| |
| |
| |
Liefde
Door M. Constant.
Termonde liep snel de straten door, voor zich uit turend zonder te letten op wie hij ontmoette, zonder te voelen den snerp-kouden voorjaarswind, die verraderlijk om de hoeken van de zonnige straten op hem aanviel, zonder zich rekenschap te geven van den weg dien hij volgde. Hij vloekte half luid: zoo'n smerige leugen.... zoo'n infame laster.... Hij liep maar voort, zoo kon hij nog niet bij haar komen, zoo woedend-nerveus, zoo opgewonden. Hoe lasterden toch altijd de menschen! Hoe was 't godsmogelijk, dat zoo'n vent.... zoo'n smerige vent.... Zeker omdat hij haar niet had kunnen krijgen.... zeker zoo'n kerel, waar zij geen notitie van had genomen.... jaloersch natuurlijk.... Verdomde leugenaar die van bewijzen durfde praten.... bewijzen! Verbeeld je! Gemeene laster zoo iets.... dat je toch altijd ellendig aandoet, al weet je nog zoo zeker dat 't leugen moet zijn.... Vera.... mijn Vera.... lieveling....
Hij bleef loopen, recht voor zich uit, lette niet op de menschen, zag niet de fietsen die hem aanreden, bleef maar vloekend aangaan op dien vent, op dien brief....
Waarom had hij 't ding eigenlijk nog bij zich.... 't vuile ding in zijn zak? Waarom had hij 't niet in de kachel gesmeten, zoodra hij hem kreeg! Had hij hem maar nooit opengemaakt.... had hij die smeerlapperij maar niet gelezen.... En plotseling bedacht hij: waarom ga ik eigenlijk niet dadelijk naar Vera? Veel beter toch om van haar te hooren: 't zijn leugens natuurlijk en anders niets! Waarom loop ik zoo stom me te verdommen in
| |
| |
m'n eentje, terwijl 't bij haar dadelijk goed zal zijn, dadelijk opgehelderd.... uit de wereld.
En onmiddellijk keerde hij om en sprong op een tram om gauw bij haar te zijn en dien brief dan te verbranden, samen, en dan geheel en al te vergeten. Maar toen hij 't huis naderde, dacht hij aldoor over dien zin, dien gemeenen leugen-zin van die ‘bewijzen’, die gestuurd zouden worden als hij 't soms niet geloofde en zijn huwelijk toch zou doorzetten. God, wat was dat gemeen en perfide, zulke leugens! Want 't haakte zich in zijn hersens vast: hij kon dien zin niet meer vergeten.... en hij kon Vera toch eigenlijk dien zin niet laten lezen.... haar daarvan geen rekenschap vragen.... 't zou zijn alsof hij twijfelde.... alsof hij geloofde.... maar hij kon ook niet - dat vóelde hij wel - dien zin doodzwijgen, dien hem als met spelden prikkenden ignobelen zin....
Hij was nu vlak voor 't huis, hij belde.... en hij wist in eens dat hij haar niets zeggen zou.... niets vragen kon.... om dien gemeenen perfiden zin. En terwijl hij de trap opging, wat langzaam nu, nam hij zich vast voor, dat zij niets aan hem merken zou, niets zou zien aan zijn gezicht, waarop hij trachtte te dwingen den onbezorgd-gelukkigen glimlach, waarmee hij haar vandaag zooals altijd begroette. Maar onverjaagbaar spookte de zin door zijn denken en hoewel de mond glimlachte gewoon, vroegen de oogen, vorschten zij uit, willende, eischende zekerheid. En terwijl zijn oogen vorderden en vorschten, ondervroegen ook de hare, bevend van angst, en hunne oogen bleven in elkaar staren met die vreeselijke vragen, dwongen om waarheid, spraken al, gaven zich onbedekt, terwijl hunne monden zich hoedden, niet durvend de woorden uiten die hun beiden het door niets te weerhouden, het onafwendbare Weten zouden brengen....
Zoo zaten zij tegenover elkaar, verschuivend het oogenblik, rekkend het uitstel, beiden trillend onder deze marteling, die pijnlijker nog was dan de pijn die toch, noodlottig zeker, komen moest. Vera sloot de oogen, en een huivering deed haar schouders even opschokken. Ze wist dat 't aldoor verschoven moment haar vonnis zou brengen en dat 't nader.... nader kwam. Ze hoorde haar klokje de seconden wegtikken, nog een.... nog een.... en de volgende seconde zou 't misschien brengen, het vonnis over haar leven, over heel haar leven. Alles, àl haar geluk kon vernietigd worden, meegesleurd plotseling, als in een vlaag van orkaan....
| |
| |
En zoo groot werd de dreiging, zoo onduldbaar het wachten, dat zij plotseling, als met een ruk het ondraaglijke zwijgen verscheurend, kreet:
- Remi.... zeg 't me in godsnaam.... zeg 't me!
Nog weifelde hij, maar zoo eischten haar oogen, dat hij eindelijk stotterend bekende:
- Ik heb.... een brief gekregen....
Haar hoofd zakte neer:
- Ik wist 't....
- Wist je 't? Weet je.... wàt....?.... Maar nee, ik geloof 't niet! 't is niet waar.... Vera, zeg dat 't niet waar is, zeg dat hij liegt.... ik zal jou gelooven, jou alleen; zeg dat 't een leugen is.... bid ik je.... bid ik je.... of zeg dan maar niets.... niets.... schud enkel maar je hoofd.... èven je hoofd.... alleen dat maar, en ik geloof jou, jou alleèn....
Toen had ze 't wel even in een flits gezien: de leugen.... die heroiek zou zijn, omdat zij daarmee hem alles besparen zou, omdat zij dan op haar schouders alleen den last zou nemen, den vreeselijken, levenslang-drukkenden last van de leugen, terwijl 't voor hem licht zou blijven en zorgeloos-gelukkig.... maar ze zag tegelijk, dat zij niet de kracht zou hebben, niet de kacht om al de leugens te liegen die uit deze eerste zouden voortkomen, om dag en nacht, onophoudend, nooit verzwakkend te blijven weven aan het brekelijke leugennet.
En daarom, al zou de leugen heroiek zijn geweest, moest ze hem de waarheid zeggen; de waarheid die moordend was en genadeloos, die als een storm geweldig en vernietigend ging over al de roze-witte bloesems van hunne arme liefde.... die als een zwart gif vloeide in zijn ziel, ver uitdijend en bezwalpend al zijn liefste gedachten.
- - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - -
Een onrust had Truusje gedreven nog naar Vera te gaan dien avond, al mopperde de oude jichtige papa dat ze al weer uit moest, al weer hem alleen liet.
Maar ze kon niet wachten tot morgen, zou niet hebben geslapen dien nacht, voelende aldoor de onrust die haar opjoeg en voortdreef 't huis uit, de lente-schemering in.
Toen ze bij Vera aanklopte, twijfelend of ze haar vinden zou
| |
| |
in 't schemerdonker van 't atelier, kreeg ze geen antwoord. Ze ging binnen, zag niemand, riep:
- Vera.... ben je hier?
Toen zag ze Vera's gestalte van de donkere bank oprijzen met zoo'n loome moedelooze beweging, dat ze al angstiger vroeg:
- Is er iets?
En in een sidderenden ademtocht hoorde ze 't:
- O.... Dickie.... Remi weet alles!
Even stond Truus verslagen, nazeggend:
- Weet Remi alles....? vroeg toen snel:
- Hoe dan? Hebt jij 't hem gezegd?
Vera schudde 't hoofd, stamelde:
- Een brief van.... en plotseling gleed ze neer waar ze stond, als een donkere massa op den grond.
- God Vera! schrikte Truus.
Maar Vera snikte, haar armen omspannend Truusje's knieën:
- Nee.... laat me.... laat me maar zoo....
Ze bleef zoo zitten, tegen Truusje aan, klagend en snikkend:
- O, Dickie nu is de waarheid toch gekomen.... de waarheid, de groote verwoester.... Nu kan 't nooit meer worden wat 't was. Nooit komt het zonnig-onbezorgde geluk meer terug....
Dickie was neergezakt in een stoel, wist geen woorden.... kon niet helpen....
En Vera aan haar voeten weeklaagde maar, steunde als een melopee van klachten uit:
- Nu is mijn schuld op hem gekomen! Op hem, 't liefste wat ik in de wereld bezit.... nu is zijn geluk vergiftigd.... verbitterd voor altijd....
Toen vroeg Dickie zacht:
- Wat heeft hij gezegd, Vera?
- Niets.... bijna niets. O ik wou maar dat hij had gesproken.... dat hij in woede me neergesmakt had.... me dood gemaakt.... alles liever dan dit heel stille.... verbijsterde.... wanhopige gezicht....
- God.... god.... zei Truus - ik had nooit veel met van Herten op, maar zóo iets ignobels had ik toch nooit van hem gedacht. -
In eens rees Vera op:
- Die man? Die man.... en ze trilde waar ze stond - dien
| |
| |
haat ik.... dien haat ik met een vernietigings-behoefte.... een kramp letterlijk in m'n handen om hem te worgen.... te martelen....
- Hè, Vera....!
- Ja.... met een wellust zou ik hem pijnigen.... dat begrijp je niet.... dat kèn je niet, jullie koelbloedige Hollanders, dat je dat voelen kan als een honger, als een dorst, die gek maakt....
- Nee, goddank niet, zei Truus een beetje geraakt.
Vera lachte schamper:
- O niet christelijk zeker, hè? Ik geef wat om jullie zachtaardigheid, om jullie slappe lankmoedigheid.... jullie hebt geen bloed.... geen bloed dat vlamt.... dat steekt en brandt.... Die ellendeling.... die schurk.... dien haat ik.... zooals ze bij ons haten, voor eeuwig, en zonder genade....
Zij liep nu heen en weer in de donkere kamer; in 't naar binnen schijnende stratenlicht zag Truus haar vaalbleek gezicht met de zwarte oogen-vlekken als een furie-kop. Ze wou trachten haar te kalmeeren:
- Het is ellendig wat hij gedaan heeft, maar dat hij je niet aan een ander gunt, bewijst dat zijn liefde voor jou niet dood is.
- Dat hij me nú nog zou willen hebben.... nú, wetende hoe ik van een ander hou.... bewijst dat 't een beest is.... een beest!....
- Een man, zei Truus.
- Een duivel is 't! Een duivel met zijn zacht gezicht en zijn fleemende stem.... oh.... en de woede ziedde weer in haar op - Weet je wat ze met hem zouden doen in ons land? Weet je hoe de ellendeling zoo'n laagheid zou moeten boeten? Aan den staart van een wild paard werd hij gebonden en dan werd hij de steppe ingejaagd.... over steenen en struiken.... meegesleurd met 't hoofd langs den grond.... tot 't gezicht één wond is.... en de oogen puilen in 't bloed....!
Truus rilde:
- Hè, schei uit!.... schei uit, Vera.
- Word je bang? lachte Vera, en haar bovenlip trok op met een witten glimp van haar tanden - ga dan maar weg.... ga maar weg.... laat me maar alleen.... ga maar heen!.... en plotseling viel ze voorover op haar bank, heel haar lichaam opgolvend en schokkend van de zenuwsnikken, die ze uithuilde met
| |
| |
't gezicht in de kussens gedrukt, die ze uitjammerde, klagelijk kermend als een dier dat langzaam verbloedt....
Toen wist Truus dat de ontspanning kwam, en zacht koelde zij met water Vera's gloeiend gezicht, wachtend tot de snikken enkel maar nahuiverden door 't afgetobd lijf en Vera eindelijk daar neerlag, heel-stil, onbeweeglijk als dood.
Toen liet ze gelaten, gedwee met zich doen, liet zich gewillig naar boven brengen en naar bed, waar Truus bij haar bleef zitten, ziende hoe ze dadelijk insliep met half-open mond en met tranen nog aan de wimpers, als een moe-geschreid kind.
Het was vroeg-zomerweer, een Meimaand met veel zon en overmoedig-groene boomen, een blijde Mei, sterk en zeker van zichzelf, pralend in krachtige kleuren. De avonden waren zoel; in de donker-schaduwende lanen liepen zachtjes dicht-aaneengedrongen jonge verliefden, langen tijd zwijgend, beaat luisterende naar de verlangend-gerekte fluittonen van nachtegalen, dan weer een paar woorden fluisterend, of even stilstaande om elkaar te omhelzen.
Zwijgend volgden ook Vera en Remi de donker-schemerige lanen, beiden terugschrikkend voor 't harde brutale zonnelicht van overdag, voor den geluksovermoed van den jongen zomer en daarom kiezend als de verliefden om hen heen de discreet-beschaduwde avondpaden, waar niemand hun bleekheid zag of oplette hoe luttel hunne woorden waren en hoe weinig 't waren woorden van liefde.
De bevestiging uit Vera's mond van wat de brief hem had onthuld, had Remi eerst met verstommende verbijstering geslagen. Bijna zonder spreken had hij geluisterd, voor zich uit gestaard, alleen maar in zich voelende komen het besef dat het waar was, dat het dan toch de waarheid was geweest wat die man hem had geschreven. Toen, als reactie, was een woede in hem opgebruist tegen dien man, een behoefte om tegenover hem te staan, hem aan te vallen, te vernietigen. Telkens vloog de toorn weer in hem op, met moeite bedwongen door Vera, die zelve dien man ten doode toe haatte, maar in al haar zenuwen trilde bij de gedachte aan een gevecht, waar Remi gevaar zou loopen....
