heerle
(ernstig).
Ja, dat is ze. Wat 'n verschil met vroeger, niet waar? Zoo jammer ook, dat ze zich zoo onnoodig afslooft met die lessen. Ik wilde, dat u uw invloed eens aan kon wenden, om haar daarvan af te brengen.
Dora.
In haar plaats zou ik hetzelfde doen.
van Heerle.
Och kom, ik ben zeker, dat u verstandiger zoudt wezen. U zoudt stellig niet voor slachtoffer poseeren.
Dora.
Dat doet Jeanne niet.
van Heerle
(de schouders ophalend).
Ik geloof, mevrouw Portman - al is het ook zeer natuurlijk - dat u in deze heele zaak wat partijdig bent, te veel door Jeanne's oogen ziet.... In werkelijkheid is onze tegenwoordige verhouding - zonder dat zij en ik elkaar daarvoor eenige verwijten hoeven te doen - heel natuurlijk weg, vanzèlf zoo gekomen: (op luchtigen toon)
twee menschen, die niet bij elkaar passen, incompatibilité d'humeur, voilà tout.
Dora.
Gelukkig voor u, dat u de zaak zoo luchtig opvat.
van Heerle.
En wie zegt u, dat ik dat doe? (glimlachend)
O mevrouw Portman, is dat niet wat te vlug, te - - lùchtig geoordeeld? Kent u me zóó goed, om zoo dadelijk boudweg te kunnen verklaren, hòe de dingen op me inwerken?
Dora
(wat verlegen).
Misschien niet; ik ga af op m'n indruk van u. | ||||||
[pagina 407]
| ||||||
van Heerle
(glimlachend verbeterend).
Op den indruk, dien Jeanne u gegeven heeft. (Dora wil protesteeren,)
Ja, ja, ik begrijp 't, ik ga er niet verder over door.... Alleen dìt moet ik u nog zeggen: geloof u niet, dat 't mijn schuld is, dat Jeanne hier zoo - - (met 'n handbeweging door de kamer)
burgerlijkjes, armoedig haast woont. Niet eens 'n aparte salon: huiskamer, eetkamer, salon, alles in één.... En dan de inrichting.... allertreurigst!... 't Zijn alles haar eigen meubelen. Ze heeft niets, geen stuk, geen ornament, hoe ik er ook op aangedrongen heb, van de mijne willen meenemen.
Dora.
Maar ik vind haar inrichting allerliefst, zoo heel intiem en gezellig, dat heb ik haar juist gezegd.
van Heerle.
Gezellig, nu ja, maar onze vroegere was toch mooier, niet waar?
Dora.
Luxueuser.
van Heerle.
Wat bent u kritisch. Dan was 't toch wel 'n smaakvolle luxe?
Dora
(aarzelend)
.... Ja, hoewel ik de voorkeur geef aan deze sobere, eenvoudige inrichting.
van Heerle.
Doet u werkelijk? (glimlachend)
Wees u eens eerlijk, mevrouw Portman: houdt u niet wat van luxe?
Dora.
... 'n Beetje wel, - dat is te zeggen - - Waarom denkt u dat?
van Heerle
(a.v.).
Ja, dat is nu.... mijn indruk van ù.... O, u hoeft u niet te verontschuldigen, met mate natuurlijk, - niet zooals ìk er van houd. (met jongensachtige rondborstigheid)
U ziet, ik kom er rond vooruit, ik ben dol op luxe.
Dora.
Dàt kan ik me begrijpen.
van Heerle
(glimlachend en heel licht buigend).
Wij begrijpen elkàar naar 't schijnt. - Mooie rijke stoffen bijvoorbeeld: gebrocheerde zij, zwaar satijn, donzig fluweel, etherische crêpe de chine, die te zien en te streelen, geeft me bepaald dezelfde exquise genieting als het ruiken van heel fijne geuren.... Herinnert u u nog die zware portière van gedamaceerde vieil or z in ons vroegere salon?
Dora
(herinnerend).
Ja, die was heel, héél mooi, mij al te mooi.
van Heerle.
Heerlijk was ze, 'n oogengenot.... Zoo zou ik u bijvoorbeeld willen zien in 'n lang slepend gewaad van het teerste grijze satin duchesse - -
Dora
(ondanks haarzelf).
Ik heb eens zoo'n japon gehad.
van Heerle.
Wel, dat is toevallig. Heb ik uw smaak geraden? | ||||||
[pagina 408]
| ||||||
'n Stille sympathie tusschen ons - - (smeekend)
Nee, kijk u nu niet donker, ik beloof u, dat ik niet meer zoo vrijmoedig zal wezen. Licht vieux rose zou u ook goed staan.
Dora.
(even met 'n lichte zucht).
