| |
| |
| |
Liefde.
door M. Constant.
Het koele bovenlicht uit 't Noorden viel in het ruime atelier waar nu niet gewerkt werd, maar luchtig gepraat en gelachen en herdacht al de jonge grappen en streken, die waren uitgehaald, nu al weer jaren geleden in dien Parijschen studietijd....
- Dickie, schei uit! riep Vera eindelijk - ik schaam me! ik schaam me dood over mijn zonden.
En Maud op den divan had een lachbui gekregen, kon niet ophouden, stikte in haar zakdoekje:
- Oh, do stop! Dickie.... it is too bad!
Maar dikke Truus ratelde door - en weet jullie nog van dat Réveillon-souper? We waren verkleed.... wat had jij ook weer aan, Maud? Ik stelde een page voor, geloof ik.... En toen Vaubant in eens die binnenkwam! Hoe was hij dat toch te weten gekomen? Dat vraag ik me nu nog af; iemand moet ons verraden hebben.... Wat had jij toen ook aan, Maud?
- Oah, niet veel! gilde Maud - ick gloaf ick dee 'n ingel!
- O ja juist, jij was een engel, ‘l'ange de minuit!’ riep Dickie met vuur - en Vera was de duivel!
Vera was opgestaan, maakte thee klaar, ze schudde even 't hoofd met een klein lachje:
- Dat waren onze wilde haren! Nu zijn we oud....
- und thöricht! lachte Dickie.
Maud kon nog niet uitscheiden:
- Jai, so dickertjen in tights!
- Ik trok een lila tricot aan, dat ik in de kleerenkist van madame
| |
| |
vond.... en met een baret van jou werd 't vanzelf een page! O hemel! die woede van madame toen ze 't merkte!
- Hij was zeker van haar ami!
- Dat zal wel. Ze zei dat hij van haar dierbaren man zaliger was geweest! En Maud, weet je nog wel dat Vaubant gekletst had en dat Orlton er toen boos om is geweest?
Maud lachte: - Hai is al lang weer goed! Wai gaan trouwe.
- O, ja? juichte Dickie - dat is trouwe liefde! O wat ben ik blij voor je, Maud! Ik vond hem altijd zoo'n in-goeie jongen.
- Oh yes.... I do like him, zei Maud placiede.
- O, die Maud! riep Vera - hoor me die kalmte! ‘I do like him’.... en dat zegt ze met een even rustige stem en een even onbewogen gezicht, alsof ze 't over citroen-limonade of sardinetjes had!
Maud lachte even:
- Die Vera.... so opgewonden standje!
- Neen maar, verbeeld je! Vera wond zich op - verbeeld je: je hieldt in Parijs al van elkaar en nog altijd.... nog altijd evenveel, want anders zou je niet trouwen, niet waar? Die man is dus de man van je leven, de eenige uitverkorene van je héele leven.... god Maud, dat is prachtig, dat is heerlijk.... en ik begrijp niet hoe je dat zoo kalm kunt vertellen!
Truus zei:
- Nu, ik heb met Dallart ook nog altijd de vriendschap aangehouden.... als papa me niet terug had laten komen, zouden we stellig nog net als toen zijn....
- Ben je nog in correspondence met Dallart?
- Zeker. Hij stuurt me nog altijd cadeaux op mijn naamdag, op Ste Gertrude! en met Noël. En hij schrijft ook dikwijls. Tegenwoordig graveert hij veel: le burin c'est mon dernier flirt, schreef hij laatst.
- En Vaubant? en.... what is his name.... de mowje Max?
Vera keek plotseling op met half-open mond alsof ze iets zeggen wou, maar haar hoofd zakte weer, de oogleden trokken neer en Dickie antwoordde:
- Neen, van Vaubant hebben we nooit meer gehoord en van Max van Herten ook niet meer sedert de laatste soirée bij de Bonains. Ik weet niet waarom, maar jullie hebt toen gekibbeld, is 't niet, Vera?
| |
| |
Vera knikte even, zei toen gemelijk:
- Haal die ouwe koeien nu alsjeblieft niet meer uit de sloot.
Dickie keek haar even aan, toen ging ze door, vroolijk:
- Zeg, Maud, herinner je je wel dat ik je mouwen altijd leende als ik op een diner moest? Je had van die prachtige kanten mouwen, die reeg ik dan in mijn japon.... o weet je nog? En je parelsnoertje dat leende je me ook wel eens.... maar och jé, meestal was 't verpatst.... chez ma tante! O wat waren we toen soms arm! Zoo dat we wel eens dineerden met brood en thee.... den eenen dag, en den volgenden dag op een diner ons wreekten op al de gerechten van 't menu! We waren wel echt Bohémiens!
- En wai hadde niet de raike aunt van Angélique! lachte Maud.
- O ja, Ange's kapitaal! Wel gemakkelijk: af en toe ging ze naar Brussel couponnetjes knippen, zooals we dat noemden, en dan had ze weer in eens van alles, prachtige hoeden, japonnen, ringen....
- Ze was ook erg lief voor die tante, menigeen zou een oud mensch niet zoo dikwijls gaan opzoeken, zei Vera.
Truus bromde: - Nou, als ik maar zoo'n scheutige tante ergens had zitten....
- Ange komt straks ook, viel Vera in, maar Truusje bleef mopperen:
- Och, die Angélique, moet die er nu weer bij zijn? Zij hoort er niet bij: wij woonden met ons drieën, wij drieën waren altijd samen, wij hielpen elkaar.... maar zij....!
Vera lachte:
- Nu ja, jij houdt nu eenmaal niet van Ange. Ik wel. Ze is heusch lief. En ze hoort er toch ook wel bij. Ze kwam toen zooveel bij ons en ze studeerde zoo dikwijls bij ons....
- O ja, dat was vooral bizonder prettig om zoo'n paar uur trillers en roulades tot de drie-gestreepte-f aan te hooren. Neen, ik kom er rond voor uit, ik hoû niet van haar.... en.... ik vertrouw haar ook niet. Ze zingt altijd een beetje valsch.... en ik ben zeker dat ze een beetje valsch is ook. Nu zeg ik 't nog zoo zacht mogelijk.
- Ik heb nooit iets valsch in haar gemerkt.
- Meiste frouwe zain false, beweerde Maud apodictisch.
- Ik heb haar ook nog niet op een valschheid betrapt, zei
| |
| |
Truus - maar ik voel altijd dat ik haar niet kan vertrouwen. Als die oogen zoo dicht bij elkaar trekken.... let maar eens op, dan liegt ze.
- O Truus, hoe kan je dat nu zeggen, viel Vera uit - ze is zoo beeldig mooi!