Maar nu, na die opvlammingen, telkens door haar smeekend bedwongen, was in hem een wetens-drang als een ongezonde nieuwsgierigheid gebleven. Het was in hem een irritatie van vragen
| |
| |
die hij uiten moest, een dwingen om antwoord, in een ziekelijke behoefte om zich alles voor te stellen, precies, met alle détails. En Vera, in een schrik telkens, antwoordde, loog soms om hem 't pijnlijkste te sparen, of verwarde zich in haar uitleggingen tegenover zijn dringend vasthoudend vragen, ontweek schuw zijn harde vorschende oogen die altijd méér wilden weten, nóg meer dan er was. En ze boog het hoofd, zonder verweer, zonder verwijt, omdat ze wist dat hij zichzelf martelde evenzeer als haar, dat hij leed voor 't eerst van zijn leven, en dat hij leed door haar.
Ze boog het hoofd, en terwijl de nachtegalen zongen van hartstochtelijk verlangen, snikte ze, zakte ze neer op een bank, onmachtig om verder te gaan.
Hij zag haar wankelen en hij schrikte, begreep hoe hij haar afpijnde en plotseling zei hij ruw:
- Verdomd.... ik ben gèk.... en hij zat naast haar, zijn hoofd in de handen, voor zich uit kijkend in 't donkere hout.
Toen zei Vera met een vreemd-heesche stem:
- Remi, 't gaat niet, je kunt er niet tegen op....
Maar voor ze nog had uitgesproken, had hij krampachtig haar hand gegrepen, fluisterend: - Ja, jawel.... 't zal overgaan.... maar heb een beetje geduld.... Vera.... 't gaat over.... mettertijd....
Hij kon niets meer zeggen, even schreiden ze beiden; toen zei Vera zacht-beslist:
- Maar dan in godsnaam.... voor ons allebei.... voor ons allebei, Remi.... moeten we er niet meer over spreken.... nooit.... nooit meer.
Hij liet haar hand los:
- Goed, zei hij dof.
En zij spraken er niet meer over. Maar 't was er altijd. Zij dwongen zich te praten over alles waarover zij vroeger hadden gepraat, voordat het er was. Maar als zij spraken over haar kunst, dachten beiden aan dien studietijd, toen hij in haar leven was gekomen; kwam het gesprek op wat zij gelezen hadden of gezien in theater, dan waren er in de verwikkelingen, in de situaties en in de sensaties van liefde, jalouzie en haat telkens analoge dingen, die hen plotseling van hun gesprek weer terugbrachten op dat wat er was.
En Dickie, die zoo trouw, zoo toegewijd, gedurig kijken kwam,
| |
| |
hopend Vera op te beuren, was hun beiden de levende herinnering aan dien tijd van samenwonen en van wederzijdsche confidenties. En 't ergste was, dat het niet te bestrijden was. Dat 't vechten er mee was 't zien, 't voelen. Dat er maar éen genade kon zijn: het.... bijna-vergeten.... Zij dwongen zich te spreken om de drukkende stilten te storen, zij zochten te praten over gewone alledaagsche dingen. Maar het was er altijd. Er waren geen onverschillige dingen; alles werd allusie, en alles riep het verleden op.
Op een van die dagen, dat beiden de lange stilte voelden als een beklemming op hun keel en zij als machteloos waren den last af te schudden, kwam Ange binnen.
Haar sopraantje kwam als een vroolijk klokje de stilte wegluiden, haar zacht kinder-gezichtje keek zoo onbevangen om zich heen, dat Remi en Vera beiden haar komst voelden als iets weldadigs, als een ontspanning van den druk en een verlichting van hunne gedachten.
Ange was ook nooit zooals Dickie in Vera's vertrouwen geweest; uit heel haar wezentje sprak duidelijk haar onwetendheid van de leelijke donkere dingen van 't leven. Het was Remi alsof hij in een heldere koele bron zag, na in een verstikkende atmosfeer gevangen geweest te zijn. Hij dacht niet meer aan de donkere dingen. Nu Ange zoo vroolijk praatte met haar licht hoog geluid, was het weg.
Toen zij opstond om heen te gaan hield hij haar terug, en plotseling vroeg hij Vera:
- Zeg, waarom schilder je niet eens een Madonna naar Ange.... als zij tenminste zou willen poseeren?
Vera antwoordde niet dadelijk; verward gingen haar gedachten: waarom zei hij dat?.... er was iets.... wat was er? Vreemd dat hij dat vroeg.... of.... neen, waarom vreemd?.... Er was niets....
- Ja, zei ze - als Ange wil.... ik heb dat al meer gewild, maar Ange heeft niet veel tijd....
- O ja.... kwam Ange met een gezichtje vol verloochening - ik kan wel tijd maken, als ik jou er een plezier mee doe.
- Mooi! riep Remi - beginnen we morgen?
Ange beloofde. Toen zij weg was viel de stilte opnieuw. En Vera dacht: was er nu wat.... of was 't niets.... lijkt alles me beangstigend?.... Ook als er niets is, of.... is er toch wat?
- - - - - - - - - - - - - - -
| |
| |
Ange poseerde dicht bij 't raam, zoodat 't bovenlicht viel op haar blonde in tweeën gescheiden haren. Een donker-blauwe mantel maakte een kap om het hoofd en sloot op de borst over een witten halsdoek die reikte tot aan de stijging van den tengeren blanken hals. In den schoot vouwden zich de smalle handen en even vooruit-gestoken keek het gezicht met den kinderlijken mond als vragend, vorschend de toekomst in. 't Was een peinzende, voor-voelende, vooruitziende vrouw zooals Vera haar schilderde, niet genoeg Madonna vond Remi, niet vroom genoeg vooral. Maar hoe meer Vera dat gezicht bestudeerde, hoe minder zij het vrome Madonna-type terugvond, dat haar oppervlakkig-gezien vroeger altijd in Ange had getroffen. De oogen vooral waren anders: niet rustig, zonder wijding, soms zelfs schuw wegwijkend als onbetrouwbaar.
's Middags kwam Termonde meestal kijken, en Vera lette op hoe de expressie op Ange's gelaat dan plotseling veranderde: daar was in eens de vrome, zich-weg-gevende heilige, daar bad peinzend het openende mondje, daar dweepten de oogen extatisch.... En dan klonk de hooge lichte stem door het atelier, verjagend de loome middag-stilte, hem opwekkend tot vroolijk antwoorden, heen en weer, als een spel, een klein tournooi, waar Vera buiten bleef, die met klein-geknepen oogen en strak gezicht verf opsmeerde en weer afschrapte, knoeide en tobde, tot ze eindelijk met een trilling om haar mond het palet weggooide, kortaf zeggende:
- 't Gaat niet. Ik schei er uit.
Dan als gestoord keken beiden op, vragend:
- Hé, waarom niet? met zoo'n verwonderde stem dat duidelijk bleek hoe geen van beiden hadden opgelet, begrepen, de worsteling die zij gehad had met dat vreemde, steeds sterker-wordende gevoel van iets dat haar dreigde, dat komen zou, en dat komen zou van die beiden die daar lachten en schertsten, spelend tournooi, terwijl zij onopgemerkt vocht met de oppresseerende gedachten, die meer en meer haar omvingen, met dag na dag sterkeren greep.
Ze voelde soms dat ze 't niet kon verdragen, dan schreef ze Ange af, onder pretext van een schilderij te moeten afmaken voor een aanstaande tentoonstelling. Ze zou dan tenminste dien dag niet de pijn hebben hen samen te zien, zoo haar vergetende in hun schertsend gesprek. Zij zou Remi voor zich alleen hebben, ze zou
| |
| |
hem dwingen alleen haar te zien, haar te hooren, en haar moe getrokken gezicht helderde op in een glimlach, want heel stil in haar, onuitgesproken, bleef de verwachting dat alles weer zou kunnen worden als vroeger, bijna als vroeger, dat het donkere stipje verleden zóo ver zou wijken, zóo ver dat zij 't niet meer zien zouden, door den glans van hun liefde-geluk.... En telkens als ze Remi verwachtte vroeg de hoop die onsterfelijk was: zou 't vandaag al zijn? Zou ze in zijn stem 't weer hooren, 't weer voelen in de streeling van zijn hand? Zou 't weer terugkomen? Vandaag misschien al?
Maar als Remi 's middags kwam kijken, merkbaar teleurgesteld als hij Ange niet vond, met in zijn stem en zijn oogen niets dan koele begroeting, dan groefden de trekken om haar mond zich dieper, de oogen verdoften, ze voelde 't: ze werd leelijk.... zonder charme meer voor hem.... en een ontmoediging viel op haar, die haar machteloos, sprakeloos neerdrukte. Dikwijls sprak ook hij nauwelijks, maar soms verbijsterde hij haar met rare brutale verhalen die hij meebracht van de societeit en die hij haar dan met een cynisch genoegen zat te vertellen.
Als zij niet lachte, trok hij zijn schouders even op, sneerende:
- Is mejuffrouw preutsch vandaag?
Dan schoten tranen in haar oogen die ze naar hem opsloeg met de innige smeeking: o hou toch weer van me! Hou van me.... hou van me!
Maar hij verstond de smeeking niet meer, hij zag niet meer in die oogen, bang om er in te vinden: altijd.... dat wat er was, dat wat er altijd en altijd nog was.
Hij keek niet meer diep in die oogen en hij kuste haar niet meer lang op den mond, omdat dan juist hij moest denken aan dien ander.... aan dien man die haar eens had gehad....
Maar eens, toen zij weer alleen waren, was 't of de zachte intimiteit van vroeger wou terugkomen. Zij zaten naast elkaar en zijn arm gleed om haar middel. Dicht trok hij haar aan zich en Vera sloot de oogen, voelend op eens al haar zorgen en pijn verglijden in nieuwe, herkregen zaligheid....
Haar hoofd boog ze tegen zijn borst, maar hij hief 't op en drukte plotseling zijn lippen op de hare, haar mond opendwingend met zijn zoen, die niet vroeg maar nam, waarmee hij haar vasthield, haar achteruit-duwend tot haar gezicht onder 't
| |
| |
zijne lag, machteloos, als met geweld bedwongen door zijn gulzigen mond....
Stil had ze zich overgegeven aan het nieuwe geluk, zich laten koesteren door de zoolang ontbeerde liefkoozingen, nu nam ze zijn hoofd tusschen haar handen en lachte hem toe met de streeling van haar oogen.... maar de lach verging toen ze zag met hoe vreemde dreiging hij haar aanstaarde.... toen ze voelde hoe hij steeds zwaarder neerlag op haar borst.... toen ze in eens begreep.... wist.... Ze weerde hem af met haar uitgestrekte armen, ze ontwrong zich plotseling zijn aldoor knellende omhelzing....
Hij liet haar los, forceerde een onaangenaam lachje, zei ruw:
- O, voor mij schijn je bang te zijn.... en stond op, dadelijk zijn hoed en handschoenen nemende om weg te gaan.
Even draalde hij nog, toen zei hij haar goedendag met een onverschillige stem en hij ging weg, ontstemd, met een paar rooie vlekken in zijn hals.
Ze was blijven luisteren naar zijn verdwijnende voetstappen, stil rechtop was ze blijven zitten, voor zich uit starend met groote bange oogen en strakken mond.
Was hij dan zoo veranderd? Nooit zou hij dit gewaagd, gewild hebben.... vroeger.... voordat hij wist.... Hij geloofde niet meer in haar.... kón ook niet meer gelooven.... begreep haar niet.... hij vond haar nu preutsch.... mal....
Maar was 't dan ook geen preutschheid van haar geweest? Waarom had ze zich verzet tegen zijn wil?
Nu, in eens, verweet ze 't zich, dat ze hem had laten weggaan.... dat ze hem had afgeweerd, dat ze hem geweigerd had wat hij begeerde....
Was ze dan gek geweest.... krankzinnig, om hem weg te stooten, nu ze zijn kus weer had en zijn liefkoozing, nu zijn passie was opgevlamd en hij haar begeerd had? Hoe haatte ze nu haar dwaasheid, haar bekrompen, bespottelijke eischen! Had ze niet dankbaar, op haar knieën dankbaar moeten zijn, dat hij weer tot haar kwam, dat hij haar omknelde met zijn armen, dat zijn hoofd wou rusten op 't hare? Ze had god moeten danken! En in plaats daarvan had ze hem afgeweerd om muffe dorre fatsoens-begrippen.... Was zij dan niet van hem, ziel en lichaam, nu en voor altijd?....
| |
| |
Zij richtte zich op, kalmer nu, plotseling besloten. Ze zou hem schrijven, even, enkele woorden maar, haar verdriet zeggen dat zij hem had laten weggaan in ontstemming, hem vragen morgen bij haar te komen en dàn hem zeggen.... zeggen.... wàt wist ze nu niet, maar alles, àlles doen om hem gelukkig te maken, om aan hem goed te maken alles wat hij om haar had geleden. En zelf zou zij vanavond dat briefje nog weg brengen, zoodat hij 't nog lezen zou vóor hij insliep dien nacht.