U vleit me, meneer van Heerle, diè kunst verstaat u. Ik ben te oud voor die teere kleuren.
van Heerle.
Te oud? Nu vraagt u om 'n compliment, of liever om de aangename waarheid te hooren.
Dora
(ijverig).
Volstrekt niet, dat ligt in 't minst niet in m'n aard. U vergeet m'n leeftijd: ik ben zoo oud als Jeanne.
v. Heerle.
Pardon, u is jaren jonger. 'n Vrouw heeft niet den leeftijd van haar jaren, maar dien van haar uiterlijk zooals u weet.... U ziet op dit oogenblik zelfs jonger dan twaalf jaar geleden, op Jeanne's trouwdag.
Dora.
Och kom, als 'n jong meisje van een en twintig dus?
v. Heerle.
Geen jaar ouder en weet u waardoor? (hij fixeert haar nu met bewonderende oogen)
Door 'n zeker iets: het emotioneele in uw trekken, het vonkje in uw oogen, het licht bewogen bloed onder uw huid, dat van echt, jong leven getuigt. (Dora bloost sterk.)
Vergis ik me, mevrouw Portman, of ben ik - - misschien indiscreet?
Dora
(verlegen, wat kortaf).
Het laatste. - O, zooals u praten kunt, 'n echte, echte....
v. Heerle
(glimlachend).
Wat? Zeg u 't maar. Als u alleen maar uw eigen opinie geeft, niet die van anderen.
Dora
(knorrig op zichzelf)
Nee, nee, 't is tijd nu, dat ik heenga, ik heb al veel te lang gepraat.
v. Heerle
(a.v.).
Waarom? Denkt u soms opeens met schrik: als ik vriendschappelijk met hèm spreek, is 't unfair tegenover Jeanne? U glimlacht. Raad ik uw gedachten?
Dora.
Dat doet u en dus ga ik heen.
v. Heerle.
Tot m'n groote spijt. Want uw opvatting lijkt me onjuist en overdreven. - Maar in ieder geval: geen vijanden meer, niet waar?
Dora.
Noch vrienden, zooals ik u gezegd heb. (Zij maakt 'n lichte buiging zonder hem de hand te geven.)
v. Heerle.
Dàt misschien later. (eveneens buigend)
Mevrouw Portman - - 't Was me bizonder aangenaam u weergezien te hebben, al was 't helaas kort. Zal ik straks nog het genoegen hebben?
Dora.
Ik geloof 't niet. (met nog 'n lichte hoofdbuiging gaat ze heen door de gangdeur).
| ||||||
[pagina 409]
| ||||||
v. Heerle
(staart haar na).
Sapristie! Wat 'n lichaam heeft die vrouw!.... En ze is verliefd ook.... Op wie dàt zou wezen!.... (staat even peinzend en trekt dan z'n jas uit, die hij op 'n stoel legt. Paul komt nu haastig, gekleed in z'n fluweelen pak, door de portebrisée naar binnen.)
v. Heerle.
Zoo m'n jongen, hoe gaat het, hoe gaat het? (Zij omhelzen elkaar levendig en hartelijk.)
Paul.
Wat bent u in lang niet hier geweest! Had u me vergeten?
v. Heerle.
Papa z'n jongen vergeten! Dwaasheid ventje. Ik had van allerlei te doen. Heb je naar me verlangd?
Paul.
Ja, erg.
v. Heerle.
Ik ook naar jou, hoor. - Hoû je van papa?
Paul.
Dol veel. (hij omhelst z'n vader opnieuw).
v. Heerle.
't Meest van alle menschen?
Paul.
Ja, verreweg 't meest.
v. Heerle
(hij gaat zitten en trekt Paul naar zich toe; opeens op weemoedigen toon).
Doe dat maar, doe dat maar, papa heeft 't noodig.
Paul.
Waar ben u zoo lang geweest?
v. Heerle.
Bent geweest: geen t's weglaten asjeblieft.... Och, overal zoowat, ik heb gezongen, voorgedragen. - Papa heeft geen tehuis meer moet je denken. - Ik heb soms het gevoel van 'n Ahasverus, Paul: geen vaste rustplaats, geen dak, waaronder ik m'n moeë hoofd te rusten kan leggen.
Paul.
Huilt u papa?
v. Heerle.
Wel nee kerel, hoe kom je er aan?
Paul.
Waarom komt u niet weer bij ons terug?
v. Heerle
(hoofdschuddend).
Dat gaat niet ventje, dat zou mama niet willen.
Paul.
Zal ik 't haar vragen? Dan doet ze 't wel.
v. Heerle
(opeens streng).
Nee Paul, niet doen hoor. Denk er aan: wat ik je vertel, dat blijft onder ons. (Kort zwijgen.)