- Toch staan haar oogen te dicht bij elkaar, hield Truus vol.
- Nu, ik wou dat ik zoo was! riep Vera heftig - God gave dat ik zoo'n kopje had!
- Wat? dat meen je toch niet?! Wou jij met je prachtige oogen, met je vuur-rooie lippen en je donkere....
- Nu ja, nu ja! Kam me maar niet zoo op. Ik weet best wat ik waard ben: alles bij mekaar ben ik leelijk.
- Je heb mowje beine, zei Maud, bedaard haar kopje thee drinkend.
- Wat heb ik aan die beenen? Als ik nu danseuse was....
- Neen maar! wat ben jij ondankbaar! riep Truus verontwaardigd. - Ik gaf goud om jouw lange beenen te hebben. Als jij zoo'n dikke prop was als ik, zou je wel anders praten. Aan je mooie beenen dank je je prachtige loop, je hooge slanke figuur, je buitengewone élegance. Neen, je bent ondankbaar hoor! Te willen ruilen met dat zoete-koek-gezichtje van Ange!
- Een Madonna-kopje, zei Vera, met een vaag verlangen in haar donkere oogen, die nu plotseling heel zacht waren en vol weemoed.
- Nu ja, juist: zoo'n uitgestreken Madonna-gezicht, waar vooral ieder dadelijk de onnoozele maagd aan zien moet.... Neen, dan maar liever onze niet-virginale snuitjes.... wàt, Maud? riep Truus overmoedig.
Maud lachte.
- Wat heb jij toch, Vera? ondervroeg Truus plotseling ernstig - Je hebt iets.... je doet niet meer mee.... je bent geloof ik waarachtig aan 't braaf worden. Wat is er? drong ze.
Vera stond op, liep naar 't theeblad, keerde daardoor de beide meisjes den rug toe. Even keek Truus de andere aan met een vraagbeweging van de schouders, maar Maud antwoordde gemoedelijk:
- A bit nervous.
Toen kwam Vera terug met de gevulde kopjes die even rinkelden in haar hand.
- Er is niets, Dickie-dear. Maar.... zooals ik je al zei.... ik
| |
| |
schaam me voor m'n oude zonden.... Toen vroeg ze: - Heb je van morgen nog in 't Mauritshuis gewerkt?
Er werd gebeld. Truus had geen lust nu over haar werk te praten, ze keek over het laag-neergelaten linnen gordijn, kondigde toen aan:
- Mademoiselle la Madone.
Angélique Normand kwam binnen, kuste Vera, toen ook Maud, die zij met kleine verrukte uitroepjes van weerzien begroette en kwam toen ook bij Truus die een hand uitstak en met alle aandacht een schets van Vera bekeek.
- Hoe dol-gezellig zoo weer eens met ons viertjes bij mekaar te zijn!
Stralend-lief knikte ze Maud weer toe, terwijl ze naast haar op den divan ging zitten. Ze droeg een grooten Italiaansch-strooien hoed met van voren neergebogen rand, die haar oogen overschaduwde; alleen de beneden helft van haar regelmatig ovaal gezichtje kwam onder den hoed uit, zoodat Truus zei:
- Kind, zet dien flaphoed toch af, je speelt er verstoppertje achter.
Even kleurend glimlachte Angélique, als verlegen sloeg ze de oogen neer, toen zette ze haar hoed af en gleed met de hand langs haar in tweeën gescheiden haar dat ze laag over de ooren droeg.
Vera keek haar liefkozend en bewonderend aan: wat was ze weer mooi vandaag! Hoe zuiver rondden die wangen, hoe fijn stond de kleine mond er in.... onbewust schilderde ze haar in haar gedachten, teekende zij dien fijn-gevormden neus, die oogen... stonden ze niet wat te dicht bij elkaar? Toch was ze mooi.... een zuiver Madonna-type....
Maud vroeg naar haar plannen en Ange vertelde van prachtige aanbiedingen; zij kon in Berlijn een engagement krijgen bij de groote opera voor de eerste sopraan-rollen: Philine, Marguérite, Juliette, maar ze dacht er over liever naar Londen te gaan om daar in de season op concerten in 't Crystal palace te zingen. Ook in Bayreuth kon ze als ze wou een engagement afsluiten....
Maud knikte maar goedmoedig tegen haar; Truus fixeerde haar onafgebroken. Toen stond Ange op, kwam bij Vera:
- Je moet me eens raad geven; ik weet nog niet waar ik van den winter naar toe zal gaan.... we moeten dat eens ernstig bespreken, wil je? vleide ze lief.
De deur ging open en, als aarzelend, voorzichtig tastend langs
| |
| |
een rand van de houten betimmering die den ateliermuur tot schouderhoogte bedekte, kwam iemand binnen die dadelijk door de drie meisjes hartelijk werd begroet:
- O, daar is Oompie! dag Oompie; Maud, mag ik je voorstellen: meneer Berthold, miss Maud Morgan uit Boston, die in Parijs met ons heeft samengewoond.
Vera legde haar hand op zijn arm, bracht hem zoo bij Maud, toen zei ze, lief:
- Oompie is heel erg bijziende....
Hij glimlachte:
- Dat is een euphemisme.... Ik ben niet heel ver meer af van....
Maar Vera sloot hem den mond met haar hand, bestrafte:
- Foei, foei.... Oompie! U weet wel: daar dènken we nooit aan en daar spreken we nooit van.
Hij hield de hand een oogenblik aan zijn lippen, zocht met zijn bijna-blinde oogen gretig Vera's gezicht, toen zuchtte hij:
- Nee.... nee.... daar denken we ook nooit over....
Truus schoof een stoel achter hem. Vera bracht hem een kopje thee en Maud keek verbaasd:
- Je heb mai nooit feteld van so younge oom?
De meisjes lachten.
- Oompie, wat zegt u van 't compliment?
Vera zei:
- Meneer Berthold is ook in 't geheel geen oom van ons.
Toen sprak hij zelf:
- De meisjes hier bederven me.... ze zijn heel lief voor me, en.... ik apprecieer 't zeer dat ik zoo af en toe bij haar mag komen en dat ze me dan zoo'n beetje en amitié willen nemen....
- Maar wharom ‘Oompie’? hield Maud vol.