Het was al donker toen ze uitging. De avondwind streek langs haar gezicht, frisch-koel als een bemoediging, en ze nam de bemoediging aan, voor 't eerst weer na al die weken zich krachtig voelend nu ze handelen kon, nu ze niet enkel maar lijdelijk en geduldig had te zijn, maar een daad ging doen, een daad van liefde, die haar de liefde van Remi teruggeven zou.... teruggeven moest.... o want dan pas zou hij begrijpen, de grootte zien van haar liefde, als zij hem alles gaf wat hij wilde, zich weggaf geheel en al, niets tellende dan zijn geluk!
Ze drukte met haar hand den brief tegen haar borst, als om hem te doordringen van al haar teederheid, hem te doorgloeien van hartstocht, om hem mee te geven haar innigste gedachten.
Toen ze bij het huis in de Parkstraat kwam, zag ze dat Remi's kamer donker was; hij was zeker uit. Ze vroeg 't dienstmeisje dat opendeed, den brief dadelijk aan meneer te geven als hij thuiskwam.
- Meneeer is thuis, juffrouw, zei 't meisje, de deur wijder openend om Vera in te laten.
Even verwonderde ze zich: toch thuis? Toen weifelde ze: zou ze naar boven gaan?
Zijn mama zou dat zeker weer incorrect vinden zoo 's avonds en alleen.... Toch liep ze de vestibule in:
- Hé, wordt er muziek gemaakt? vroeg ze.
- Ja, juffrouw, 't is mevrouws muziekavondje.
Och ja, 't was Woensdag.... ze had 't vergeten.... dan had mevrouw Termonde altijd zoo'n paar protégétjes bij zich, aankomende talenten.
Vera bleef even staan; een hooge sopraan trillerde....
- Wie zingt daar? vroeg ze angstig.
- Juffrouw Normand.
| |
| |
Een duizeling voelde ze, pijnlijk trok haar hart samen, het bloed vloeide weg uit haar hoofd.... haar gedachten dwarrelden....
Haar hand greep de leuning, even stond ze alsof ze luisterde, toen stamelde ze:
- Ik ga.... toch maar niet.... naar boven....
Ze strompelde de treden af. Verwonderd trok 't meisje de wenkbrauwen op:
- Dus dan uw brief maar aan meneer geven?
Vera klemde den brief in haar hand, boven juichte hoog-op de sopraan....
- Neen, schudde ze, neen.... 't hoeft niet meer....
De wenkbrauwen trokken ál hooger.... wat dee de juffrouw toch raar! Ze kon moeilijk laten even te lachen toen ze de deur weer opende en Vera langs haar heen schoof met zulke rare oogen en net alsof ze 't huis uitgejaagd werd!
Alsof ze gejaagd werd, sneller aldoor, liep Vera door den donkeren avond, liep ze maar voort, voort, niet wetende waarheen. O, haar gedachten.... ze warrelden.... dwarrelden.... Hoe was 't.... wat was er.... Ange bij Remi.... bij zijn mama.... en hij er bij.... Ange en Remi.... Maar hoe was dat.... hoe kon dat.... zij begreep niet.... alles dwarrelde zoo.... hoe kwam 't dat beiden hadden gezwegen.... verzwegen voor haar. Zij mocht niet weten.... zij mocht niets weten.... niets raden van hun geheim. Zij hadden samen een geheim voor haar.... een geheim om bij elkaar te komen.... stilletjes dat zij 't niet wist. Even stond ze stil; waar was ze toch.... 't was zoo donker onder die boomen.... en donkere gestalten liepen langzaam samen... dat waren verliefden.... die hadden samen geheim.... 'n geheim.... als Ange en Remi....
Ze zat neer op een bank, prevelend voor zich: 't geheim van Ange en Remi....
Plotseling zag ze 't helder, als een ontdekking: zij waren verliefd. Ze zag 't als een feit, klaar-duidelijk, niet te weerspreken of te betwijfelen: Remi hield van Ange. Zij wist 't nu met volkomen zekerheid. Zelf wist hij 't misschien nog niet.... dacht hij niet na, liet hij zich gaan, aangetrokken tot 't mooie onschuldige blonde kind.... Hij wist 't nog niet, maar zij wist 't.
De donkere verliefde gestalten drentelden voorbij, keken naar haar die alleen zat en prevelde; éen riep iets. Zij stond op, keerde
| |
| |
terug, 't donkere bosch uit, liep door een leege, vereenzaamde straat, langzaam nu, trachtend te denken.... te denken.... te begrijpen.... Dus.... dan hield Remi niet meer van haar.... dan was zijn liefde, zijn mooie groote liefde dood.... vermoord.... door dat wat er gekomen was in hun leven.
Haar hoofd zakte neer, ze snikte geluidloos. De liefde was dood.... was ondergegaan... kòn niet sterker zijn dan 't verleden. Haar hand voelde den brief in haar zak.... plotseling herinnerde ze zich: den brief dien ze aan Remi had geschreven om hem te zeggen.... om hem te vragen.... Het bloed steeg in eens terug naar haar hoofd; ze schaamde zich. Groote god.... die brief, die daad.... nu zijn liefde zich afwendde.... en tot een ander ging.... Hoe schaamde ze zich.... Ze dacht terug aan dien morgen; begreep 't nu ook anders.... heel anders.... zag nu ook hoe haar gave zou vergooid zijn geweest.... weggeworpen. om niets.... om niets.
Ze liep moeilijk voort, machteloos-moe van verdriet, zoekende nu haar huis, de veiligheid van haar kamer waar ze eindelijk stil zou mogen liggen, heel-stil, in ongestoorde rust.
Het was nog niet laat toen ze thuis kwam, al leek 't haar dat ze uren en uren gedoold had. Te moe om licht te maken, bleef ze in de donkerte staren, denkend.... denkend.... En eerst nu zag ze wat komen moest, noodlottig-zeker: haar leven leeggeloopen, vereenzaamd, lichtloos, verdord.... En even plotseling was heel haar wezen in opstand tegen dat vonnis.... kón zij zich haar leven niet denken zonder hem, zonder liefde.... wilde zij hem niet afstaan.... niet geven aan een ander.... Vergeten had ze de laatste tijden, de verkoeling, de verandering.... Ze zag hem weer als in 't eerst: een overmoedig-gelukkige jonge god, die in zijn zelfbewuste hoogheid tot haar zich had geneigd, haar opnemende in zijn sterke armen, haar doende opleven onder zijn goddelijken liefdekus! O, ze kón hem niet missen.... niet ontberen in haar leven.... ze kón hem niet gunnen aan de vrouw die hem gelokt had van haar weg!
Ze kòn niet.... kòn niet, kreunde ze.... en tegelijk voelde ze dat 't moest, wist ze 't noodlot onwrikbaar, onverbiddelijk.
Ze lag te staren met brandende oogen in 't donker, te denken, te vechten.... te snikken....
En eindelijk kwam er om haar heen als een atmosfeer van
| |
| |
stille smart, een smart die haar rustig maakte, waarin 't haar was alsof ze stil lag te drijven, heerlijk-stil te drijven met overal om haar heen de groote donkere bittere smart-zee die haar droeg en die haar verrustigde.
En nu wist ze ook wat ze doen moest. Als Ange zijn geluk zou zijn, dan moest zij hem Ange geven. Zij kon hem geen geluk meer geven.... dus moest zij hem afstaan aan Ange die hem gelukkig zou maken. Het kon niet anders. Het was heel eenvoudig.... er was maar éen weg. Wanneer ze anders deed, dan had ze hem niet waarlijk lief, met volle verloochening van haar zelve. Ze wist: 't zou haar het licht van haar leven kosten.... en zij móest 't hem offeren.
Haar oogen glansden, van tranen nat, om het offer dat zij brengen moest, maar haar ziel lag vredig in extase van verloochening, boven de smart....
Oom gaf Dickie een arm, toen zij samen de trap opgingen naar Vera's atelier.
- Er schijnt nog niemand te zijn, zei Dickie bij den leegen kapstok.
Ook 't atelier leek verlaten, het linnen gordijn was tot bovenaan opgetrokken; de verf op het palet uitgedroogd.
- In geen dagen gewerkt, zag Dickie dadelijk.
Zij gingen zitten, wachtend.
- Wat is 't stil, zei Dickie - wat is 't hier somber vandaag. Zij stond op, keek rond:
- Waar is de Madonna waaraan Vera bezig is? zocht ze. Ze nam een leeg doekraam van den ezel, waar alleen nog de randen van 't doek, blauw en wit, aan zaten; het midden was een vierkant gat.
- Oompie! riep ze - dit is 't doek van de Madonna.... kijk maar, 't blauw van den mantel.... de kop is er uitgesneden! Waarom heeft ze dat gedaan?
Oom zei niets, schudde 't hoofd, toen ze plotseling zijn arm vastgreep, wijzende naar den muur:
- Oom.... Oom! 't Portret van Remi is weg!
- Wat?.... wat? schrikte Oom.
- O, god.... zei Dickie - er is hier iets gebeurd!
| |
| |
Angstig keken zij elkaar aan; Oom zocht naar woorden, die zouden kunnen verklaren, ophelderen, wegnemen den druk van somber voorgevoel die hen benauwde, maar tegen alle redeneering in voelde hij in zich de zekerheid van het noodlottig-gebeurde. Het onheil was om hen heen, het bezwaarde de atmosfeer, beklemde de keel....
Toen Vera eindelijk binnenkwam, in 't zwart zooals gewoonlijk, maar zoo was-bleek en met zoo strakke trekken om den mond, vroegen zij niets, wisten zij al alles.
Dickie trok haar tusschen hen beiden op de bank, nam Vera's hand vast en zei toen alleen:
- Vera.... ik voel 't, er is iets ergs gebeurd....
Even bleef Vera stil voor zich kijken, toen gleed haar andere hand als steun zoekend in Oom's trouwen greep en kalm, met een vreemde doode stem zei ze:
- Ja, Dickie.... ik heb aan Remi een brief geschreven.... waarin ik.... Hier hield ze even op - waarin ik hem.... zijn woord teruggegeven heb.... Dickie, jij zal dat wel begrijpen.... jij zal 't beter kunnen begrijpen dan Oom.... Jij wist.... dat.... jij weet wat er gebeurd is. Jij moet dat.... dat alles.... aan Oom vertellen.... dan zal hij 't ook beter begrijpen.
- O Vera, is 't dan toch daarom? fluisterde Dickie.
Weer staarde Vera voor zich. Toen ging ze voort:
- Dat was 't begin van het einde.... Misschien hadden we dat.... langzamerhand.... kunnen overwinnen. Misschien.... maar....
Ze hield op.
- Maar wat?
- Er is iemand anders....
- Wat?! Wie dan? Wie is er dan? riep Dickie heftig.
Vera keek haar aan:
- Weet je dat niet? Toen vroeg ze aan Berthold: - Heeft u nooit iets begrepen?
Oom keek haar aan met oogen die trachtten te begrijpen: Iemand anders.... naast Vera? Iemand.... boven Vera! Het leek hem te onmogelijk, hij schudde van neen.
Toen zei Vera:
- Hij houdt van Ange.
Dickie vloog overeind:
| |
| |
- Ange?! riep ze - Ange?! Je méent 't toch niet? Dat kán toch niet! Die valsche, malle Ange! Maar dat is toch onmogelijk! Oom, dat kan toch niet?
Ze wendde zich tot Berthold, die met zenuwachtig gebaar Vera's hand streelde, terwijl hij driftig-scherp zei:
- Dan is Termonde krankzinnig.
Dickie ging door:
- Ja dan is hij gek, eenvoudig gek! Ange! M'n god.... wat ziet hij nou in Ange? Is hij dan zoo stom dat hij niet gezien heeft hoe ze draait en gluipt en huichelt en liegt....
Vera bedaarde haar:
- Dickie.... Dickie.... dat mag je niet zeggen. Ange is je antipathiek, maar je weet volstrekt niet of zij valsch is en huichelt. Ik.... ik heb haar altijd vertrouwd, en dat wil ik blijven doen.... ook nu.... nu ze....
Ze zette haar tanden vast op haar lip, beheerschte zich, ging toen verder:
- En juist nú moet ik haar vertrouwen.... nu ik Remi's toekomst, zijn geluk.... haar in handen heb gegeven. Den brief.... waarin ik alles heb gezegd.... heb ik aan haar gestuurd, met de vraag of zij die zelve aan hem wou overhandigen....
- God.... god.... heb je dat gedaan? Heb je dat kunnen doen? zei Dickie ontzet.
Oom drukte haar krampachtig de hand:
- Je bent een engel.... kind.... je bent een engel en die man.... die man.... Hij bleef steken, klemde aldoor haar hand in de zijne, terwijl zijn andere hand in woedende trilling de nagels in de zij van 't kussen boorde.
Dickie wiegde wanhopig met haar hoofd heen en weer:
- Had je in 's hemelsnaam maar eerst met mij gesproken....
- Waarom.... er was niets anders te doen.