Paul
(naar van Heerle's dasspeld wijzende).
Wat hebt u 'n mooie speld aan.
v. Heerle.
Die heb ik van 'n dame, 'n kennis van me gekregen, uit bewondering voor m'n zang.
Paul.
Prachtig! Is het 'n echte steen?
v. Heerle
(lachend).
Wat 'n vraag! alsof ik valsche steenen zou | ||||||
[pagina 410]
| ||||||
dragen! - Ik zal je nog iets anders laten zien, iets wat ik voor je heb meegebracht.
Paul
(begeerig).
Wat is dat?
v. Heerle
(haalt 'n cabinet-portret uit z'n zak en geeft 't Paul).
Paul
(teleurgesteld).
O.... Alweer 'n portret.
v. Heerle.
Alweer? Ik had 't in tijden niet laten maken. Vind je het mooi?
Paul.
Ja, heel mooi. - Waarom houdt u uw boek zoo in de hoogte?
v. Heerle.
Omdat 't me voorstelt, terwijl ik sta te zingen, in dezelfde zaal waar ik m'n soirée heb gegeven.
Paul.
En die boompjes, wat zijn dat?
v. Heerle.
Oleanders, die stonden in 'n halfcirkel om me heen. Er hadden er twaalf moeten zijn, maar de stommeling van 'n bloemist had er maar negen gebracht.
Paul.
Waarom zijn die er papa?
v. Heerle.
Waarom? Wat 'n vraag! Omdat 't flatteert zoo'n donkere achtergrond van planten, met die helderrose stippen er in. Op de fotografie doet 't natuurlijk minder mooi dan in de werkelijkheid.
Paul.
Mag ik 't aan mama laten zien?
v. Heerle.
Och nee jongen, laat dat maar, mama geeft er toch niet om. - Aan - - aan mevrouw Portman kun je het wel eens laten zien, als je alleen met haar bent en - - als 't zoo te pas komt, weet je - - als je haar misschien eens vertelt van m'n zingen. Steek 't maar in je zak, zoo. - - Gaat 't goed op school?
Paul.
Ja papa, heel goed. Voor fransch had ik - -
v. Heerle.
Ja, denk aan je talen, later vooral, - diè zijn de hoofdzaak. De andere vakken, als je er maar voldoende voor hebt, komen er minder op aan, geschiedenis nog 't meest.
Paul
(opeens met 'n kreet).
O, ik heb u nog wat te vertellen, papa. Er is buiten zoo iets vreeselijks gebeurd, op den Loosduinschen weg, 'n half uur geleden! U hadt er bij moeten zijn!
v. Heerle
(geamuseerd).
Ah! - - Iets vreeselijks! - Wel vertel op.
Paul
(opgewonden).
Willem en ik die fietsten en 'n klein meisje, dat viooltjes verkocht, struikelde en viel, en toen kwam er 'n atemobiel aan. - -
v. Heerle
(met moeite z'n lachen bedwingend).
Automobiel, jongen. | ||||||
[pagina 411]
| ||||||
Paul
(vertelt dramatisch met gebaren).
'n Automobiel en die had haar bijna overreden. - - Maar ik sprong nog juist in tijds van m'n fiets en ik pakte haar beet bij haar jurk en droeg haar weg in m'n armen. - En de menschen om me heen riepen bravo! En rakelings stoomde de ate.... de automobiel langs me heen, ik was er bijna ondergekomen - - (knorrig)
Waarom lacht u nou papa?
v. Heerle
(uitbarstend in lachen).
Wel, wel, heb je dat gedaan, jij dappere, kleine held - - ha - ha - ha - - ‘En ik droeg haar weg in m'n armen en al de menschen riepen bravo’ - - Met 'n bravoure verteld! Om bij te ijzen.... (opeens pogend ernstig-bestraffend te spreken, wat hem slecht afgaat)
Foei, foei, mag jij zoo jokken Paultje? Als mama dat hoorde! - Dan zou je haar oogen zien opzetten, van die groote, strenge; ik zie ze voor me - - En ze zou groot gelijk hebben ook. Jokken is heel verkeerd.
Paul
(kleintjes).
Maar ik heb toch heusch. -
v. Heerle.
Och kom meneer, och kom - - Weet je wie er zat in de atemobiel, zooals je die machine gelieft te noemen? Je vader in hoogst eigen persoon. - Daar schrik je van, hè? - Die heer met de pet op en de groote, zwarte glazen voor z'n oogen, dat was ik, ja jongenheer, zóó is 't. - En de andere was m'n vriend, baron Steur. - We waren in groote haast, ik moest m'n vriend ergens afzetten en daarom konden we ons niet ophouden. - Ik had trouwens en passant gezien, dat m'n Paultje ongedeerd was, veilig verscholen achter de menschen, - want ik had je eerder al van je fiets af zien stappen. - Dat vriendje van je is courageus, hoor. Die en niet jij pakte 't meisje en trok haar weg; 't had geen haar gescheeld of we hadden hen allebei het onderst boven gereden. Dat kind kwam zoo onverwachts te vallen. - - Wel, waarom boudeer je nu? Me dunkt, dat je er bij mij nogal makkelijk afkomt - -
Paul
(pruilend).