Hij lachte even:
- Ja, dàt komt van een herinnering uit mijn kinderjaren, toen ik een klein ventje van 'n jaar of tien was.... klein en een beetje teer.... heel anders dan m'n oudere broers, die wèl sterk waren en die met hun vrienden woeste spellen speelden vol rooverij en gevechten, en ik.... zooveel kleiner en misschien ook wel door mijn slechte oogen.... ik hield niet van die erg wilde spelletjes. Als ik kon sloop ik weg naar de zusjes die zoo lief met haar popjes zaten te spelen en dan vroeg ik, heel deemoedig, of ik met hun mee mocht doen.
| |
| |
Meestal mocht 't niet.... nee, 't was flauw voor een jongen om met poppen te spelen.... maar soms, bij groote genade, mocht't. Ik speelde dan eigenlijk niet ècht mee, maar ik werd ‘Oom van de poppen’ en met die bescheiden rol voelde ik me heel tevreden, blij dat ik dan een beetje behoorde bij 't zacht-intiem gedoe met mooie zijden kleertjes en rose gezichtjes.... Ziet u.... zoo mag ik nu ook hier ‘Oom van de poppen’ zijn, mag ik me een beetje koesteren aan de lieve intimiteit van 'n vrouwe-leventje, terwijl 't groote wilde leven daarbuiten mij wat verbijstert en beangst....
- Maar Oompie bederft mij veel meer dan ik hem, zei Vera die een doos confituren ontdekte op de theetafel.
Zij ging met de doos rond, keek om naar Angélique, die in het atelier rondsnuffelde en plotseling schrikkend, verbood ze:
- Niet doen, Ange!
Maar Ange keerde bedaard een doekraam om dat tegen den muur had gestaan en riep:
- O Vera, wat lijkt Termonde hier goed!
Meteen draaide ze 't vlug-aangezet portret van een jongen mooien mannekop naar hen toe, vragend:
- Heeft-ie hiervoor geposeerd?
Er was een stilte, een warm rood kleurde Vera's wangen, met een heftige beweging liep ze op Ange toe, stamelend:
- Zet 't weg.... keer 't om, Ange.... ik laat mijn studies niet zien.
Berthold keek strak naar 't portret dat hij in 't geheel niet zag; hij haalde zwaar adem en langzaam aan zakte zijn hoofd aldoor dieper op de borst.
Truus viel uit, driftig:
- Dat komt niet te pas, Ange, wat je daar hebt gedaan. Je weet heel goed: wat op een atelier tegen den muur staat gekeerd, daar blijf je af.... dat is geheim, evengoed als de papieren die een schrijver in portefeuille houdt.
Maar Ange trok haar wenkbrauwen hoog en beweerde onschuldig:
- O.... ik wist niet dat dit zoo'n geheim was.... neem me niet kwalijk Vera....
Toen bij haar fleemde ze lachend: - nu mag ik voor mijn straf zeker geen vruchtje....?
Vera bood haar de doos aan, maar zij ademde nog snel en kon nog niet terug lachen tegen het half-pruilend, half-spottend gezichtje dat haar aldoor als onderzoekend bleef aanzien.
| |
| |
Er werd niet meer over het portret gesproken. Maar van hen allen kon alleen Maud de zaak onbelangrijk genoeg vinden om er luchtig overheen te glijden met het verhaal van de laatste craze in de Amerikaansche schilderswereld: een trompe-l'oeil waarvoor het publiek zich had verdrongen op de laatste tentoonstelling....
Vera boog zich over naar Berthold, vroeg hem zacht of hij wat zou willen spelen? Hij speelde altijd voor haar als zij 't vroeg, zelf zoekend de melodieën die uiting gaven aan al de teerheid van zijn leven-schuwe ziel, vindend soms zoo mooie harmonieën dat ze hem drong ze op te schrijven, ze te geven ook aan anderen.... Maar dan schudde hij glimlachend 't wat gebogen hoofd, omdat de gedachte aan publiciteit en succes zoo in 't geheel niet bij hem had kunnen opkomen, hij die blij was als hij maar stil, ongemoeid door de menschen, daar bij Vera mocht zitten spelen, mocht fantaseeren voor haar alleen.... Altijd als zij 't vroeg speelde hij voor haar. En nu, vandaag knikte hij stil van neen....
- Niet? vroeg ze verbaasd.
- Een andere keer.... als er geen menschen bij zijn, fluisterde hij terug.
- Ik wil wel wat zingen, zei Ange, die Vera's vraag gehoord had - als Oom mij tenminste wil accompagneeren?
Hij stond al op, hield zich even aan de leuning van zijn stoel vast, ging toen naar de piano die hij als donkere massa tegen den lichten wand kon zien.
Ange nam 't muziekblad in de hand, Oom begeleidde altijd uit 't hoofd.
- Wat zal 't zijn? vroeg hij, terwijl hij preludeerde in modulaties.
Zij neuriede even: Ah, réponds à ma tendresse.
Even plooiden een paar rimpels tusschen zijn wenkbrauwen; hij wist dat haar stem noch diepte, noch volume genoeg had om dat lied te zingen, 't machtige verleidingslied van de Filistijnsche vrouw; hij wist dat ze niet voelde en nauwelijks wist wat ze zong, dat ze 't alleen koos om de bravour-kunstjes die ze er bij kon maken, kunstjes die nog dikwijls mislukten, zoodat een stijgend angstige spanning haar publiek beknelde naarmate de roulades halsbrekender werden, en een zucht van verlichting onwillekeurig ieder ontglipte als ze weer gelukkig op den beganen grond was aangeland.
| |
| |
Hij fronste even, maar toen, bereidwillig, speelde hij 't accompagnement van breede accoorden.
Ange zong. Een paar maal, als ze haar stem perste tot de hoogste uitzetting en de toon als op te hoog punt van équilibre wankelde en uitgleed, keek Truus met een klein lachje de beide andere meisjes aan.
En 't hoofd diep over de toetsen gebogen, verborg Berthold 't pijnlijke trekje dat telkens om zijn mond wou komen.
- Dit is haar ook te zwaar, fluisterde Vera vergoelijkend.
Toen het uit was boog Ange zich dadelijk tot hem over:
- U accompagneert toch zoo heerlijk! U draagt de zang; anderen écraseeren soms, of laten je los.... maar u steunt me. Ik wou maar dat u me op mijn concerten kon begeleiden.
Hij glimlachte even om dat idee: nog al iets voor hem om op concerten te spelen en dan aldoor nog dat snerpend geluid over je gladde zieleoppervlak te voelen knarsen....
- En wat zou u me raden voor 't aanstaande seizoen? Ik kan aan de Berlijnsche opera komen, in München ook als ik wil.... en ze hebben mij gevraagd in Bayreuth....
Oompie luisterde naar haar verhalen met een vaag lachje, van verre zochten zijn oogen Vera, die hij niet onderscheiden kon, hulpeloos zat hij op 't pianostoeltje, hopende dat zij hem zou roepen.