Dickie zweeg; 't hielp nu toch niet meer.... woorden konden niet veranderen wat was gebeurd. Toen bedacht ze:
- Was je nu tenminste niet zoo vreeselijk alleen.... zoo alleen met je gedachten.... Wil je met me meegaan, naar huis? Papa zal 't zeker goed vinden.
Maar Vera schudde 't hoofd:
- Nee, Dickie.... ik dánk je wel.... maar ik ga niet met je
| |
| |
mee. Ik heb deze dagen alles, alles goed overdacht. Ik blijf niet hier.... dat zou ik niet kunnen. Ik ga naar Brussel. Daar kan ik ook werken, evengoed als hier. En dat is niet zoo ver, dan kan ik jullie af en toe toch zien.
- Naar Brussel.... heel alleen? schrikte Dickie.
Oom keek op, even wachtte hij; toen bad hij:
- Vera.... laat mij dan met je meegaan? Laat mij dan voor je zorgen.... als een broer.... een oudere, een groote, trouwe broer? Mag ik? Ik zal alles voor je doen wat ik maar kan. Laat mij dan met je meegaan.... bid ik je?
Toen sloeg Vera haar armen om zijn hals, barstte ze in snikken uit, hokte ze:
- Goeie.... lieve Oom.... ik dank je, hoor.... ik dank je....
- Mag ik? straalde Oom.
Haar armen gleden van zijn schouders, even keek ze hem aan met een treurig glimlachje, toen zei ze:
- Eerst moet Dickie je alles van mij vertellen en als je dan nog mijn broer wil zijn.... dàn....
- Ja, dàn mag ik mee?
Vera knikte:
- Eerst alles weten.
Oom stond op:
- Ik ga mijn koffers pakken! zei hij beslist.
Dien avond, nadat Truus hem had thuisgebracht, liep Berthold aldoor zijn kamer op en neer, op en neer; hij kon niet tot rust komen. Eindelijk belde hij, en toen zijn dikke huishoudster bovenkwam, zei hij:
- Laat je man zich even aankleeden om me tot de tram te brengen.
Ongeduldig wachtte hij, toen gingen ze samen, gearmd.
- Wil ik met u meerijden, meneer? vroeg de man, die voelde hoe Berthold's hand onrustig en bevend op zijn arm schoof.
Berthold weigerde; de tram bracht hem voor 't huis waar hij wezen wilde, voor 't huis in de Parkstraat.
Toen hij uit de tram steeg, naar den huizenkant liep en aanbelde, dacht hij pas: En als hij nu eens niet thuis is....?
Maar Remi was thuis; bleef de laatste dagen op zijn kamer,
| |
| |
languit liggend in een stoel, de eene sigaret na de andere opstekend, geen weg vindend in zijn eigen gewaarwordingen, het eene oogenblik zichzelf vervloekend als hij dacht aan Vera's smartoogen, dan weer 't als een verluchting voelend dat de zoo pijnlijkgespannen toestand dan maar in godsnaam verbroken was.
Telkens stond hij op, liep hij naar het raam, half verwachtend Vera's gestalte te zien in 't zwart.... een donkere, slanke, loom-gaande treur-vrouw.... Maar 't waren aldoor anderen, zij kwam niet; 't waren kennissen van mama die aanbelden en beneden ontvangen werden. Dan smeet hij zich weer neer in z'n stoel, razende op den nieuwsgierigen wijventroep die daar beneden te kakelen zat. Gisteren had hij een onmogelijke scène met zijn moeder gehad toen hij haar vertelde dat 't af was.... dat zij 't af had gemaakt. Mevrouw had onder een paar vormelijke woorden haar voldoening niet kunnen verbergen en toen was hij plotseling driftig tegen haar uitgevallen, had een heftige scène gemaakt.... Een woord was hem bijgebleven, bleef hem agaceeren: die Zigeunerin.... had zijn moeder gezegd.... een benaming die zij na die verschijning van haar aanstaande schoondochter in 't geel met de munten steeds had binnen gehouden.... maar die zij nu eindelijk in boosheid losgelaten had. En hij raasde in zichzelf, wetende dat nu beneden de fijne freules met uitgestreken gezichten zijn moeder zaten uit te hooren, beklagende van zoo ijselijk treurig.... niet waar?
En dan 't antwoord: och neen.... ziet u.... natuurlijk nu een onaangenaam moment voor mijn zoon.... maar waarlijk beter zoo.... veel beter.... zoo'n héél vréémde persoonlijkheid.... artieste.... och u weet.... artieste, hè? Geen éducatie.... volstrekt niet.... eigenlijk een Zigeunerin!....
En de freules weggaande hadden 't op straat over die rare juffrouw.... de Zigeunerin.... die geen éducatie had.... heelemáal niet....
Hij dacht terug aan dien avond.... andere herinneringen rezen op, vroegere en latere.... en de herinnering aan 't laatste.... hun laatste samenzijn....
- Lammeling.... lammeling.... suisde 't in zijn ooren en hij stond weer op, liep weer op en neer, wou zich nu dwingen niet te denken, maar vooruit te zien naar iets liefs, iets lichts dat hem lokte....
| |
| |
Ange! Kleine blonde Madonna! Hij glimlachte tegen 't beeldje dat hem zoo lief weglokte van de eigen donkere verwijtende gedachten.... die toch telkens weer op hem toedrongen, hatelijkverwijtend: lammeling.... lammeling....
- Meneer, of meneer Berthold u spreken kan? vroeg 't dienstmeisje.
Hij stond plotseling op, verbijsterd.... god.... hij.... Oom.... zou er iets met Vera?.... jezus....
- Ja.... ja.... antwoordde hij verward. Hij zag Berthold al binnenkomen, in dollen angst vroeg hij:
- Wat is er? Is Vera.... Is er iets?
Berthold schudde 't hoofd, bedaarde met een handbeweging:
- Neen.... neen, Vera is wèl. Ik kom om met je te spreken.
Met een diepen ademstoot viel Remi in z'n stoel.... goddank niets met Vera.... dat niet. Maar.... spreken? Spreken over wat? Zou.... zou zij er op terug komen....?
- Ga zitten - zei hij, waarover wou je me spreken?
Berthold's hand zocht de stoelleuning, Remi zag hoe hij beefde. Toen hij zat wachtte hij nog even voordat hij sprak. Eindelijk:
- Ik zal je.... zonder omwegen zeggen dat ik weet dat Vera haar.... engagement met je heeft verbroken....
Remi boog stil 't hoofd, wachtende.
- Verder wil ik je meedeelen.... dat zij niet hier blijft wonen.... en dat ik.... als een broer.... ik kan haast wel zeggen als een vader.... met haar meega naar 't buitenland.
Even had Remi opgekeken alsof hij iets vragen wou, maar hij had 't hoofd weer gebogen en antwoordde niet.
Berthold ging voort:
- Wij zullen dus elkaar niet meer zien.... dit zal de laatste keer zijn.... en.... en daarom wou ik je nog wat zeggen.... voordat wij scheiden.... voor goed.
De ander hief zijn hand even, als geresigneerd.
- Ga je gang.
Het duurde eenige oogenblikken alsof Berthold zijn woorden zocht, toen zei hij op eens:
- Heb jij éénig begrip, eenig besef van wat jij gedaan hebt?
Termonde hief 't hoofd op, een frons plooide zijn voorhoofd:
- Neem me niet kwalijk.... maar.... begon hij uit de hoogte.
| |
| |
- Weet je wàt je hebt verloren.... voor goed verloren? ging Berthold door, zonder te letten op wat de ander zei. Voorover-gebogen naar hem toe, als dreigend, met de koude flikkering van de brilleglazen onafgebroken op Termonde's oogen gericht, sprak hij voort, niet te stuiten, alsof hij nù eindelijk zeggen moest, wat tijden, tijden lang in hem was opgekropt gebleven.
- Door jouw schuld heb je 't mooiste.... 't beste van jullie beider levens, vernield.... vernietigd.... Jij hadt in handen het grootste.... begrijp je dat? het grootste.... het rijkste geluk. En dat heb je weggesmeten.... ja, weggesmèten....
Termonde stond op:
- M'n waarde heer.... me dunkt dat we 't hierbij kunnen laten.
- Dat je dat hebt gedaan.... omdat je gek.... krankzinnig was, dat moet je zèlf.... in zijn gevolgen dragen. Maar - hij stond ook op, zich steunend op de tafel die schudde onder zijn trillenden druk - dat je dat Vera hebt aangedaan.... dat je háár leven hebt gebroken.... dáárvan vraag ik je rekenschap....
Termonde sneerde:
- Ach zoo! een uitdaging.... van den fantasie-broer?
- Met welk recht, Termonde, heb jij háár leven bedorven? Wàt had jij dan in haar lief, toen je haar vroeg? Was 't dan niet haar heerlijke rijkdom van gemoed.... van ziel.... van talent? Was 't niet haar kracht van liefde.... en de onzegbare bekoring van haar zelve? De bekoring die over je kwam van het geluid van haar stem.... van den glans van haar oogen.... van elke beweging van haar lichaam.... Was 't dan niet dat alles? En was dat dan wèg toen je wist.... dat in haar verleden een andere man was geweest? Wat begeerde je dan van die vrouw dat je haar losliet toen je dat wist? Weet je 't niet? Kèn je je zelf niet? Kan je niet in je zelf zien? Dan zal ik 't zèggen.... wat 't in je was.... wat 't in je ìs: een verkapte perversiteit is 't....
Termonde kwam op hem toe, om zijn mondhoeken trok 't:
- Jij maakt misbruik.... misbruik van je positie. Omdat je.... invalide bent en weet dat ik me daarom inhoud.... Maar anders....
Berthold haalde de schouders op:
- Erger dan je gedaan hebt, kan je niet meer doen. Het kan me niet schelen wat je met mij doet. Ik, die Vera ken.... veel beter dan jij, en kan overzien.... wat jij nu nog niet kan....
| |
| |
hoe ontzettend groot jouw verlies is.... ik wou je dát alleen gezegd hebben, en ook dat ik je eigenlijk beklaag. Want jij.... die alles kan, alles krijgt wat je wil.... wien alles gelukt.... jij kan dat ééne, dat grootste, mooiste niet: liefhebben. Met al je gaven is er een treurige dorre onmacht in je om waarlijk lief te hebben....
Termonde was naar 't raam gegaan, waar hij met het voorhoofd tegen het glas gedrukt was blijven uitkijken; nu keerde hij zich plotseling om naar Berthold, die doorsprak, inniger nu met stijgenden hartstocht:
- M'n god.... wéét je wel wat 't is.... je zelf te geven, je zelf te vergeten? Je weg te geven, heel en al, in liefde? Te voelen dat je niets bent, een onding, een dood ding, als je de liefde niet hebt? Begrijp je wat 't is lief te hebben, trots alles wat er ook gebeure, tegen alles in, en altijd nog meer, zonder iets voor je zelf te vragen, zonder om je zelf te denken, te leven alleen voor haar, en blij je smart te dragen als 't geluk is voor haar.... begrijp jij iets van die liefde, die alles kan, alles begrijpt, die alles vergeeft, die grooter, rijker en sterker is dan alle dingen?....
Zijn stem had getrild en hokte nu in een snik, heete tranen bolden op achter de dood-lichte brilleglazen, zijn tanden sloegen op elkaar als in koorts en de bloedgolf klopte in zijn slapen.
Termonde keek hem aan, getroffen door de verandering van stem, door de emotie op dat gezicht, en plotseling doorschoot hem de gedachte, de zekerheid, wìst hij dat Berthold Vera lief had.... Nooit was dat idee in hem opgekomen, nu was 't een ontdekking, en in 't zelfde moment voelde hij een wreede aandrift om 't hem sarrend toe te gooien, om zich te wreken over al de vernederingen, die hij ondergaan had.... Een oogenblik was 't maar.... toen schaamde hij zich al over de brute impulsie.
Hij zag Berthold met bevende hand naar den deurknop zoeken en hij voelde plotseling een immens medelijden met dat bestaan van renunciatie, zonder hoop, zonder toekomst....
Zijn stugge trots was in eens verweekt.... en 't werd heel warm in hem van een groot meegevoel voor hen allemaal, voor Berthold.... voor Vera.... en voor hemzelf ook....
Hij kwam naar de deur, stak zijn hand uit, zei gejaagd, afgebroken:
- Ga zóó niet weg.... god.... alles is een chaos in me....
| |
| |
begrijp dat toch.... ik zweer je: ik heb er tegen gevochten.... wat ik kon.... maar.... het kón niet anders.... Wij zijn allemaal .... ongelukkig.... allemaal....
Hunne handen sloten trillend ineen.... beiden snikten.... Toen liet Berthold hem los, opende de deur. Hij deed een paar stappen op het portaal, bleef weer staan, als verbijsterd zoekend naar het licht. Toen sloeg hij de handen aan zijn hoofd:
- O god.... god! Ik ben blind!
| |
Brussel, Rue Rogier.
(Schaerbeek.)
