Groot Nederland. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] Avondmist Door René de Clercq. Zoetjes, over heel de vlakte scheert en sprietelstraalt 't roze licht des avonds.... In de warme wakte hijgt het land en ademhaalt. Langs den gerskant en op 't bloote, waar, verspreid, eene groote kudde weidt, trekken op en sluierslepen versche strepen wittigheid. Donker schijnt daarop de wittigheid der vachten. Leunende op zijne schop, in gedachten staart de schaper in den smoor. Bei zijn honden, zwart en spichtig, nu al achter, dan al voor, schieten ruw of gaan omzichtig gansch de grijze kudde door. Schichtig hupt een lam naast zijn moeder op den dam. Ver somtijds en buiten ooge, [pagina 359] [p. 359] beurt een bruine kop omhooge, bokt en bult een jonge ram. De andren drommen, druilen, dicht bijeen, en keeren slechts met veel rooi hun zoete muilen links of rechts. Langzaam en gelaten, moede alvast, dobberen ze en blaten.... en de nevel wast. Hunne dunne pooten staan overstroomd, en, onderaan, duiken reeds de buiken. De oude wolle klamt en klist. Borsten, schoften, koppen, ooren, gaan verloren in den mist. 't Is al wit, al zee, al doomend leven. Zon en kudde zijn versmoord; en de schaper, die nog even 't zwarte lijf naar boven boort, vlot, als 't ware op ongewisse golven voort. Vorige Volgende