- Heb je nu op haar oogen gelet? vroeg Truus halfluid. - Zoo'n stemmetje en Bayreuth.... ik begrijp niet hoe ze 't durft verzinnen.
Maud ging over een paar dagen naar Parijs, waar ze haar familie weer zou vinden die zij in Cherbourg verliet om even de Hollandsche vriendinnen te gaan opzoeken. Ze logeerde nu bij Vera die een vrij ruim appartement had met een groot atelier. Maud had haar willen overhalen om naar Amerika over te komen, waar zij stellig met portretten maken aardig wat zou kunnen verdienen, maar bijna heftig had Vera dat plan dadelijk ver weggegooid: ze dacht er niet over. 't Ging haar hier nu juist bizonder goed: ze had verschillende portretten geschilderd en was nu ook bezig aan een kinderportret ten voeten uit. Neen, ze dacht er niet over, hoor!
........................
Maud sliep al gerust, toen Vera nog wakker lag. Ze keek naar het raam waardoor de zachte schijn van den zomernacht lichtte
| |
| |
en stil stond ze op. Ze opende de deur en liep over den dikken looper naar 't atelier; daar in 't fluweelig donker flitste even een lucifer en plofte plotseling 't gouden gaslicht op. Strak liep ze 't kinderportret dat op den ezel stond voorbij, zonder kijken ging ze de studies langs aan den wand, toen nam ze 't naar den muur gekeerde doekraam en zette 't voor zich in 't volle licht, waar ze neerzittend met 't hoofd in beide handen gesteund, de donkere passie-oogen onafgewend op 't jonge mooie manne-gezicht hield gericht, af en toe even een naam fluisterend:
- Remi.... Remi....
........................
- Oh! what are you doing?! riep Maud plotseling opschrikkend van de zacht-glijdende witte spookgestalte langs haar bed.
- Ik kon niet inslapen.... ik had 't zoo warm, glimlachte Vera.
- Oh.... good night dear, antwoordde Maud gerustgesteld en alweer half soezend.
Toen strekte Vera zich uit tusschen de koele lakens en tevreden, als gelaafd, sliep ze nu rustig in.
Het kinderportret was bijna af, in de donkere lijst stond 't als een oud schilderij: een ernstig aankijkend kind, in fluweel met kanten kraag, in de rechterhand een fijne floret gestrekt naar den grond.
Vera werkte nu naar model, een magere gelige jongen poseerde als een kleine satyr met beide handen een pan-fluitje bespelend; hij zat heel stil, dociel op zijn fluit starend, de hoekige elbogen op zijn knieën geplant, en hij bleef onbewogen voor zich kijken terwijl de menschen om hem heen liepen, over hem praatten en soms hem aanraakten. Hij was model geweest zoolang hij zich herinneren kon en niets verbaasde hem meer, noch de bewondering als een schilder enthousiast riep: god, kijk die rug, kijk dat verloop van die lijn daar, subliem! noch 't dénigreerend: jasses! je lijkt wel een kikkert, als hij zijn stand niet vinden kon; noch 't gevit: sta toch stil! zeg slaap je weer? noch al 't geplooi en geduw en gezanik aan zijn lijf vóor alles zat zooals 't moest....
Hij bleef maar onbewogen, soezend over een aap dien hij thuis had en waar hij de Haarlemsche kermis mee op wou.... daar zatte nog wel 'n paar aardige cente an.... of over z'n zuster die
| |
| |
met blomme liep en 's avons zoo van den ouwe op d'r verdommenis kreig as ze geen cente genog thuis brach....
Hij voelde een hand over zijn rug strijken, de duim als boetseerend in zijn lenden en een stem verklaarde:
- Ziet u, dit bedoel ik, die ruglijn pakt licht.
- Jawel.... aarzelde Vera, door de half-dichte oogen turend - maar ik ben bang voor de valeurs, ik moet m'n hoogste licht op den kop houden.
Weer betoogde de stem en verdedigde Vera haar opvatting, en 't jongetje niets begrijpend en geen moeite doende om te verstaan, staarde stil op zijn fluit, dacht aan z'n aap, of aan 't stukkie looie pêp, dat-ie vemorrege gegap hat en strakkies voor twei cente an Janus gong verkoupe....
- Rust maar even, hoorde hij plotseling; hij keek schuw op, zag haar 't palet neerleggen, ja, dan was 't toch tegen hem, hij verzat even, richtte zich op en rekte z'n stijfgeworden mageren rug.
Vera stond nu met den jongen schilder voor het kinderportret. Hij verschoof 't een paar maal, bekeek 't met ernstig-fronsende wenkbrauwen, zei toen gewichtig:
- Dat is een goed ding. Allemachtig goed. U moet er niets meer aan doen.
- 't Is toch nog niet af, glimlachte Vera.
- Welzeker, dat is af. Niks meer an doen, anders bederft u 't.
- Ja juist, dat is 't: ik kan 't niet verder afmaken zonder er 't goeie uit te halen, antwoordde ze treurig - dat is juist onze onmacht; we kunnen zoo'n ding niet ópvoeren en frisch houden en bezield, zooals de oude schilders dat deden. En daarom stellen we ons tevreden met een à-peu-près, dan noemen we 't maar af, al voelen we wel dat we uitscheiden omdat we niet verder kunnen. Zie zoo'n Holbein eens, zoo'n Memling, en zooveel anderen.... die konden zoo'n kopje, zoo'n handje afmaken, tot 't uiterste, hoogste opwerken en er in houden dat éenige waardoor kunst tot andere zielen spreekt: een eigen ziel....
Zij stond rechtop, 't hoofd hoog, er was bezieling in haar wijdopen oogen, hartstocht in den fel-rooden nauwelijks-sluitenden mond, en als een donkere aureool stond de golf van haar zwarte haren om 't witte voorhoofd.
De schilder keek haar aan en dacht: wat 'n vuur, wat 'n oogen! maar hij antwoordde met een wanhoop in z'n stem:
| |
| |
- Jà.... Holbein!.... daar kunnen we geen van allen naar reiken.... tegenwoordig.
Zij nam haar palet weer op, knikte den jongen toe die z'n stand weer aannam, en bedaard, zonder zich te storen aan 't kijken en praten van haar bezoeker, schilderde ze voort. Maar plotseling, toen er gebeld werd, werd haar hand onzeker, knoeide ze, veegde ze met een lap weer weg wat ze net had aangezet, voelde ze zoo'n onrusttrilling in zich dat ze ophield en wachtend luisteren bleef naar de stappen die naderden op de trap.