Als ik je goedheid niet kende, mijn trouwe Dickie, en niet wist dat jij me altijd begrijpt en vergeeft en geduld met me hebt, dan zou ik niet meer durven schrijven na.... ja 't zijn werkelijk drie maanden!.... te hebben gezwegen, te hebben uitgesteld telkens om je te danken voor ál wat je voor me gedaan hebt bij ons vertrek uit den Haag. Drie maanden! M'n god.... drie maanden pas.... hoe zullen de jaren omkomen.... hoe krijg ik ze weg.... achter me! Want, Dickie.... me voorstellen, dat ik hier nooit meer wegga.... dat kan ik niet. Ik verbeeld me altijd dat ik hier een tijd, een onbepaalden tijd blijven moet en achter dien tijd is er iets als een vooruitzicht. Wat? dat weet ik niet.... m'n verstand zegt me, dat er niets meer is.... dat mijn leven uit is.... dat 't achter me ligt en dat ik nu nog moet voortbestaan om te wachten op 't einde. Maar als ik me dat voorstelde, dan had ik geen moed, Dickie, dan zou ik niet kunnen. Ik moet op iets hopen, iets lichts verwachten, ook al komt 't nooit, nooit meer voor ik sterf.... Daar nu.... ik heb me laten verleiden om je mijn somberste gedachten te schrijven, jij, Dickie, ontkomt zelfs in de verte niet aan mijn ‘donkere dagen’! En toch, heusch.... ik ben moedig, ik bèn sterk en ik hou me groot, ik hou me goed heel den dag voor Berthold. Hij mag niet denken, dat ik den levensmoed verlies. Hij zelf is zoo sterk tegen zijn vreeselijk lot. Hij is natuurlijk hier onder behandeling van een specialiteit, die wel hoop geeft op eenige verbetering.... mits alle emoties steeds vermeden worden. O, Dickie, wat ben ik
| |
| |
je dankbaar, dat jij hem toch nog hebt weten te bewegen om met me mee te gaan. Hij weet niet hoeveel hij voor me is: mijn zorg, mijn reden-om-te-leven ook, hij, die niet als ‘blinde’ met me mee wou, omdat hij me tot last zou zijn! Goddank, dat je hem bijna met geweld hebt doen gaan, goddank, dat ik nu voor hem zorgen kan en, wie weet, door mijn zorg hem zijn gezichtsvermogen nog eenigszins teruggeven kan! We wonen hier goed; het is vrij ver van 't drukke centrum, zoodat Berthold rustig fantaseeren kan terwijl ik werk. Ik heb een mooi modelletje, een jong meisje, donker als een Bohémienne; als hij speelt is ze volmaakt in extase: zoo schilder ik haar, en het zal vanzelf ‘Extase’ heeten.
Van Maud kreeg ik een brief uit Boston, waarin ze er op aandringt dat ik naar Amerika zal komen, waar ik, zooals ze zegt, stellig ‘wealthy’ zou worden met portretten schilderen en lessen geven. Maar ik kan niet besluiten zoo ver weg te gaan.... zoo heelemaal weg.... over de groote zee.... Het is te ver.... van Holland. Schrijf me.... over alles.... Dickie. Over àlles. Ik wil alles weten. Ik kàn alles hooren. Dag goeie, trouwe Dickie! Berthold groet je hartelijk.
Altijd je Vera.
De winter was streng over Brussel gegaan met dikke pakken sneeuw, die op de daken en in de parken bleef liggen, terwijl de straten zwartig van modder waren, vol zwaar geluid van ratelende wagens, van stampende hoeven en knetterend zweepgeknal. Meer naar 't centrum gonsden en belden de trammen, kletsten vlug de dravende paardenstappen op 't asphalt der boulevards, scheen er vroeg avondlicht uit de café's en de winkelramen naar buiten, was er iets van een Parijsch tintje aan 't leven der straten, dat er kleur aan gaf en een schijn van warmte en welvaren.
Een enkele maal liepen Vera en Berthold gearmd door de lichte avondstraten; in de verte hield men hen voor nouveaux mariés, maar in 't voorbijgaan hoorden zij meermalen een medelijdende opmerking over ‘ce pauvre monsieur!’ Dan even trilde de hand die op Vera's arm rustte en zakte droef Berthold's hoofd, tot Vera opgewekt wist te troosten:
| |
| |
- Maar niemand weet hoe prachtig we vooruitgaan, hè?
Dan vloeide weer hoop in hem, want het ging vooruit: langzaam, maar stellig. Achter de donkere glazen herleefden zachtjes aan de verdofte oogen, lichtschuw nog en terugschrikkend voor de minste inspanning, maar tóch beterend, toch vooruit gaande, langzaam aan, week na week. Het was een vooruitzicht nu, een belofte van toekomst, waarna, wie weet, nog andere vooruitzichten, nog meer beloften zouden opblinken.... lichtende verschieten, die aan 't einde van deze jaren.... wie weet hoeveel jaren.... op-schenen....
- Waar denk je aan, Vera? vroeg hij, omdat hij haar adem sneller hoorde gaan en haar arm voelde gloeien:
Even wachtte ze, toen zei ze zacht:
- Ik dacht hoe gelukkig 't is dat we niets weten van de toekomst.... dat er altijd nog licht kan zijn aan den horizon, als het duistere nacht om ons is.... en dat er iets blijft als een onsterfelijke hoop.... als we toch weten dat we niets meer te wachten hebben.... Ze hield op, droomend.... Als in een scherpe kneep voelde Berthold zijn hart samenkrimpen.
- Tòch nog altijd.... altijd om hèm.... steunde 't in hem, onhoorbaar.... Een waas trok voor zijn oogen, vaster klemde hij Vera's arm, zijn voeten strompelden.
- Pas op! Wat is er? vroeg Vera, zorgzaam-beangst.
De tanden klemde hij op elkaar, krachtig richtte hij zich op. Toen was 't over.
- 't Is niets! Ik liep te nonchalant! zei hij luchtig.
Dickie schreef terug dat zij druk aan 't ziekenverplegen was: haar vader ging zeer achteruit; over andere dingen sprak ze niet. Vera had het couvert met trillende hand opengescheurd, zéker dat ze iets hooren zou van 't eenige waarmee haar gedachten bezig waren, dag en nacht.
Zoo lang gespannen was haar verwachting geweest, dat ze nu den brief in haar schoot liet vallen, moedeloos plotseling, geheel teleurgesteld en als ontkracht.
- Maar wat verwachtte ik dan? vroeg ze zich af - wat kon ik verwachten?
Zacht kreunde ze, snikte ze met droge oogen, wist toch
| |
| |
immers dat ze niets meer wachten mocht en kon de hoop niet dooden, de onsterfelijke, eeuwige, de van verre wenkende lichtende troosteres.
- - - - - - - - - - - - - - -
Kort daarop was een annonce van den dood van Dickie's vader gekomen en eenige weken later een brief uit Parijs:
‘Had je dat gedacht, dat ik je zoo voorbij zou sporen, zonder je even te komen zien? Ik zou 't niet gedaan hebben als ik niet vooruit had geweten binnenkort weer in den Haag te moeten zijn voor de regeling van de familiezaken.
En waarom ik nu weer hier ben? Ten eerste tengevolge van een brief van Dallart en ten tweede omdat ik bij niemand van de familie in huis wou komen. Mondeling vertel ik je spoedig alles uitvoerig, want.... natuurlijk blijf ik eenige dagen bij je als ik weer langs Brussel kom. Goed?
Dag, beste!
Altijd je Dickie.
Het was een vroege lentedag toen Vera haar vriendin afhaalde van 't station. In het rijtuig hield ze Dickie's hand vast, zacht zeggend telkens:
- O, ik ben zoo blij, dat ik je weer bij me heb.... ik ben zoo blij....
En thuis, toen ze samen alleen zaten, kon ze niet langer wachten, drong ze:
- Vertel nu, Dickie! Vertel nu alles....
Dickie begon:
- Tijdens Papa's ziekte al kreeg ik Dallart's brief, zie je.... en....
- Vertel eerst van hèm.... Dickie.... van hèm.... viel Vera in.
Ze zagen elkaar aan: Vera's oogen hongerden naar bericht van hem; toen vroeg Dickie verwonderd:
- Weet je dan niets.... lees je geen Hollandsche couranten?
- Neen, schudde Vera - neen....
Dickie weifelde nog.... 't was zoo pijnlijk. Zou ze er wel over spreken? Maar Vera voorkwam haar, vroeg 't plotseling:
- Dus.... ze zijn getrouwd?
- Ja, knikte Dickie. - Ja, ze zijn getrouwd. Even sloot Vera de oogen, duizelig alsof een slag op haar hoofd was gevallen; ze steunde zachtjes.
| |
| |
- Zie je nu wel, verweet Dickie - waarom vraag je er naar.... 't maakt je immers maar ellendig.
- Wanneer? vroeg Vera.
- Begin December. Je begrijpt, er werd natuurlijk heel wat over de zaak gepraat in den Haag; ze hebben de menschen een maand of drie laten praten en toen zijn ze stilletjes zonder vertoon getrouwd.
- Waar wonen ze? Zeg me toch alles.... ik wil alles van hem weten! dreef Vera door.
- Zij wonen nog niet in den Haag; ze zouden den heelen winter in 't Zuiden blijven....
- In Italië zeker?! kreet Vera woest, ineens toegevende aan een dolle jaloezie, dat hij met Ange die reis zou maken, hún Italiaansche reis, die Remi en zij zich hadden gedroomd!
- Neen, zei Dickie - zij wou naar Algiers en naar Kaïro, om daar 't mondaine winterseizoen mee te maken.
Vera ademde diep, toen zei ze na eenige oogenblikken:
- Dat is een reis voor haar.... niet voor hèm.
Dickie bewoog even de schouders:
- O.... zij! toen besloot ze plotseling:
- Hoor eens, Vera, ik heb eerst geweifeld of ik 't je zeggen zou, maar ik vind toch beter, dat je alles weet....
- Wat dan? schrikte Vera.
- Ik heb reden om Ange van zóón infamie te verdenken....
- Ach, Dickie!
- Wacht maar.... Je begrijpt, dat ik geen dag in Parijs was of ik zocht van Herten op....
- Wat?! riep Vera.
- Natuurlijk. Ik had lang genoeg mijn verontwaardiging opgekropt .... ik moèst mijn hart luchten.... hem eens al mijn verachting voor z'n voeten gooien. Ik informeerde dadelijk naar z'n adres.... hij was verhuisd.... en toen stond ik op een dag ineens voor hem....
Ik dacht, dat hij zóó dood viel.... zoo schrok hij. Lijkbleek werd hij, z'n knieën waggelden.... z'n mond bleef openstaan.... zonder geluid te geven....
Vera zei niets; de handen om haar knieën gevouwen bleef ze stil voor zich uitstaren met een frons tusschen de oogen, de lippen opeen geklemd.
| |
| |
- Nu.... ik heb hem alles gezegd wat ik op 't hart had.... àlles.... Ik heb hem onder handen genomen tot hij eindelijk huilend en wringend op den grond lag.... bàh! Ik walgde van hem.... ik kon 't gewoon niet meer aanzien, en ik wou weggaan, toen hij me plotseling terughield en....
- En? vroeg Vera.
- Toen zei hij dat hij me niet alles kòn zeggen.... niet mòcht zeggen.... maar dat hij niet zoo schuldig was als ik meenen moest. Dat hij zwak, heel zwak was geweest en er nu ontzettend berouw over had....
Vera trok de schouders op:
- Nu 't te laat is....
- Ja.... Toen vroeg hij me of ik nog iets voor hem zou willen doen.... Dat zou zijn....
Dickie keek Vera aan.
- een brief van hem aan Ange sturen.
- Aan Ange?!
Dickie knikte.
- Hij wist haar tegenwoordig adres niet.... ik ook trouwens niet, maar ik kan 't in den Haag wel te weten komen.
- Ange.... herhaalde Vera.
- En ik moest er uitdrukkelijk bij schrijven dat dit de laatste was.... voor altijd de laatste....
De meisjes bleven elkaar aanzien, spraken nog niet, terwijl in Vera de gedachten zich vormden, vervormden, en in al vaster en scherper wordende omtrekken zich voor haar verduidelijkten....
Toen haalde Dickie een gesloten onbeschreven couvert uit haar zak.
- Dit is hij, zei ze, hem om en om draaiend en betastend. - En te denken dat hierin de oplossing is van 't raadsel, dat we hierin zouden kunnen zien, wat er tusschen die twee is verhandeld.. in hoeverre Ange deel heeft.... schuld is aan alles....
- Oh Dickie! fluisterde Vera.
- Ik moet je zeggen die brief brandt me in m'n zak. Ik heb hem zoo al twintig maal in de hand gehad, bekeken en bevoeld en ik vraag me af of ik eigenlijk niet 't recht heb....
- Nee.... o nee! schrikte Vera.
- Misschien niet.... misschien ook wel.... Waarom moet iemand verdacht worden van de schuld van een ander?....
- Hij is toch ook schuldig! riep Vera heftig.
| |
| |
- Hoe 't zij.... als ik dien brief nog langer bij me draag, dan hou ik 't geloof ik niet uit.
- Zend hem dan weg.... dadelijk.
- Waarheen?
- Naar mevrouw Termonde....
