van zijn kijken was, toch wezenlijk henen scheen te zijn, kon hij dat niet begrijpen omdat hij zich dan niet meer aanvoelde alsof hij daar stond, maar zich voelde alsof hij niets was en zijn vader door zoo in zijn kijken te kijken in een leêgte keek.
Hij deed dralend aan zijn vaders arm, en zijn handen lagen los en zonder zwaarte daar even op, terwijl zijn vader zijn groote fijn roode oogleden had nedergedaan onder de blonde wenkbrauwen en Adriaan even neêrkeek naar bij zijn eigen handen.
Dit was vader. Dit was vaders borst. Dit was vaders vest en vaders jas en de mouw van de jas van vader en dit was vaders gezicht. Even keek hij nog naar zijn vaders gezicht op en deed toen besloten, terwijl iets recht-uits en zonder denkend kijken meer in zijn oogen was, deed zijn armen over zijn vaders rug en borst van boven tot op zijn vaders anderen schouder en zoende zijn vader tegen zijn wang, tegen zijn slaap en tegen zijn voorhoofd aan. Toen kwam hij met zijn kleine hand tegen zijns vaders voorhoofdhoek en streek daarmeê zacht over de haren, die daar naar achteren waren, meê zoo als zij lagen.
Vaders voorhoofd was zoo prachtig hoog, het was hier met een hoogen bocht van waar het vel zonder haren begon aan de haren. Deze bocht begon aan de haren, die in 't midden meer naar voren ook met een ronding waren, en ging dan op tot bijna waar het hoofd het hoogst was, en dan weer neêr langs de boven vaders oor daar zijnde haren. Aan dezen bocht groeiden, er langs, naast elkaâr, de haren, die de eerste haren van boven aan vaders voorhoofd waren. Zij leken op heele dunne zijige rietjes, die daar naar boven gegroeid en dan hoog omgebogen waren.
Vaders wang was het stukje tusschen vaders baard en de diepe lijn, die van het neusvleugel-hoekje naar het mond-hoekje was, onder vaders oog. Deze was van een fijn bleek blank velletje, zacht en met heele kleine puntjes als licht zwarte speldeprikjes en het vel onder vaders oog tot aan het onder-ooglid werd dunner en teêrder met iets licht bruins door het blank, en naast het oog, in het hoekje onder het voorhoofd, waar het hoogste stukje van het zijmuurtje van den neus was, was een dieptetje dat bleek blauw was en bleek zilverig was als een vaasje of schelp van binnen.