Termonde kwam binnen. Zij had 't palet al weggelegd, gooide de kwasten neer, en ze stond op, met half-luide weeke stem zeggend een paar lieve begroetingswoorden.
- Ik hoorde dat 't portret van den kleinen Frisia af is, en, als ik mag, zou ik 't zoo graag nog eens zien, voordat 't weggaat?
't Was als een vraag gezegd, maar door 't wel-bewust lachje van den trotsch-gebogen mond zei hij zijn zekerheid dat 't mocht.
- O natuurlijk graag, zei Vera met 'n streeling in de nu zoo zachte oogen en ze schoof den ezel met 't portret wat vooruit.
Termonde had vluchtig den jongen schilder begroet, die over-beleefd was met serviel gebuig voor meneer Termonde, bekend als uitstekend kunstkenner, en daarbij ook als iemand die veel kocht en jonge artiesten steunde.
Termonde was 't zoo gewend dat die luidjes allemaal hem zoowat 't hof maakten, hij lette er nauwelijks op, alsof 't zoo hoorde.... En niet alleen die arme beginnende artiesten, die dikwijls van zijn goedheid afhankelijk waren, maar ook anderen, menschen die hem niet noodig hadden, oud en jong, vrouw en man, en het leven zelf, alles maakte hem een beetje 't hof....
Soms glimlachte hij er zelf over, maar 't was nu eenmaal zoo: hij had nooit eenige deceptie of eenig verdriet in zijn leven gehad. 't Was niet om er zich wat op te laten voorstaan.... maar 't was een feit dat je niet kon ontkennen: alles liep hem mee. En dat hij zoo was, zoo'n gelukskerel, zoo'n zondagskind, dat was zoo geheel in harmonie met z'n mooie lichaam en zijn Apollo-kop en zijn rustige gebaren, dat niemand hem om zijn zelf-bewust uiterlijk en om zijn geluks-overmoed hard kon vallen, en iedereen hem graag zag en hem ook 'n beetje bedierf, om 't plezier van de harmonie....
Termonde prees zeer 't portret en Vera stond naast hem, glimlachend en blozend, kinderlijk-blij met z'n lof.
| |
| |
Telkens trachtte 't schildertje zijn eigen werk er bij te pas te brengen, begon hij te vertellen waaraan hij nu bezig was en wat hij had afgemaakt, maar een beetje hoog, coupeerde Termonde 't ook telkens, wendde hij zich alleen tot Vera, nu ook over haar jongen satyr dien hij bizonder mooi geposeerd vond, waarlijk klassiek van lijn.
De jongen zat nog aldoor te poseeren, al vielen soezend zijn oogen dicht; Vera lachte, riep hem toe:
- Och jongen zit je daar nog altijd? Ga maar naar huis hoor, je bent klaar!
Dadelijk, met een sprongetje hupte 't ventje van zijn hoog bankje af, was nu in eens een schunnig naaktheidje dat huiverig rillend z'n kleertjes bijeen zocht.
Niemand lette op hem; alleen toen hij klaar was ging Vera even naar hem toe en gaf hem z'n geld.
- Morgen terugkomen, hoor! riep ze hem nog na.
- En wat vindt u nu van 't licht? Ik dacht dat de ruglijn ook verlicht moest zijn, maar juffrouw Meyrinck wil 't licht op den kop concentreeren, zeurde 't schildertje tegen Termonde.
Hij keek heel uit de hoogte even op 't veel kleinere mannetje neer, zei toen koeltjes:
- Dat kan u met 't volste vertrouwen aan juffrouw Meyrinck overlaten.
Toen draaide hij hem zoo beslist den rug toe, dat de ander 't niet nieeren kon en gebelgd afscheid nam.
Vera verweet lachend:
- Waarom is u zoo hard tegen dien sukkel?
- Hij verveelde me, antwoordde Termonde kalm. - Zoo'n knoeiertje heeft zich geen kritiek op uw werk te vermeten.
Hij ging zitten op den divan, lachte even zijn jong overmoedig lachje waarmee hij Vera aanzag:
- Is u er een beetje boos over?
Zij schudde van neen, zacht lachend over die gedachte dat zij boos zou worden op hem.
Toen vertelde hij:
- Ik ben in uw land geweest.... in Rusland en Polen.
- O, vertel er van, vertel! vroeg ze.
Hij zag naar haar zooals ze naar hem toegebogen zat in gracieuse buiging van 't lenige lichaam met de nu vragende donkere oogen,
| |
| |
waarin als een vuur smeulde dat telkens wou uitschieten; hij lette op haar vreemden heftigen mond waarvan de lippen dadelijk trilden in emotie en hij herkende duidelijk 't Slavische in de wat uitspringende jukbeenderen en de vierkante kin.... Toen zei hij zijn gedachte hardop:
- U heeft nog heel sterk 't Poolsche type.... meermalen heb ik daar uw gelijkenis gezien, zoo vluchtig, op straat soms.
Vera knikte.
- Ik schijn veel op mijn grootmoeder te lijken: die was een Russische, maar ook weer met Poolsche vermenging.... grootpapa was een Hollander.
- Officier, niet waar?
- Ja. En mama was hun eenig kind. Heel zwak en teer was ze.... ik herinner me haar haast niet.... zoo vroeg stierf ze. Toch weet ik een ding nog heel goed; ze zeggen altijd dat 't niet kan, dat ik te klein was om dat te hebben onthouden, maar toch weet ik 't nog dat er een paard voor de deur stond en dat mama mij daarop heeft getild.... Ik weet 't omdat ik in mijn angst van te vallen greep in mama's haar en dat 't daardoor los ging en toen in eens lang en zwart op mama's rug hing.... Vreemd hè, dat ik me dàt nog zoo duidelijk herinner.... en verder weet ik er niets meer van.... 't Was zeker grootpapa's paard.... hij reed toen nog veel.
- En uw vader? vroeg Termonde.
Zij schudde even zacht 't hoofd:
- Ach neen.... met papa is 't niet goed gegaan nadat mama gestorven was. Hij is nu al ruim tien jaren dood. Ik heb toen maar zoo'n beetje op eigen wieken gedreven..... glimlachte ze vaagjes. - Ik kende van mijn familie alleen twee steil-ouderwetsche tantes.... daar ben ik nog een paar jaar geweest. Maar dat ging heelemaal niet! Toen ben ik gaan schilderen bij Bonain in Parijs.... van mijn zestiende tot mijn vier en twintigste jaar.... En toen ben ik hier gekomen, omdat ons clubje daar uit elkaar spatte en Truusje hier bij haar vader ging wonen. Et voilà l'histoire de Manon.... lachte ze. - Maar nu moet u vertellen!