- Die is ook op reis.... voor haar zenuwen; ze trok 't zich zoo aan dat haar zoon nu toch met een artieste trouwde en dan nogal met een ‘chanteuse!’.... Neen.... weet je wat? riep Dickie plotseling - ik zal Ange's tante opzoeken.... Ange's Brusselsche erftante, madame Normand, en haar eenvoudig Ange's adres vragen.
- Ik heb geen adresboek of zoo iets.
- O, dat vinden we wel! riep Dickie luchtig: de rijke madame Normand zal wel chic wonen, in een mooi kwartier; dat zal ik gemakkelijk genoeg uitvinden.
Het bleek niet zoo eenvoudig als Dickie dacht. Met telkens informeeren en van den eenen kant van de stad naar den anderen gestuurd worden, was ze zelfs nog niet zoover gekomen dat zij wist in welk kwartier tante Normand woonde.
- Ik zou 't maar opgeven, raadde Vera.
Maar Dickie hield koppig vol, wilde nu die onvindbare tante ontmoeten, gaf niet op, keek alsof zij haar eigen plan wel had.... en dat zou uitvoeren ook....
Eindelijk was ze te weten gekomen, dat er nog een paar Normands in Molenbeek St. Jean woonden, waarvan één een oude dame was.
- Ik geef m'n nasporingen in de chique buurten op, zei Dickie - vandaag neem ik de tram naar Molenbeek.
- Daar zal ze toch niet wonen....
- Ik ga er toch eens op af. Toe.... ga met me mee?
- Ik mee? schrikte Vera. - Waarvoor?
Maar Dickie vroeg zoo bepaald:
- Toe, doe 't.... voor mijn plezier! dat Vera niet weigeren wou, al vond ze 't onaangenaam, en al begreep ze niet waartoe 't dienen kon.
- Waar breng je me, Dickie! zuchtte ze, toen zij in het afgelegen kwartier kwamen met pakhuizen en bergplaatsen aan de kade, met straten vol handelsdrukte en zwaar gerij van beladen
| |
| |
wagens, waar zij in onverstaanbaar dialect de Vlaamsche sjouwers en voerlui elkaar hoorden toeschreeuwen.
- Waar breng je me toch naar toe?
Dickie zocht:
- Ik geloof, dat we er dadelijk zijn, zei ze.
Even later stond ze stil voor een hoog donker huis; beneden was een open winkeltje van visch en kaas, uitstallend tot op de stoep. Een dikke vrouw, met zwarte haar-komma's tot op haar oogen, stond kaas te snijden.
Een benauwende scherpe geur dreef Vera eenige passen terug, maar Dickie liet zich niet afschrikken en informeerde bij de dikke madam of een familie Normand in het huis woonde.
- Madam Normand.... ah toet zulle; op den second.
- Gevonden hoor! wenkte Dickie tegen Vera die nog altijd aarzelde, en veel liever buiten wou wachten.
Maar Dickie drong:
- Ga mee naar boven.... toe.... ga mee! en nam haar arm met zachte overreding. Zoo stegen zij samen de donkere nauwe trappen op.
Op den second aangekomen keken zij rond op 't armoedige portaaltje waar niemand verscheen, toen klopte Dickie maar eens op een van die deuren. Het duurde eenige minuten.
- Hoor jij iets? vroeg Dickie gespannen.
Beiden bogen zich naar de deur, luisterend.
- Iemand zegt geloof ik: entrez! fluisterde Vera.
Weer luisterden ze; vogelgetetter klonk in de kamer en een nasale stem riep weer: entrez, nondezju!
Dickie greep den knop: - Zou ik? weifelde ze. Meteen werd de knop aan de binnenzijde omgedraaid en kwam in de deuropening een klein tenger oud dametje in 't zwart met een kanten doekje om 't hoofd.
- Pardon mevrouw.... begon Dickie - mogen wij ons voorstellen: kennissen van uw nichtje Angélique.... we komen u haar complimenten brengen.... verzon ze er bij.
- Ach zóó! Ewèl.... komde ge binnen! antwoordde het vrouwtje met een sterk Vlaamsch accent.
- Zai stille gai daar! riep ze naar een koperen kooi waar een groene papagaai zat te schommelen en te schreeuwen. - Holà madame, entrez donc! riep hij weer.
| |
| |
- Gade ge zitten? vroeg ze de meisjes, terwijl ze boos met een klein beenig vuistje den vogel dreigde. Even was de lorre stil, maar dadelijk klonk uit tal van kooien, aan den wand, voor 't raam, op een kast, een concert van getitter en gekweel.
- Ach dan.... klaagde ze - zwaigt dan toch! en ze dribbelde weer heen om een grooten geruiten doek over een van de kooien te hangen. Nauwelijks zat ze of de lorre begon te fluiten....
- Och mevrouw, laat u hem maar, glimlachte Dickie die zag dat de dame op 't punt was weer op te wippen.
- En heeft Angélique dan nog eens aan mai gedacht? Zoo vele jaren heb ik niets van haar gehoord....
- Holà! Qu'importe? riep de lorre.
De meisjes zagen elkaar even aan: in jaren niets van haar gehoord .... blijkbaar wist ze dus niet eens dat Ange getrouwd was....
- Ange is heel wel.... en.... ze wist dat ik naar Brussel ging.... toen gaf ze mij de complimenten voor u mee!
Vera zweeg terwijl Dickie woorden zei; woorden zonder beteekenis, woorden enkel maar om te vullen, om wat tijd weg te praten, om 't kleine vogelmenschje niet te abrupt alleen te laten, die nauwelijks luisterde en gedurig al haar drukke vogeltjes toesprak en verbood. Woorden van haar waren nauwelijks noodig, sprak 't kale armoedige kamertje niet genoeg, viel er nu al geen nieuw schel licht op Ange's bezoeken aan Brussel, waar vandaan zij altijd terugkeerde met groote cadeaux van haar rijke tante!.... Zij hoorde Dickie zeggen:
- Ange studeert nog veel voor haar zang, zooals u weet.
- Zoo.... zoo? knikte de oude dame.
- In den tijd toen zij bij madame Marchesi studeerde waren wij ook in Parijs....
- O ja.... bij Marchesi; ze studeerde heel druk.... heel druk....
Nu of nooit, dacht Dickie, en vroeg:
- Toen zag u haar zeker nog al veel?
Zachtjes schudde 't vrouwtje haar hoofd:
- Ach neen.... ze had 't altijd te druk.... geen taid voor de ouwe tante! Ze is maar eens bij me geweest.... o.... al lang geleden.... toen ze naar Parijs toe ging....
- Qu'importe? Bonjour madame! klonk 't uit de kooi en de vogeltjes kwetterden, floten om 't hardst.
Dickie keek Vera even aan, ze stonden op:
| |
| |
- We willen u niet langer ophouden, mevrouw....
- Gade ge al weg? - schrikte de dame - en gai hebt nog niets gebruikt! en dadelijk scharrelde ze naar een kast, waar zij karaffen en glazen uit zocht.
De meisjes bedankten, drongen al weer naar de deur, bedankten nogmaals, namen haastig afscheid.
- Holà, holà! Qu'importe? Nondezju! hoorden zij zich nog naroepen, toen de deur al dicht was en zij strompelend en stootend de nauwe donkere trappen afstommelden.
Nog zwegen beiden tot zij buiten kwamen, toen greep Dickie Vera's arm:
- Vera.... ik wàs er al zeker van.... ik heb 't al lang gevóeld, gewéten....
Nog kon Vera niet spreken, even snikte ze op, toen kreet ze:
- O god.... en dat is Remi's vrouw!
- En nu moet ik weer weg, zei Dickie op een dag.
Vera schrikte:
- O neen!.... voelende hoe vreeselijk zij haar missen zou.
Dickie knikte:
- Heusch. Ik moet overmorgen in den Haag zijn en dan wacht Dallart met ongeduld dat ik terugkom.
- Ik zal je zoo erg missen.... klaagde Vera.
Dickie nam haar hand.
- Hoor eens.... Dallart heeft me noodig.... hij is op 't oogenblik in een moeilijke periode.... twijfelende aan zijn werk, aan zijn eigen kracht.... neergeslagen door teleurstellingen.... juist in een periode waar 't van een toeval.... een invloed ten goede of ten kwade kan afhangen, of hij er boven op komt of er onder door gaat....
In die stemming schreef hij mij, toen ik Papa nog niet alleen kon laten. Ik schreef hem terug zoo bemoedigend als ik kon, en beloofde hem dat ik bij hem zou komen zoo gauw m'n vader mij niet meer noodig had. Die belofte heb ik gehouden.... ik ben naar hem toegegaan en toen zag ik pas hóe noodig hij me had.... Ik weet niet wat ik heerlijker vond.... zijn aandoenlijke innige dankbaarheid.... of de ontdekking, dat wij eigenlijk geen
| |
| |
van beiden ooit van een ander zooveel hadden gehouden en we elkaar weer terugvonden zooals we elkaar verlaten hadden....
Ze hield op.... plotseling beseffende, dat ze onbewust wreed was in haar geluk. Ze zag Vera's oogen vol opwellende tranen en in een élan van wroeging en vertroosting beloofde ze:
- Nog een week blijf ik bij je.... ik zal hem schrijven dat 't moet.
- Neen, schudde Vera - je moet gaan. Ik begrijp 't te goed hoe hij naar je verlangt.... je moet naar hem toegaan.... zoo gauw mogelijk.... en dan kom ik bij je als jullie trouwen.
Even was 't stil, toen zei Dickie met een zachten glimlach:
- Maar wij trouwen niet....
- Waarom niet? Wil hij dat niet?
- Hij heeft 't me gevraagd.... maar ik heb geweigerd. Kijk eens.... Dallart is zoo trouw en zoo onveranderlijk als misschien géen ander. Wie zou zoo standvastig zijn liefde trouw blijven als hij.... acht jaren lang? En die mooie trouw.... ik weet 't.... ik kèn hem.... zou breken.... als hij zich gebonden voelde. Een band, waardoor hij zich zou gedwongen weten, waardoor zijn vrije wil zou belemmerd worden, zou hem slecht maken. Als mijn vriend zal hij me nooit bedriegen, nooit négligeeren.... en als mijn echtgenoot zou hij me ongelukkig maken. Zoo is hij nu eenmaal.... als een ontembare volbloed.... die alles in mekaar zou trappen als hij teugels voelde.... maar die volgt zoo mak als een schaap, en die eet uit de hand, als hij maar los mag loopen, en vrij kan blijven.
Zij lachten even allebei, toen ging ze door:
- Zie je, daarom ook moet ìk bij hem zijn, omdat ik hem zoo heelemaal begrijp, zoo door en door ken. Met een andere vrouw zou 't in minder dan geen tijd mis loopen. En met mij.... dat zal je zien.... blijft 't een idylle tot in ons tachtigste jaar, als Philemon en Baucis!
Vera staarde naar 't raam, waar groene bladen heen en weer wuifden:
- Ja.... je hebt geloof ik gelijk.... jij begrijpt zooveel.... Hoe kom je aan die menschenkennis? Ik heb die niet, hè? Heelemaal niet.... ik vergis me altijd. Blijft mijn oog dan te veel aan uiterlijkheden hangen? Aan lijnen, tonen, kleuren?
- Daarom ben jij ook weer zoo veel knapper schilderes dan ik,
| |
| |
troostte Dickie lachend. - Jij hebt naam gemaakt, en ik blijf m'n leven lang als anonyma de Joconde copieeren voor Engelsche en Amerikaansche touristen!
- O, Dickie.... jij hebt 't beste deel! Naam maken.... m'n god, wat heb ik daaraan! Bekend zijn.... geprezen worden.... aan de rampe hangen.... dat geeft immers geen geluk. 't Schilderen om 't schilderen, dat geeft mij geen voldoening. En ik voel ook: ik kan niet verder, ik blijf staan.... of eigenlijk.... ik ben achteruitgegaan....
- Hè, Vera!
- Het is zoo. Ik maak nu niet meer zoo iets als mijn Satyr.... als de kleine Frisia.... Toen, ja tóen kon ik wat, toen hij me bezielde tot 't geven van 't méést-mogelijke.... Nu kan ik mezelf niet meer aufschwingen tot die hoogte.... ik mis de goddelijke vonk. Ze bleef naar buiten uitzien, met den diepen trek om haar mond; toen zei ze:
- Dat komt misschien door mijn afkomst?.... door die enkele druppelen Oostersch bloed.... geloof je niet? Omdat de vrouw van 't Oosten niet op zichzelve staat.... omdat 't niet in haar aard ligt alléen te leven.... Niet waar, de ‘new woman’ is in het Westen geboren. Zoo'n Amerikaansche, Maud bijvoorbeeld, die zou alleen kunnen staan, sterk en zichzelve genoeg; die ontleent geen kracht, geen bezieling aan den man. En ik.... ik voel mijn bestaan onvolmaakt, half, verbroken.... Ze zuchtte; een glimlachje, droefjes, vertrok even haar gezicht.
- Zie je, Dickie.... een beetje zèlfkennis heb ik toch wel?
Dickie was vertrokken en 't scheen of met haar Vera's laatste veerkracht was gegaan. Zij legde zich neer, energieloos als een verdwaalde, die alle hoop verloren heeft ooit de veiligheid van 't lichte huis te vinden; zij bleef liggen onmachtig om zonder aansporing verder te gaan.