U bederft m'n heele verhaal.
v. Heerle.
Ha - ha - ha, die is subliem! Ik zou me nu nog beklagen ook en mij 'n standje maken.
Paul
(a.v.)
Ik heb de mand toch opgeraapt.
v. Heerle
(spottend).
Zeker, dat heb je, daarnà en haar bloemen opgeraapt ook. - Dàt had je anders liever moeten laten, je hebt er zeker smerige handen van gekregen. - En geld heb je haar ook gegeven. - Juist, toen ik omkeek, zag ik je je beurs uithalen. Hoeveel was 't?
Paul.
Een - - 'n rijksdaalder. | ||||||
[pagina 412]
| ||||||
v. Heerle
(lachend).
Kijk eens aan! - Parole d'honneur?
Paul.
Heusch waar papa.
v. Heerle.
Nu goed, nu goed, huil maar niet. Tranen kan ik niet zien, dat weet je. - Het arme kind! - Ze was zeker geschrikt, hè?
Paul.
Ja en ze was zoo bang. - En zoo bedroefd, omdat haar bloemen vertrapt waren. Ze zei, als ze geen geld thuisbracht, dan kreeg ze slaag van haar vader - -
v. Heerle
(opeens verontwaardigd en ontroerd).
Zoo'n brute van 'n man! - Ik wou, dat ik hem.... Arm kind! 't Spijt me, dat ik geen tijd had om haar ook wat te geven. Als ik haar straks zie, zal ik 't nog doen. - Heel lief van je hoor, dat jij 't gedaan hebt. En hier heb je den rijksdaalder terug, kijk 'n mooie nieuwe (hij geeft Paul den rijksdaalder).
Paul.
Dank je papa (stopt hem in z'n beurs).
v. Heerle.
En hoe staat het met de piano, jongen?
Paul.
Goed. Ik speel iederen dag 'n uur, dan zit mama er bij.
v. Heerle.
Dat is best, maar je stem moet je sparen, denk daaraan. O jongen, als je later eens mocht worden, wat ik nu droom! Wat 'n carrière zou je kunnen maken! - 'n Groot zanger, - daarbij van goeie familie - de meeste zangers zijn burgerpoenen - goed gekleed, met nette manieren, zonder leeuwenmanen - - Wat zou je vader trotsch op je wezen! - Hij zou je zelf hier in de groote wereld introduceeren, en we zouden duetten zingen. - - Ik heb pas gezongen op 'n soirée bij den gezant van Rumenië: Brahms en Schumann, goddelijke muziek.
Paul.
Klapten de menschen, vonden ze het mooi?
v. Heerle.
Brahms begrepen ze niet, de stommelingen. De meeste aristocraten zijn eigenlijk stom, ze hebben geen gevoel voor echte kunst. Toen ik later 'n licht fransch dingetje zong, was 't wat anders - 'n succes toen!.... (opeens gevleid bij 't herinneren)
't Heel mooi publiek anders, zeer gedistingeerd.... En allerliefste toiletten, - veel directoire deze keer. - - Rijk gedecoreerde kamers, wel wat smakeloos, maar hoogst chique en 'n overvloed van bloemen in 'n lichtzee - - Geuren! bedwelmend. - Merkwaardig zooals die me altijd naar 't hoofd stijgen, m'n gansch lichaam doortrillen. - - De heele diplomatie was er. - - En de koningin! zoo aardig als die me toesprak, allervriendelijkst. - - En zooals ik gecomplimenteerd werd! 'n enorm succes! - - En onderwijl dacht ik aan m'n jongen, hoe 't zijn zou, als wij daar samen zouden | ||||||
[pagina 413]
| ||||||
zingen. - Muziek is 'n genot, 'n troost. - - En ze vroegen me allemaal naar jou, - m'n Paul is al 'n bekend personage in die kringen: of je ook muzikaal was, of je op mij leek, of je zulk golvend haar had als ik? - - Wat zeg je er van? - - Jammer dat de koningin verhinderd was te komen.
Paul.
En u zei daarnet, dat ze er was?
v. Heerle.