- Hoe ik in Polen kwam? Omdat ik in Moscou een paar oude schilderijen moest zien die ze daar voor zeer precieus hielden. Het bleken me copieën van een bekenden Jan Steen en een minder bekenden Breughel.. Enfin.... daar maakte ik kennis met een
| |
| |
Rus die in Polen woont; hij inviteerde me z'n verzameling te komen zien, en zoo heb ik daar alleraangenaamst op een heel oud half vervallen kasteel gelogeerd. De gastheer bezat een paar mooie schilderijen, maar de meeste waren copieën.... Maar 't interessantste voor mij was wel 't meedoen in dat allertypigste leven van zoo'n Poolschen land-edelman.... Ik dacht aldoor aan de figuren uit de boeken van Tolstoi, Dostojewski en zoo.....
O 't zijn charmante lui.... buitengewoon gastvrij.... alleraardigst.... maar typen! Zooals die lui bijvoorbeeld met geld omgaan.... daar heeft een soliede Hollander als ik eigenlijk geen notie van. Hoeveel ze bezitten weten ze zelf niet.... zij geven maar massa's uit, weten nauwelijks hoeveel bedienden ze hebben te onderhouden, maken natuurlijk enorme schulden.... en toch komt ten slotte alles op z'n pootjes terecht. De oudste zoon daar was luitenant in een van de garde-regimenten; ik ben bij hem geweest. Maar dat is ongelooflijk, zoo'n luxe! En in een open laadje z'n geld.... Z'n kamerdienaar had 't oppertoezicht over 't laadje. Hoe, dat vroeg de luitenant niet, maar de knecht had maar te zorgen dat 't vol bleef. Was 't soms eens leeg.... dan joeg hij den knecht weg en kwam op 't oude kasteel nieuwen voorraad halen....
- O ja.... dat is echt! o, echt Russisch! riep Vera. - Dat toomelooze in alles.... overdréven noemen ze 't hier.... Dat wilde.... heftige in alles.... Ja.... anders.... zoo heel anders zijn we....
Zij zweeg, voelende weer haar verwantschap, de oude trekkende banden.
En hij zag dat vreemde heimwee in haar gezicht en hij voelde 't ook hoe zij was van éen bloed en van éen voelen met die vrouwen die hij daar had ontmoet, die hem bekoord hadden juist doordat zij anders waren, vreemd aan zijn bloed en zijn afkomst, in wie hij een ziele-leven raadde vol mysterie, nooit op te lossen, noch door hem, noch door haar zelven, omdat hunne gedachten, hun aard van weemoed en van heftigheid onnaspeurlijk diep wortelden in oudste tijden van hard barbarisme en matelooze exaltatie.... Hij zag 't, 't was in haar behouden, het oude wilde bloed, al was 't vermengd geworden en getemperd; er was in haar gebleven iets van de primitieve krachten, die zij zelf niet kende en die haar beheerschten, omdat die enkele druppelen oud-Oostersch bloed toch oerkrachtiger waren, nú nog, dan al het latere, nieuwere, 't slappere bloed van de Westersche beschaving.
| |
| |
En 't was hem alsof een emanatie van dat exotisme van haar uitging, tot hem kwam, hem streelend met vreemden verlokkenden geur, hem omwindende met fijne sterke bindende draden....
Maar van haar ging 't uit onbewust, onwetend omweefde zij hem met een bekoring die zij niet in zich vermoedde, en zich voelende arm en zijner onwaardig, aanbad en vergoodde ze hem van uit de verte van hare nederige kleinheid....
Toen hij wegging, en zij als een genade nog eenmaal zijn godenlachje over zich had voelen glanzen, en ze hem nagetuurd had, voelende dat zij in grauwen schemer achterbleef nu haar zon verzonken was, wierp ze zich neer waar hij gezeten had en snikte ze:
- Hij is een god.... 't kan niet.... o 't kan niet zijn....
Het werk vlotte niet, telkens stond ze op om wat aan 't model te verschikken of 't licht te veranderen, en begon dan opnieuw te tobben.... Eindelijk, mismoedig, stuurde ze den jongen naar huis, ging ze languit liggen, de gevouwen handen onder 't hoofd op haar bank, zooals ze altijd deed op haar donkere dagen. En ze peinsde: waarom opeens die donkerte, soms volgend vlak na zonnige onbezorgde dagen, als 't leven zoo licht scheen? Waarom nu weer in eens 't zwarte troebele door de limpiditeit van haar ziel als een droesem van den grond die opwolkte naar boven? En waarom die golven van gedachten, onrustig op en neer, zich verdringend en niet willend zich neerleggen in stilte....? Waarom werd soms 't leven in eens zoo zwaar, zoo drukkend als een last en alles versomberend?
Zij lag zoo, naar 't bovenraam kijkende, waar ze een stuk grijze najaarslucht zag met vlucht van vogels af en toe, die zwermden om weg te trekken naar de warmte, naar 't licht van Zuiderzon.
Ze staarde en dacht en ze zuchtte omdat alles zoo moeilijk was en zoo grauw en omdat die vogels daar kringelden tegen de donkere lucht....
- O! lig jij op je soupiroir? Dat is een slecht teeken! zei Truus die binnenkwam.
Vera richtte zich even op, verbaasd:
- Ben jij daar? Ik heb je niet hooren komen.
Truus keek haar ernstig aan, nam toen haar hand, vroeg:
- Is er verdriet aan de lucht, Vera dear?
| |
| |
Vera viel weer terug op 't kussen, zuchtend:
- Ik weet 't niet.... 't Is alles zoo moeilijk....
- Wat is moeilijk? glimlachte Truus.
- Ik weet 't niet.... murmelde Vera. - Ik heb een zwarten dag.
- Je Slavischen weemoedsdag noemde je dat vroeger, weet je wel?
Vera lachte even:
- Ja, mijn grootmoeder's erfenis.
Truus liep door 't atelier, bekeek den satyr, beweerde dat 't niet erg opgeschoten was, zei nog iets waarop ze geen antwoord kreeg en vroeg toen:
- Verveel ik je erg, zeg?
Vera keek haar even aan:
- Vervelen?.... neen.... Toen na een oogenblik - Als je maar niet praat. Praten.... antwoorden.... dat is me vandaag onmogelijk .... muziek, dat zou ik nu willen....
- Weet je wat? Ik ga Oom halen. Goed?
Truus knoopte haar mantel al dicht, herhaalde:
- Vind je 't goed?