Zoolang ze niets wist kon zij hopen en uitzien naar den glans van de verre verschieten; nu was 't weten gekomen en hardvochtig had 't de belovende lichten gebluscht en haar gelaten in hopelooze duisternis.
Berthold zat voor de piano, trachtende te spelen, maar telkens verbrak de melodie, gleed zijn hand van de toetsen, zonk in doffe verslagenheid 't hoofd neer op de borst....
- - - - - - - - - - - - - - -
| |
| |
De zonhitte brandde overdag. De nachten waren zwoel, vol dreiging van onweer.
Gestrekt in rekking van verlangen lag Vera, doorwakende de korte lichte Juni-nachten, denkende, denkende....
Het bloed brandde in haar, stak haar in de polsen, prikkelde haar onder de huid, haar aderen zwollen en haar armen hieven zich als om te omvatten het tartende ongrijpbare beeld dat haar altijd aanzag uit 't duister, dat haar toelachte met den hoogmoedigen mond. Ze klemde de armen over haar borst, omknelde zichzelf in sterielen liefde-drang, zonk dan neer, uitgeput, geënerveerd, machteloos snikkend in haar wanhoop van begeerende, dorstende, kennende, hartstochtelijke vrouw....
En omdat zij wìst, zag zij te scherper, pijnigend duidelijker, 't haar ontstolen liefdeleven, 't liefdeleven van hem en Ange.... zàg zij hunne omhelzing gebeuren.... vòelde zij hoe hij 't blonde lichaampje liefkoosde.... En dan kreunend, krimpend van pijn, wrong ze zich in haar kussen om niet te zien, om niet te weten, drukte ze heftig de hand op haar oogen tot ze alles rood zag, vurig-vlammend scharlaken-rood, dat als een laaiende brand 't al overgloeide, 't al verteerde en verkoolde, tot er enkel zwartheid bleef.... een zwarte sintelhoop en zwarte asch.... in de groote zwarte leegheid alom....
Nog nooit had de zwaarte van melancolie zoo onverwinbaar op haar gedrukt. Het model werd weggestuurd, de verf droogde in op het palet, de schilderij vervaagde onder een laag stof en nauwelijks vond Vera 's morgens den moed om op te staan en voor Berthold te gaan zorgen.
Telken morgen spiedde hij door de donkere brilleglazen of niet een vluggere beweging, een glimlachende trek, van een weder opleven belofte zou geven, beluisterde hij haar stemgeluid of niet een lichtere klank een luchtiger stemming kwam inluiden.
Maar loom, met doffe stem, deed ze lusteloos de gewone dingen, ging dan naar haar atelier, waar ze toch geen penseel zou aanraken, waar ze maar droomen bleef, lui op haar bank, tot 't avond was en ze beneden kwam om plichtmatig te gaan wandelen met Berthold, of om stil te komen luisteren naar den weemoedigen troost van zijn spel.
| |
| |
Op een van die dagen dat zij weer dof-suffend neerlag, zonder vorming en klaring van gedachten, schrikte ze plotseling op alsof iets haar waarschuwend had wakker geroepen.
- Wat was 't...? Wat wachtte haar...? Ze kwam overeind, streek zich over de slaap-loome oogen.... wist 't toen in eens: 't was de dag van den dokter. Zij moest Berthold brengen.... hoe laat was 't.... hij wachtte misschien al....
Haastig stond ze op, kwam in zijn kamer, vond hem daar niet, zocht hem verder in de eetkamer.... Angstig glipte haar blik naar de pendule.... 't was bijna een uur te laat! Ze riep 't dienstmeisje.... hij kon toch niet alleen zijn gegaan.... zoo iets dol gewaagds zou hij toch niet gedaan hebben?
- Monsieur est sorti, Mademoiselle.
Groote god! Alleen is hij gegaan! Bijna blind door 't gekrioel van de drukke straten, waar duizend gevaren hem bedreigen.... verdwalen, vallen, overrijden.... O, god.... god.... hoe kòn zij hem ook zoo vergeten! Waarom lag zij dan niets-nut te suffen.... te luieren.... heel den dag.... en liet hèm alleen.... liet hèm maar aan z'n lot over....
Fel beschuldigde ze zichzelve, verweet zich haar egoïst toegeven aan den druk van melancolie, terwijl zij hèm naast zich had, die zijn leven haar toewijdde.... die niets van haar terugkreeg en die lijden moest mee met haar leed!
Alle loomheid was nu weg, een onrust dreef haar trap op trap af.... allerlei plannen maakte ze om hem nog na te gaan, of om hem tegemoet te gaan, hem te gaan halen. Maar ze wist niet welken weg hij zou komen, hoe zóu ze hem vinden in dat warnet van straten? Ze stelde zich voor: de rue Royale zou hij gaan.... en den Boulevard oversteken.... Een beklemming benam haar den adem bij de gedachte aan de trammen en rijtuigen die telkens uit zijstraten op de rue Royale uitliepen, bij 't zich voorstellen van de dringende drukte in de binnenstad, waar de dokter woonde.
- Als hij maar een rijtuig genomen heeft, dacht ze, - hij zàl wel een rijtuig nemen, hoopte ze. Maar dadelijk daarop vreesde ze weer, zag hem al liggen, aangereden, zag zij den oploop om hem heen.... de mannen die iets droegen.... bloed op de steenen.... Haar angst werd steeds grooter: boven leunde ze uit een raam om 't te zien aankomen, den treurigen stoet.... vast overtuigd dat er iets
| |
| |
gebeurd was en dat ze hem brengen zouden, gewond naar huis.... En op eens juichte ze uit: - Daar is hij! Berthold! Daar komt hij aan! en zij holde de trappen af, rukte de deur open, liep hem tegemoet op de straat.
- O bèn je daar, bèn je daar! hijgde ze - hoe kòn je dat doen.... waarom hèb je me niet geroepen, m'n god.... ik heb zóó in angst gezeten!
Hij straalde. Hij was zoo trotsch, zoo gelukkig.
- Maar 't is immers best gegaan! praalde hij - Waarom zou ik je roepen en storen, nu ik toch kàn alleen, nu ik al zoover ben dat ik je niet lastig hoef te vallen?
Vera schreide van ontspanning, drukte hem aldoor de hand.
- Zal je 't nooit meer doen? vroeg ze dringend.
Maar hij lachte en hij blufte:
- Ik wil je niet eens meer mee hebben! Ik ga veel liever alleen!
Zij dreigde:
- En ik laat je niet meer gaan hoor! En allebei schertsten ze nu, plagend en lachend en voor 't eerst weer was er voor beiden iets als een zachte zonne-koestering, wel bleekjes als van 'n winter-zonnestraaltje, maar tòch een oplichting en opklaring van de lage donkere wolken die zoo lang alle licht aan hun leven ontnomen hadden.
Een zachte schijn bleef weldadig na-lichten over hun samen-leven, de angst om hem had Vera als bevrijd van haar drukkende melancolie en haar de kracht gegeven overeind te komen, staande te blijven, zich niet meer over te geven aan den meesleependen bitteren wellust van mijmering en van koestering van eigen leed. Het viel haar niet licht af te zien van de weeke droomerijen en weer dagelijks te schilderen, maar ze hield vol en leefde haar leven weer om die beide heen: haar zorg en haar werk, willend daarin haar steun en haar belooning vinden. En ze zag: hoe meer zij gaf, des te meer kreeg zij terug van allebei, en des te sterker voelde ze zich om te volharden. De dagen gleden na elkaar weg, bijna alle gelijk, niet tellend, en bij herinnering zoo in elkaar oplossend dat 't was alsof ze er nauwelijks geweest waren, of zomer en herfst nauw verschillend, al maar gelijk, tot één versmolten, en bijna onopgemerkt voorbij geglipt waren. De kleine
| |
| |
belangrijkheden van warmer of kouder weer, van vroeger of later donker worden, van zachter of scherper wind voor Berthold's oogen, van 't slagen van Vera's schilderijen en preoccupatiën van verzendingen naar tentoonstellingen, vulden hun eentonig stille leven, en zelf waren ze verwonderd wanneer ze terugkijkend zagen hoe snel de seizoenen elkaar gevolgd en weer verdwenen waren.
Sedert Dickie's vertrek had Vera niets meer gehoord van Remi's leven; wel schreef Dickie af en toe, maar ook zij had alle relatie met Ange verbroken en had zelfs den bewusten brief van van Herten weer teruggestuurd aan den schrijver, te vol als ze was van afkeer en verdenking om nog iets met haar te doen te willen hebben.
Maar op een van de eerste winterdagen kwam een dikke brief van Dickie; met bevende vingers scheurde Vera 't couvert open, vol spanning en verwachting.... van goede of slechte tijding?.... Ze wist 't niet, maar tijding zou 't zijn, dat voelde ze. Vluchtig las ze het begin, wetend dat 't komen moest, dat ze 't dadelijk vinden zou, na de eerste zinnen. Toen kwam 't ook:
.... Je herinnert je natuurlijk Vaubant, een van de disparu's uit ons toenmalige clubje. Hij heeft al dien tijd gereisd, gezworven, vandaar dat we nooit meer van hem hoorden. Nu is hij terug, woont hij weer in Parijs en komt nogal veel bij ons praten. Dallart is bizonder met zijn teekeningen ingenomen, zijn etsen van Algiers, Marocco en Egypte zijn prachtig. Hij heeft twee jaar in Caïro gewoond en den vorigen winter in 't hotel du Nil.... je raadt wel wie ontmoet; ik heb hem natuurlijk alles daarvan laten vertellen, en omdat ik weet dat je alles van hen weten wilt, geef ik 't je zoo volledig mogelijk terug. Hij vertelde dan dat hij op een middag op 't terras van 't hotel zat met een clubje kennissen - de Europeesche kring is daar betrekkelijk klein zoodat men zich gauw aansluit - toen hij een van de lui hoorde zeggen: ‘Voilà la belle Hollandaise.’ Hij keek op en herkende dadelijk z'n vroegere flirt: Ange! Natuurlijk werd de kennismaking hernieuwd, werden de heeren aan elkaar voorgesteld en van dien dag af was hij dikwijls in hun gezelschap, maakte hij excursies met hen naar de tempels, de piramiden enz. Van Termonde zei hij ‘qu'il promenait un air d'ennui et de lassitude’ die niet wees op ‘une entente parfaite’ tusschen de echtgenooten, en zij sleepte daar een ris aanbidders achter haar aan, waarvan éen wel zeer de préféré scheen te zijn.
| |
| |
Die eene heette dan ook di Santecchi Allona en was een Italiaansche prins, die zeldzaam losjes met geld omging en zooals je begrijpt door een kluitje dames van allerlei nationaliteit werd achterna-gezeten, die allen om 't hardst ‘Monsignore’ 't hof maakten. De prins scheen zeer door de ‘belle Hollandaise au profil de Madone’ ingepakt te zijn, natuurlijk tot furieuse jaloezie van al de gedédaigneerde misses en fräuleins!
Maar nu komt 't mooiste: Vaubant reist terug over Italië en komt zoo ook in Sienna, de woonplaats van den ‘prins’. Opeens krijgt hij den inval om zijn palazzo eens te gaan opzoeken, waar Monsignore 't steeds druk over had. Je begrijpt 't al, hè? Keine Spur!! Toen wou Vaubant er 't rechte toch eens van weten, hij informeerde, zocht, snuffelde.... en ontdekte dat er in den heelen Italiaanschen adel geen principe di Santecchi Allona bestaat! Vind je het niet mooi, zeg! Is 't niet heerlijk, al die.... malle wijven draaiend en lonkend en visschend naar god weet wat voor een avonturier die zich uitgeeft voor prins!! Ik vroeg hem of hij Ange gewaarschuwd had. ‘Mais non!’ zei hij, ‘puisqu'elle s'amuse!’
Vera hield op, las niet verder. Eén zin bleef naklinken, een zekerheid deed plotseling sneller haar hart kloppen, haar bloed warmer vloeien door haar lichaam.
- Hij is niet gelukkig met Ange.... zij geeft hem geen geluk....
Zij herhaalde die woorden, sprak ze uit, halfluid, als om ze werkelijk te hóoren, om werkelijk te wéten dat Ange hem niet gegeven had, hem niet gaf wat zij, Vera, hem had kunnen geven....
Niet Ange had hem kunnen offeren elk oogenblik van haar leven, elke gedachte, elk verlangen.... Niet zij had geweten hem te streelen met zachtheid, hem te winnen met innigheid, hem te houden met liefde.... Dat alles, die taak, had Vera als een heilige opdracht haar in de handen gelegd, als een te kostbaren schat dien zij zelve niet langer waardig was haar god aan de voeten te leggen....
En dien schat had Ange uit de handen laten glippen; die opdracht was zij ontrouw geworden....