Hm? - zei ik? - - Welnee, dan vergiste ik me, ik - - ik meende de koningin-moeder. - 'n Heel charmante vrouw, bizonder sympathiek. - - Ja, ja, 'n mooie avond was 't. - - A propos van dat vriendje van je, - 'n beste jongen geloof ik, maar ik zou niet te overdreven intiem met hem worden. - - Sluit je liever wat aan bij van Waveren en Verster, dat kan je later te pas komen.
Paul.
't Is zoo jammer, ze zijn wel aardig papa, maar toch lang niet zoo leuk als Willem. Verster is zoo schrikkelijk dom en van Waveren plaagt altijd zoo.
v. Heerle.
Kom, kom, zoo heel erg is dat niet. Sapristie; je hoeft geen boezemvrienden van hen te maken. Ga met Willem om voor je genoegen, en met hen voor je nut en je toekomst, laten we zeggen je plicht, dat klinkt beter, niet waar?.... En laat me nu je handen eens zien. - Goed zoo, ik moet zeggen, mama zorgt er behoorlijk voor, dat die schoon zien. - Heel fatsoenlijke handen voor 'n schooljongen van twaalf. En goedgevormd ook. - Dat heb je van mij, Paul. Zie je wel, mìjn handen in 't klein. - En dezelfde lijnen ook. Die lange hier (hij wijst met z'n wijsvinger in Pauls handpalm)
- - beteekent kunstgevoel. En die korte daar: 'n hartstochtelijk temperament. - - Dat lijntje naar boven: succes bij de vrouwen - - (hij kucht haastig)
Alles onzin, bijgeloof natuurlijk, - maar toch niet ongrappig. - - (naïef)
Alle dingen komen uit bij mij. (hij draait Pauls hand nu om)
Kijk eens, nu moet je alleen - - zoo nu en dan - - dat nagelbed wat naar beneden drukken (hij doet zoo bij Paul).
Zóo, op die manier zie je, - - dat het maantje er uitkomt. Want je nagels dèugen nog volstrekt niet.
Paul
(heel aandachtig).
Ze zien toch wit?
v. Heerle.
Ja, wel wit, - maar ze zijn nog ongevormd, nog onbeschaafd weet je? - - Dat komt er voor 'n jongen op jouw leeftijd nog wel niet op aan, maar later wèl, als je 'n jaar of zestien, zeventien zult zijn. - Dan mòeten ze in orde wezen. En daarom, als je er nu 'n enkelen keer al eens oplet, dan valt je dat later des | ||||||
[pagina 414]
| ||||||
te gemakkelijker, begrijp je? - - Kijk, allemaal zoo naar beneden, - - nu worden ze veel mooier, hè?
Paul.
Au!
v. Heerle.
Ja, 'n beetje pijn moet je er voor over hebben.
Paul
(met echte bewondering).
Wat zijn de uwe prachtig!
v. Heerle.
Zoo moeten de jouwe ook worden.
Paul.
Ze zien zoo roze, hoe komt dat?
v. Heerle.
Daar zal ik je later het geheim van leeren. Nu hoeft dat nog niet.
Paul.
Hè, laten we nu nog even samen vechten papa, u 'n Engelschman en ik 'n Boer, net als laatst.
v. Heerle.
Vechten alweer? Zoo'n kinderachtige jongen. - - Nu komaan dan maar, of wacht, - ik moet nog even je fransch hooren, of de uitspraak nu beter is, - dat mogen we niet vergeten.
Paul.
Hè papa - -
v. Heerle.
Ja ventje: dat moet. Denk maar hoe goed Verster en van Waveren het spreken. - Eh bien, raconte moi quelque chose. -
Paul.
Ah non papa, je t'en prie, ce sera pour une autre fois, je n'en ai pas envie maintenant.
v. Heerle.
Bravo, mais ce n'était pas mal du tout, tu as fait des progrès. Dis-le encore une fois et plus vite maintenant.
Paul.
Ah non papa, je t'en prie, une autre fois, je n'en ai pas envie maintenant.
v. Heerle.
Heel goed, maar lieër nu wat meer, zeg: pas⌢envie en dat ‘en’ iets meer zooals ik het zeg.
Paul.
Pas⌢envie.
v. Heerle.
Pas⌢envie, encore une fois.
Paul.
Pas⌢envie - - (hij begint te schateren).
't Is zoo gek, papa.
v. Heerle.
Welnee kereltje, 't is gek als jij het niet goed zegt - -. 't Was dwaas van me, dat ik er vroeger niet op gestaan heb je 'n fransche bonne te geven. - - Als we morgen wandelen, zullen we onder de hand nog eens fransch spreken. - - En dan moet je voor de volgende maal ook eens 'n fransch vers van buiten leeren, van Musset of van Verlaine. - - Nee Verlaine is te modern voor je, die snap je nog niet. - - Musset trouwens ook niet. - - Neem er een van Victor Hugo. - - Wacht, z'n gedichten moeten hier in de kast staan geloof ik - - (Hij staat op en gaat zoeken in de boekenkast links)
- - 'ns even kijken. - - Dat moet je dan voor me reciteeren - - (neemt 'n boek uit de kast en bladert er in).