Vera knikte even. Ja.... Oompie moest voor haar spelen.... hij kon haar zoo heerlijk rustig stemmen en alles verhelderen en al 't zware moeilijke wegblazen, phh! als een pluimpje de lucht in....
Oom woonde niet ver. Toen Truus gebeld had, kwam de dikke kortademige huishoudster aandeinen en begon in de vestibule dadelijk een asthmatisch fluister-gesprek:
- Goed dat u maar 's komt, juffrouw.... Meneer zit de laatste dagen al maar stil voor zich te kijken....
Zij schoof dichter bij - Ik vin.... dat de oogen achteruitgaan....
- Achteruit? vroeg Truus.
De vrouw knikte bekommerd, ging hoofdschuddend de gang terug, aldoor zachtjes hijgerig in zichzelf pratend.
Truus ging naar boven, plotseling zich afvragend wat dàn met Oompie, als hij eens heelemaal blind werd.... Wat was 't nu al weinig wat hij doen kon, wat hij genoot van 't leven.... Een paar avonden kwam een vriend muziek met hem maken, een anderen avond kwam iemand voorlezen.... maar wat bleef er een tijd over dien hij maar zoo stil zat te verdroomen, alleen op z'n kamer met altijd die bedreiging van 't komende duister, 't verschrikkelijke zwarte onheil dat hem zat te beloeren en hem eens zou bespringen....
| |
| |
O god, wat een leven.... en dat 't nog erger moest worden, nog troosteloozer....
Haar stem brak, toen ze binnenkomende hem zag zitten bij 't raam, stil voor zich kijkend bij 'n leege tafel....
- Dag Oompje....
Hij stond op om haar te begroeten, toen hoorde hij de weifeling in haar stem.
- Scheelt er iets aan, Dickie? schertste hij goedig.
- Mij niets, maar Vera.... begon ze.
- .... Vera?....
Het kwam te bruusk, te onverwacht voor hem om een schrikbeweging te kunnen bedwingen. Zijn gezicht teekende te grooten schok, te veel ongeduld en vrees tevens om te weten, dat voor Truus nu in eens zekerheid werd wat ze wel eens even vermoed had. O.... arme, arme Oompie.... Wat was toch alles treurig.... wat was 't tragisch, die liefde die nooit iets te hopen had, voor wie enkel smart te wachten was, nu en altijd.... Zij stond met haar innig medelijden machteloos tegenover dat groote leed; 't eenige dat ze nu doen kon was hem gauw gerust stellen, die angst van zijn gezicht strijken en zij haastte zich te zeggen:
- 't Is niets ernstigs! Vera is niet ziek.... Ze voelt zich gedrukt, melancoliek. Ze kan niet werken en ze wil niet praten.... maar ze verlangt naar muziek! En dat kwam ik u nu eigenlijk vragen.
- Ik ga met je mee, zei hij al, terwijl hij jas en hoed aandeed.
Toen zij bij Vera kwamen, lag die nog in dezelfde houding, de handen onder 't hoofd saamgevouwen, naar 't grijze stukje lucht te staren. Toch stond ze nu op om Oom te danken dat hij zoo lief had willen komen.
Truus riep: - Ik blijf luisteren voor mijn moeite hoor! en installeerde zich in een grooten eikenhouten leunstoel.
Oom trok zijn handschoenen uit, vroeg:
- Wou je heusch graag wat muziek hooren, Vera?
- Hij schijnt me niet eens te gelooven! viel Truus verontwaardigd uit.
Vera knikte: - O ja! Als ik in zoo'n zwarte bui ben, vind ik muziek 't allerheerlijkst....
- En wat moet 't dan zijn? vroeg hij met zijn zachten glimlach.
| |
| |
- Neen, neen, niets van anderen! riepen de meisjes. - U moet zelf verzinnen, u moet fantaseeren!
- Fantaseeren is gevaarlijk, zei hij zacht.
Vera vroeg - Waarom?
Oom stond op, schuifelde voorzichtig door 't atelier, schudde alleen even dat hij geen explicaties gaf, dat ze nu maar luisteren moesten naar wat hij zoeken zou haar te vertellen, naar wat hij uiten zou van wat in woorden nooit geuit zou worden.
Vera glimlachte even, al weer vergetende wat hij gezegd had en nu alleen maar stil liggende soezen, zich latende wiegen en zachtkens sussen door den streelenden stroom van melodieën die aangolfde, haar opnam, haar meevoerde naar droom-sfeeren, waar enkel luchtig gelach was en zilvergoud licht....
Zij droomde en ze zag een kring van meisjes, die dol de cymbel sloegen en in de dubbelfluit juichten, anderen zongen van goddelijke liefde, en allen dansten, naakt als nymfen, omkringden een tempel die uit roode rozen rees op zuilen blank als albast, en in den tempel slank en wit stond een god, een jonge trotsch-lachende, tronende god.... En allen zongen, juichten, galmden hem liefde toe, omkransten den goddelijken voet met bloemen-guirlanden, omarmden het godenlichaam met de blanke verlangende armen, kusten hartstochtelijk den hoogmoedig-lachenden godenmond....
Toen, eensklaps viel duister als een donkere sluier over het stralende beeld; de tempel verzonk, en stil als schimmen vergingen de witte nymfen.... En nu was 't een kerk, groote cathedraal, die zich uitboogde ver in 't rond, waar wierook walmde en priesterzang steeg, waar geloovigen in aandacht processie volgden die rondging met licht in witte gewaden.... Tot de cathedraal openging, barstend als een bloem in den zonnegloed, en de wanden steeds weken, aldoor verder uiteen, terwijl een orgeltoon steeg en verfijnd en veredeld hooger en hooger zweefde, zich oplossend in de transparantie der licht-trillende sferen....
En toen was het haar of zij daalde als een vogel die moe werd op een in den avond-wind zacht-wuivend aren-veld; de komende schemering blauwde de verre verschieten, waar de schaapskudde wegdeinde op de glooiende hei, en in den wind die van de zinkende zon al koelte kwam brengen, bewogen suizend de donkere dennen en ruischten van vrede, van veilige rust....
........................
| |
| |
- O, hoe heerlijk! zuchtte Vera toen 't stil was geworden. - O, Oompie-lief, wat heb je me zalig laten droomen....
Truus stond op, ging naar hem toe, drukte hem stil-snikkend de hand, kon niets zeggen, want zij had begrepen hoe hij zijn liefde, zijn hevige jonge-manne-liefde had uitgezegd, zij had de passie en de begeerte er in gevoeld, en de adoratie, de knielende vereering voor de uitverkorene, eeuwig verlorene.... tot de extaze in allerinnigste stijging boven de materie rees, en de resignatie in den eenvoud van 't leven hem de eindelijke vrede en ziele-rust bracht.