Vera's hart sloeg snel, snel, energisch.... warm doorstroomde haar het krachtige, hoopvolle leven.... en onbedwingbaar klonk.... zong.... juichte 't in haar:
- Niet zij heeft 't hem gegeven.... Zij geeft hem geen geluk!
| |
| |
Vera zat voor haar laatste schilderij: een jongensportret, rond rose gezichtje in wit en blauw matrozenpak; het ventje was juist door zijn bonne gehaald, had met vroeg-ridderlijke beleefdheid gevraagd wanneer 't mademoiselle behagen zou dat hij terugkwam, terwijl - Vera wist 't - de stil-zit séances den jongen ontzettend zwaar vielen, en nu zacht-glimlachend, wat verteederd, zag ze 't rose kopje aan en zette ze vlugjes een fond van lichte kleurtjes er om heen. Wat was 't mooi, gáaf, zoo'n kinder-gezichtje. Wat een kleuren, als bloesems.... O die lentebloei, die heerlijke vernieuwing van den mensch in 't kind....
Het palet had ze neergelegd; met 't hoofd op haar beide handen geleund bleef ze turen naar 't kind; weer ging ze geheel op in gedachten en droomerijen, zonk de werkelijkheid weg, terwijl zij steeg in de sfeer van het nooit-slapende verlangen....
Opeens keek ze op: ze hoorde een stap in de andere kamer, de portière bewoog, ging op zij, een donkere figuur kwam in de opening. Haar oogen openden wijd, ze voelde met een bons dat haar hart versprong, toen kreet ze:
- Remi!....
Hij stond nog bij de deur, haar aanziende alsof zijn oogen dorstten naar haar en hij zich niet kon verzadigen aan 't eens verlorene, 't zoo lang ontbeerde.... Aarzelend deed hij een paar stappen, toen, bij haar, gleed hij neer op zijn knieën, 't hoofd bukkend als een schuldige, smeekend:
- Jaag me niet weg....
- O! riep ze in een schreeuw van geluk - O god! en ze boog zich over hem en haar armen rondde ze om zijn hoofd, ze omsloot hem met haar armen, zonder een woord, zonder een vraag, van zelf, omdat hij de geliefde man was, omdat zij de zijne was altijd, in alle eeuwigheid: ze nam hem tot zich, even zeker als ze ademde, als ze leefde....
Hij keek op, zag haar liefde-stralend naar hem toegebogen gezicht, toen haperde hij:
- Wil je me dan toch nog? Kan je dan weer van me houden?
Even lachte ze, snikkend:
- Maar ik heb nooit anders gedaan....
De armen strekte hij uit, hij omvatte haar heelemaal.
- God.... god.... wat heb ik jou gemist! Hoe kón ik zonder je.... Ik heb zoo naar je verlangd.... al zoo lang,
| |
| |
Vera.... al zoo lang! En jij hebt altijd van me gehouden....? Jij houdt van me.... jij wil je nog over me ontfermen?
- O niet zoo, niet zoo! riep ze, zelf haar hoofd buigend op zijn schouder. - Mijn zon ben je, mijn licht altijd, en mijn leven is immers voor altijd van jou....
Vaster trok hij haar aan zich, hij hief haar gezicht op en bleef haar zoo aanzien, niet meer met 't hoogmoedig glimlachje, maar als deemoedig zag ze hem, hunkerend....
Ze verstond zijn oogen-vraag en zelve tot hem komend, gaf zij hem haar zoen, die voor hen beiden was als een genade, te groot en te overduizelend bijna om te begrijpen, om aan te nemen en te dragen.... Zij leunden tegen elkaar, bleven zoo zitten, heel stil in hun roes.
Maar een gedachte hield hem nog bezig, en eindelijk sprak hij 't uit:
- Maar wist je dan.... wist je 't, Vera? Weet je, dat.... dat zij.... wèg is? Vraag je me niets?
Zij schudde zacht 't hoofd, fluisterde:
- Nu niet.... nu niet!.... later.... later.... Want dit uur mocht niet ontwijd worden door te spreken daarover.... En wat deed 't er ook toe? Wat kon 't haar schelen waar zij heen was, waar zij, tot-in-haar-merg-avonturierster, nu heenge-fladderd was?.... Naar den prins? Hopende misschien op een couronne fermée?.... Wat deed 't er toe?.... Er was nu maar éen belang, 't eenige in de heele wereld: Remi was bij haar en zij hadden elkaar weergevonden. Dat was 't eenige.... en daarbuiten was niets....
Berthold maakte zich gereed om naar zijn dokter te gaan. Geduldig wachtte hij nog wat, omdat Vera nog niet beneden kwam. Hij wist dat ze aan 't jongensportret bezig was en hij dacht er sterk over om maar weer alleen te gaan en haar niet te storen. Maar zoo dringend had zij toen gevraagd of hij niet meer zonder haar op straat zou komen, dat hij besloot eens even naar boven te gaan en te zien of hij haar kon overhalen om ditmaal rustig aan haar werk te blijven. Hij kwam boven in de voorkamer, wilde de portière openschuiven toen hij zachte stemmen in 't atelier hoorde.
| |
| |
- O er is iemand.... dacht hij - dan ga ik maar stilletjes heen. Hij keerde al terug toen hij plotseling stil hield, 't hoofd vooruitgestoken, met strak-gespannen gezicht.... Zijn handen zochten een rustpunt, klampten zich aan een stoel....
Zoo bleef hij staan, half voorover-gebogen, met hijgenden adem voor zich uitstarend als verdwaasd. Een vreemde duizeligheid draaide in zijn hoofd, alsof hij zou vallen als hij dien stoel losliet en toch wist hij dat hij weg moest, dat hij daar niet kon blijven luisteren, dat hij weg wou, deze kamer uit.... Hij richtte zich op, steunde zich nu langs de tafel, schoof stil naar de deur die opende op 't portaal, gleed met zijn hand langs de trapleuning, stond toen beneden bij de voordeur. Hij snakte naar buitenlucht, in 't huis was 't hem alsof hij stikken zou; hij nam zijn hoed, opende de straatdeur.
Ha.... de lucht! Goddank de koude, blazende winterlucht! Nu loopen, flink loopen.... Niet denken, dat komt later wel.... nu maar eerst.... Wat klonk haar stem nu anders.... zoo innig, zoo sprak zij nooit tegen anderen.... Na alles wat er gebeurd was had hij dus maar even te komen.... had hij maar te verschijnen en dadelijk.... onmiddellijk had hij haar weer.... Dan was 't bij haar toch ook nooit uit geweest.... dacht ze aan hem, verlangde ze naar hem altijd.... Arm lief.... lief kind.... dat was ook geen leven voor haar.... dat doode eentonige leven naast een halfblinde .... Nu kon 't leven voor haar nog op-nieuw beginnen.... goddank kon zij nog gelukkig worden.... Ja.... kom, en nu niet meer denken.... Voor haar is 't geluk.... de rest komt er niet op aan....
Hij sloeg de oogen op, trachtte te zien waar hij nu was, maar alles stond vaag en bewoog nevelig om hem heen. Wat een mist.... wat is 't vroeg donker vandaag.... alles beweegt zoo raar.... ik geloof toch dat ik duizelig ben.... Nu dat gaat wel weer over.... maar flink voortloopen, en niet dènken.... niet over mijzelf denken .... Zij moet gelukkig worden.... dat is alles.... 't andere doet er niets toe.... dat doet er niets toe....
Hij kwam nu in drukkere straten waar de menschen dicht om hem heen waren en in 'n gonzend geraas rijtuigen voorbij-schichtten, karren zwaar-ratelend den weg versperden in de aldoor dichter en zwaarder wordende grauwe mist....
Hij bleef even staan, nam zijn hoed af, vroeg aan iemand dien hij niet kon onderscheiden, waar hij was, of 't nog ver was van
| |
| |
de rue de l'Ecuyer waar zijn dokter woonde. De ander sloeg van verbazing zijn handen in de lucht:
- Comment! Si c'est loin! Vous vous trouvez à Ixelles! Faudra encore une bonne demi-heure pour marcher jusque là!
Berthold bedankte, luisterde al niet meer naar de raadgevingen om een voiture te nemen of een tram.... keerde maar om, liep maar voort langs de vaag- en groot-donker voorbij-rollende wagens, door de menschenvolte. Het trottoir hield op, hier moest hij zeker de straat oversteken....
Plotseling voelde hij om zich heen dichtere volte, sneller geratel hoorde hij vlak achter zich....
- Attention....! 'tention!! schreeuwden angst-schorre stemmen en in 't zelfde oogenblik stootte iets hem in den rug met zoo'n kracht dat hij voorover sloeg, plat op de straat.... nog wist hij 't zware geweldige dat over hem kwam.... 't stem-lawaai en 't heftig beweeg om hem heen.... toen werd alles donker en wist hij niets meer.
- - - - - - - - - - - - - - -
Op de groote lichte ziekenzaal stonden Vera en Remi bij 't witte bed waar hij nu lag, 't hoofd in verband. Hij zag hen niet, was nog altijd niet bij kennis gekomen, lag bijna voortdurend zacht te praten, onverstaanbaar. Radeloos greep Vera de hand van de stil-daar-zorgende zuster, smeekte haar te zeggen of er hoop was, hoop dat hij beter werd?
De non keek haar in de donker-omkringde tranen-volle oogen, en als zacht-berispend maakte zij haar koele hand los:
- On espère toujours, mademoiselle, et on prie pour lui....
- Dus is de wond ernstig? drong Vera hardnekkig - diep? Lijdt hij erg?
- Monsieur ne souffre pas, antwoordde de non kalm.
- Maar is de wond doodelijk? hield Vera vol. Toen, met 't onbewogen gezicht van de verpleegster die er dagelijks zoo velen ziet heengaan en die ook voor zichzelve even vertrouwd is met den dood als met het leven, zei ze rustig:
- La volonté de Dieu soit faite....
- Remi! klaagde Vera wanhopig. - Vraag jij 't haar.... ze zegt 't mij niet!....
- Lieveling.... stil.... stil....
Zij boog zich over 't bed, riep Berthold bij zijn naam, maar
| |
| |
hij bleef door-murmelen, af en toe 't verhitte hoofd heen en weer schuivend, telkens de handen onrustig bewegend op 't dek in de koorts, die stijgend was tegen den nacht.
Juist haalde de zuster de thermometer van zijn borst, snel keek Vera op, zag 't kwik hoog gerezen....
- O God.... o god.... hij zal sterven.... riep ze snikkend - hij gaat dood.... dóód.... door mijn schuld....
Remi legde zijn arm om haar heen, voerde haar weg, de zaal uit, de gangen door.... Buiten in 't rijtuig lag Vera tegen hem aan, gebroken, weeklagend haar schuld.... haar schuld....
Toen zei hij 't haar, dat 't misschien béter zoo was. Beter voor hem.... omdat.... wist zij 't dan niet? Had zij 't nooit begrepen, dat hij.... van haar hield?.... Van haar hield, niet als een broer.... Dat hij haar lief had....
Vera keek op in haar tranen.... - Lief had? vroeg ze.
- Ja, had ze dat dan nooit gezien.... gemerkt?
Zacht nadenkend schudde zij van neen.... Neen nooit.... Daar had ze nooit over gedacht, dat was nooit in haar opgekomen....
- Neen.... schudde ze.... - wel nee....
- Het is de waarheid, Vera; ik wist 't, en Truus wist 't ook....
Wist Truus 't ook.... zij die scherp keek, had zij 't gezien.... Was zij zelf dan weer zoo blind geweest.... zoo ziende blind?....
Ze hoorde Remi's stem, vragende of ze 't nu niet anders inzag...? Dat 't heel zwaar, heel wreed voor hem zou geweest zijn om hun geluk, hun liefde aan te zien, hen samen te weten altijd? Was 't voor hèm dan niet beter.... veel beter.... gestorven te zijn, zacht.... zonder lijden.... vóor hij dat wist, voordat hij weten kon dat zij elkaar weer hadden gevonden voor altijd....
Remi sprak door en langzaam bedaarden Vera's snikken, wist hij haar te kalmeeren door zijn stem.
Maar in hen beiden bleef de pijn, niet te stillen, om 't ontzettend wreede dat nooit geluk kan komen zonder smart, dat hij die in 't volle zonlicht staat, de lange zwarte schaduw werpen móet, en den lichtschijn móet ontnemen aan hen dien 't leven noodlottig achter hem geschoven heeft....
Toen zij terugkwamen den volgenden dag was de koorts nog niet af en de patiënt nog steeds buiten kennis. Vera zag een andere
| |
| |
jongere zuster op de zaal, klampte zich aan haar, bad haar te zeggen zooals 't was.
Toen hoorde zij 't, bijna kalm. Er was geen hoop meer. Vóor den nacht zou 't afloopen. Maar hij leed niet. Hij sprak soms nog, en af en toe zong, neuriede hij zachtjes. Hij lag meest met gesloten oogen, de vingers speelden voortdurend op het laken.
Vera zat naast hem, zij voelde den koortsgloed stijgende van zijn hoofd naar 't hare toen zij zich boog over zijn gezicht. Weer bewogen zijn lippen en nu verstond zij duidelijk dat hij haar naam zei.... telkens weer háar naam. Haar tranen drupten op zijn voorhoofd.... toen boog zij zich dieper, en voor 't eerst en voor 't laatst drukte zij haar bevenden snikkenden mond op den zijnen, gaf zij hem den eenigen zoen, dien hij stervend, onbewust, van zijn liefde ontving. |
|