Ik heb | ||||||
[pagina 415]
| ||||||
graag, dat je daar vroeg mee begint, - je moet gevoel krijgen voor poëzie. - - Poëzie en muziek, die brengen 't licht, de zon in 't leven: zon en geluk en poëzie - - (mompelend).
Nee, dat gaat niet, ‘zon’ had ik al gezegd - - (noemt luid eenige titels op).
‘Enthousiasme, - - Extase - - l'Enfant - - O mes lettres d'amour’. - - Ja, dàt is mooi, 'n tikje rhetorisch wel - - tòch heerlijk en niet te lang ook. - - Je zult 't misschien niet heelemaal begrijpen, maar dat hindert niet. - - Papa zal even 'n paar strofen voor je voordragen: (hij reciteert nu, wat hij werkelijk goed doet, wel 'n ietsje sentimenteel en rhetorisch, maar toch niet overdreven, met volmaakt zuivere uitspraak van 't fransch en zeer zangerige, klankvolle stem. Paul luistert gespannen)
‘O, mes lettres d'amour, de vertu, de jeunesse,
C'est donc vous! Je m'enivre encore à votre ivresse,
Je vous lis à genoux.
Souffrez que pour un jour je reprenne votre âge!
Laissez-moi me cacher, moi, l'heureux et le sage,
Pour pleurer avec vous!’
En dan 't derde couplet: ‘O temps de rêverie. et de force, et de grâce!
Attendre tous les soirs une robe qui passe!
Baiser un gant jeté!’
(Lichtelijk aangedaan nu bij wat volgt)
‘Vouloir tout de la vie, amour, puissance et gloire,
Etre pur, être fier, être sublime, et croire
A toute pureté!’
(Hij zucht en wischt zich 'n traan uit de oogen, leest dan verder halfluid voor zich)
‘Que vous ai-je donc fait, o mes jeunes années,
Pour m'avoir fui si vite’ - -
(Weemoedig)
Ja, ja, zoo kan ik ook haast vragen - - (nu tot Paul)
Mooi hè? Die taalmuziek en dat rythme. - - 'n Genot zich daarop te laten wiegen. - -
Paul.
Huilde u papa?
v. Heerle.
Ja, - daar krijg ik tranen van in de oogen, lastig sensitief ben ik - - (plotseling van toon veranderend).
Sapristie, drie uur, dan moet ik er van door, hoor!
Paul.
Hè, nou al? U hebt altijd zoo 'n haast. U hadt beloofd, dat we nog zouden vechten. | ||||||
[pagina 416]
| ||||||
v. Heerle.
Vechten! - 't Is waar ook, dat mag ik niet vergeten. - - Allons dan, val maar aan. - - (Beiden stoeien en lachen, van Heerle vecht met echt jongensachtig plezier en entrain.)
Paul
(juichend).
Ik heb gewonnen papa, ik heb gewonnen!
v. Heerle.
Dat heb je, knappe jongen. - - Nee, stil nu Paul, nu is 't genoeg voor vandaag. - - (Hij schikt even voor den spiegel z'n das terecht en strijkt z'n haar op,)
Jongens, wat heb je me toegetakeld, - - 'n hardhandige jongenheer. - - Adieu nu en tot morgen vent - - (hij kust Paul).
Paul
(smeekend).
Hê, doet u nou nog even dominé Rietstok na, heel eventjes maar papa.
v. Heerle.
Nee waarachtig niet, ik heb nu geen tijd meer - - Morgen hoor. Dan krijg je ds. Rietstok en nichtje Keetje en oude juffrouw Haze en de heele godganschelijke bende te hooren.
Paul.
Komt u dan heusch? Want u zegt zoo dikwijls dat u komt en dan doet u 't toch niet.
v. Heerle.
Dezen keer zal ik 't zeker doen, parole d'honneur. - -
Paul.
Denk u er aan, dat ik overmorgen jarig ben.
v. Heerle
(die zijn jas al aangetrokken had en op weg was naar de gangdeur, blijft opeens staan en fluit).
- - Goed, dat je 't zegt, ik had 't waarachtig haast vergeten. Wat moet je dan hebben, 'n gouden horloge?
Paul.
Dat wil mama niet!
v. Heerle.
Zoo. - Enfin, je bent ook nog jong genoeg en je hebt je zilveren. - Wat dan?
Paul
(aarzelend).
Ik zou wel graag 'n ring hebben.
v. Heerle
(lachend).
'n Ring?! Ben je gek kereltje, hoe kom je daaraan? Ringen zijn alleen goed voor winkeliers en parvenu's, jongens kunnen ze volstrekt niet dragen. Men zou je voor Godweet-wàt aanzien. Je kunt later als je ouder bent 'n zegelring krijgen met ons wapen er op en dan veel later 'n trouwring als je wilt, maar meer ook niet. - - Nu, ik zal wel eens bedenken. - - Dag beste jongen, pak me nu eens flink, goed zoo. - - (opeens lichtelijk aangedaan)
Papa's eigen jongen hè, waar hij nacht en dag aan denkt. - Je portret staat vlak voor mijn bed. - Als ik 's morgens wakker word, valt m'n eerste blik op jouw kleine facie. - Au revoir hoor. - - Wacht, groet me nog eens even, neem mijn pet maar, zoo - - (hij neemt z'n pet af en zet die Paul op 't hoofd).
Paul
(lachend).
Ik zak er heelmaal in weg. | ||||||
[pagina 417]
| ||||||
v. Heerle.
Dat hindert niet, - niet lachen nou. Neem hem nu af, - je voeten bij elkaar en niet zoo onhandig - - je arm wat hooger. - - Juist zóó, - - mooi zoo, zoo gaat het beter. - Dat zal heel goed worden met ter tijd. - - (Neemt z'n pet en zet hem weer op.)
Groet mama van me hoor en mevrouw Portman ook. (van Heerle haastig af).
(Paul zucht, gaat zitten, neemt 't boek op en begint dan langzaam, wat moeilijk hetzelfde vers van Victor Hugo te lezen, daarbij in alles, gebaren en stem, zooveel mogelijk zijn vader nabootsend. Na het eerste couplet komt Jeanne binnen. Zij blijft even staan toezien en luisteren en fronst pijnlijk de wenkbrauwen als zij hoort wat hij opzegt. Dan glimlacht zij tegelijk bitter en droevig.)
Jeanne.
Had papa geen tijd om met je te wandelen?
Paul.
Nee, hij komt morgen terug. - Ik moet dit vers van buiten leeren en morgen voor hem reciteeren. - Hij heeft 't zelf opgeze - - gereciteerd meen ik, zoo prachtig! - Hij kreeg er tranen van in de oogen - -. (Jeanne zegt niets, gaat zwijgend naar 't rechtsche raam op den voorgrond en staart naar buiten.)
- - En hij was heel tevreden over de uitspraak van m'n fransch, hij vond 't veel beter - - (als Jeanne blijft zwijgen)
Waarom zegt u niets, mama? 't Is of u niet geeft om m'n fransch, - of't goed is?
Jeanne
(op 'n toon tegelijk moe en moedeloos).
Ja, ja jongen, 't is goed - - (Zwijgen. Paul pruilt.)
(op zachten toon, terwijl zij naar hem toekomt)
Kom eens hier, Paul. Vertel me eens: was het heusch waar, wat je verteld hebt van dat meisje, dat je gered hebt? (Zij gaat zitten en ziet hem vast aan.)
Paul
(kleurend, meer knorrig, dan verlegen).
Och ja, - - waarom vraagt u dat nou wéér?
Jeanne
(op denzelfden zachten, overredenden en dringenden toon, terwijl ze zijn hand vat).
Omdat ik 't graag weten wou, vent. Wees eens eerlijk, - ik zal heusch niet boos zijn als 't niet zoo was, als je tegen mij maar oprecht bent. 't Was niet waar, wel? (Zij licht met haar rechterhand zijn hoofd op, zoodat hij haar aan moet zien.)
- - Ja, ik zie 't al.
Paul
(pruilend).
U bederft altijd al m'n verhalen.
Jeanne
(ernstig, maar zonder boosheid).
Waarom verzin je ze toch, Paul?
Paul.
Maar wat is er voor slechts aan? Ik bedoèl er niets verkeerds mee, ik doe er toch niemand kwaad door. | ||||||
[pagina 418]
| ||||||
Jeanne.
Nee hiermee niet, maar als je de gewoonte krijgt van liegen, zul je ook wel eens dingen gaan vertellen, die anderen wèl kwaad doen. - En 't is ook leelijk om te liegen, voel je dat niet? Je moest er te trotsch voor zijn Paul, denken: ik ben te goed om zoo iets te doen, zoo iets mins - -
Paul.
En u zegt zoo dikwijls, ik màg niet trotsch zijn - -
Jeanne.
Ja, maar dan meen ik 'n anderen trots, dat weet je ook wel, niet waar? Dat voelt m'n jongen heel goed. (dringend)
Paul, je bent alles voor me, het liefste wat ik heb. - Doe je best eens dat leelijke te overwinnen, in de eerste plaats om jezelf, maar ook 'n beetje om mij. - - Je houdt toch van me, niet waar?
Paul
(verstrooid, terwijl hij naar haar handen kijkt).
Ja mama.
Jeanne.
Waar kijk je zoo naar, vent?
Paul.
U hebt geen maantjes op al uw nagels.
Jeanne.
Ooh! - - die had papa zeker, hè?
Paul.
Ja, zulke mooie, ik moet ze later ook zoo krijgen.
Jeanne
(bitter).
Ja, dat is bepaald een van de noodigste dingen - - (moedeloos en hard)
Ga nu maar verder lezen.
Paul.
De eerste regels ken ik al haast. (Hij neemt 't boek en begint halfluid te lezen. Na een oogenblik:)
Papa zat in de - - automobiel mama, met baron Steur. - - En hij had me gezien. Hij had me de mand zien oprapen en 't geld zien geven aan het meisje. - Want dàt heb ik gedaan, parole d'honneur.
Jeanne
(glimlacht even flauw ondanks haarzelf, dan zegt ze streng met onderdrukte hevigheid).
Geen groote woorden en geen fransche woorden, denk er aan. (Korte pauze.)
Paul
(boos, even met 'n leelijke uitdrukking van onder z'n oogleden uit).
Papa was zoo lief, hij heeft me den gulden teruggegeven.
Jeanne.
Zoo, heeft-ie dat gedaan.
Paul.
Ja, kijk u maar. (Hij vergeet voor 'n oogenblik, dat hij 'n rijksdaalder gekregen heeft en laat haar z'n beurs zien.)
Jeanne
(zonder dadelijk te begrijpen).
'n Rijksdaalder?!
Paul
(bedenkt 't zich nu, schrikt, stopt haastig, wat onhandig de beurs weg en zegt dan).
Ja, ik had 't vergeten. - Papa vond 't zoo lief van me, dat hij me 'n rijksdaalder in plaats van 'n gulden terug heeft gegeven. (Angstig, beschaamd voor zijn mogelijke leugen, ziet Jeanne hem aan. Als zij merkt, dat hij wat verlegen ziet, bloost ze en draait haastig haar gezicht van hem af, zonder iets te zeggen, met 'n uitdrukking van diepe smart en schaamte op haar gezicht.)
| ||||||
[pagina 419]
| ||||||
Paul
(wat onzeker).
Bent u er boos om mama? Had ik 't niet mogen aannemen?
Jeanne
(a.v.).
O stil Paul, stil.
Paul
(begrijpt niet geheel, omdat zij niets zegt; pruilend).
Maar ik heb toch niets gedàan. - Papa gaf me het geld, ik heb er niet om gevraagd. (Lange stilte. Jeanne is weer naar het venster gegaan en staart naar beneden. Paul leert weer halfluid.)
Paul
(plotseling).
Mama - -!
Jeanne
(dof).
Ja Paul?
Paul.
Zou menheer Heidring me wat sturen met m'n verjaardag? Hij gaf me altijd wat. - - Mama, hoort u niet?
Jeanne
(a.v. zacht).
Ja - - ik weet niet, jongen.
Paul.
Wanneer zou hij weer komen?
Jeanne
(a.v. zonder nog om te zien).
Ik weet niet, - - misschien nooit meer, - vraag er maar niet naar. (Weer stilte. Dora, met hoed en mantel aan, komt binnen door de porte-brisée, gaat zachtjes naar Jeanne en blijft even zwijgend naast haar staan zonder dat Jeanne het schijnt te merken.)
Dora
(zacht).
Jeanneton - - tot straks! Ik ga nu heen, maar ik kom van avond nog m'n intrek bij je nemen, als dat kan tenminste. (zij wacht even)
Jeanne, hoor je niet?
Jeanne
(opschrikkend)
- Ja, je zei - - je komt van avond nog? - - Heel graag, dat is best hoor.
Dora.
- - Je denkt aan Paul zeker?
Jeanne.
Ja, aan Paul - - en aan zooveel anders nog - - (zij zucht zwaar).
Dora.
Ben je - - erg bedroefd?
Jeanne
(op geforceerd kalmen toon).
Bedroefd? Ik ben wanhopig, ik zie nergens licht.
Dora.
Ik wou, dat ik je - -. Kan ik je met niets raden of helpen?
Jeanne
(op vasten toon).
Met niets. Ik moet m'n weg alleen gaan.
Dora
(zacht).
Tot straks, Jeanneton.
Jeanne
(dof).
Tot straks. (Dora gaat stil heen door de gangdeur. Paul wil naar haar toekomen, maar zij weert hem af met bijna iets als afkeer op haar gezicht)
(voor zich)
Al die angsten! - - (Terwijl zij voor zich heenstaart, valt het scherm.)
(Slot volgt.) |
|