Vera glimlachte, zalig nog in haar gedroom, en Truus snikte zachtjes, terwijl zij probeerde hem toe te lachen met haar dik rood gezichtje waarover groote tranen rolden.
Er was diner bij Mevrouw Termonde in de Parkstraat, de rijtuigen reden voor, dames in lange sorties, waar de lichte slepen onderuit golfden, stapten uit, gingen de dadelijk-geopende deur binnen, een knecht klapte de portieren dicht, en weer reden rijtuigen aan voor 't huis, kwamen jongelui te voet in pelsjassen aanbellen met ernstiggeplooide gezichten alsof ze uit waren op hoogst gewichtige zaken.
Boven stond mevrouw Termonde, statig in een zwart moiré-zijden japon, haar witte haren even-gedekt door een klein kanten kapsel waarin een paar diamanten vonkten, in een halven kring van gasten; haar plechtigheid klaarde even op in minzaam begroeten, telkens als weer een gast binnentrad die 't gewichtige gezicht dadelijk sperde in 'n stralende verrukking, zoodra zijn zoekende oogen de gastvrouw hadden ontdekt.
Na een vluchtige presentatie werd een allergeanimeerdst gesprek opgezet, dat duurde tot de middendeuren werden opengeschoven en plotseling al de heeren sprakeloos en automatisch hun rechterarm rondden en met de dames achter de gastvrouw aan in plechtigen optocht naar de andere kamer trokken.
Men zette zich, begon met de tafel-buren luchtig gepraat, oplettend tersluiks de tafelschikking, de bloemen, het zilver en het aantal gehuurde bedienden.
Remi zat tusschen twee meisjes in 't wit: een heel teer lichtblondje, 'n freuletje Haeze, oogappeltje van Remi's mama, waarover
| |
| |
zij hem dezen middag nog had gesproken: zoo'n allerliefst meisje was Emilietje Haeze.... van zoo'n lieve en zoo'n goed geparenteerde familie.... en zoo'n uitstekende éducatie had zij gehad....
Hij sprak met haar op zijn gemakkelijke en ietwat toebuigende manier en zag hoe bij elken keer dat hij haar aankeek een vluchtig blosje naar de zwakke transparante wangetjes steeg, terwijl een stereotiep lachje aldoor haar toestemmende woordjes souligneerde, want zij was 't altijd precies met hem eens, in alles, met elke meening, bij iedere bewering. Toen uit overmoed weersprak hij zichzelf, verdedigde de tegenovergestelde opinie en even dociel was ze 't alweer met hem eens, lachte ze weer haar toestemmend lachje, zonder goed te begrijpen waarover hij 't had, maar omdat zij nu goed gezien had dat zijn oogen lichtblauw waren onder de lange zwarte wimpers, terwijl ze vroeger altijd had gemeend dat hij bruine oogen zou hebben bij zijn donkere haren. Zij lachte maar liefjes, terwijl hij nu over zijn bord gebogen bijna proestte en haar noemde: stom schaap....
En midden tusschen 't onharmonisch dooreengepraat van schelle en zware' stemmen, hoorde hij plotseling heel duidelijk in zich klinken 't warme weeke geluid van een diepe stem.... zag hij vóor de lichte kleurige menschenlijven een lange lenige en gracieuse gestalte, souple gaande in een donker kleed, hem toelachende met haar rooden zinnen-mond, met haar diep-donkere oogen van hartstocht.
En hij schrikte op alsof hij gedroomd had, toen 't scherp-droge stemmetje van zijn linker dame, Lili Rodinger, hem vroeg of hij ook jaagde?
Dadelijk stak Emilietje Haeze haar scherp neusje vooruit: ze wist dat de Rodingers enorme jachtterreinen hadden en veel jongelui daar in den jachttijd geinviteerd werden.
Zij keken elkaar aan, Emilie en Lili, plotseling in haar prachtiggeéduqueerde gezichtjes de primitieve dier-haat opvlammend: twee vechtende tijgerkatjes die elkaar aanblitsten....
Tot Termonde kalm antwoordde:
- Neen.... ik jaag niet, en Emilietje's neusje triomfeerde, terwijl Lilitje onnoozel zich verbaasde:
- Hé, waarom niet? Is 't tegen uw principes?
Hij keek haar even lachend aan omdat zij zoo rekenschap vroeg, maar hij antwoordde toch:
| |
| |
- Ja; zooals hier gejaagd wordt tenminste.... Wel heb ik onlangs, toen ik in Rusland was, op wolven geschoten.... maar dat was een kwestie van zelfbehoud....
Oh, hoe vreeselijk interessant! Toe vertel u eens daarvan! smeekte Emilietje, en zoo verdiept was ze in het verhaal van zijn avonturen, dat haar lichte vochtig-glanzende oogen onafgewend op de zijnen bleven gericht en zij in zoo ademlooze spanning 't heele verhaal meeleefde, dat Lili eindelijk geërgerd een scheef mondje trok en luidruchtig met haar anderen buurman begon te praten.
En van den overkant keek Mevrouw Termonde af en toe met welbehagen ‘hoe goed die twee opschoten’ en hoe allerliefst Emilietje met haar onschuldig geheven gezichtje naar Remi luisterde, die haar blijkbaar zoo veel te vertellen had.
Ze wisten 't nu wel allemaal, Dickie en Ange en Berthold en zelfs andere vreemde menschen die gluurden en elkaar vertelden dat ‘meneer Termonde iederen dag bij die schilderes kwam’. Ze wisten 't dat hij op Vera verliefd was, dat hij geen dag kon laten verloopen zonder haar te zien, dat hij zijn reis naar Italië er maar aldoor om uitstelde, dat 't niet lang meer zou duren eer hij haar vragen zou.
Dickie keek dikwijls naar Oom, vreezend den strijd hem aan te zien dien hij zoo dapper sterk heel alleen in stilte had uitgevochten, maar hij bleef op 't atelier komen met zijn zachten glimlach, en altijd wist hij nog opwekking en bemoediging mee te brengen als Vera soms na zonnige buien van hoog opjubelend geluk als in een donkere wolk van melancolie verdwaalde, waar zij onmachtig onder neerzonk....
Dan kon Angélique haar opmerkzaam zitten bekijken als zij zoo lag op haar bank, neergesmakt door dien zwaren ondragelijken weemoed, waar ze als gebroken langzaam weer van opkwam met zware trekken om den mond en met doffe als uitgebluschte oogen. 't Was alsof Ange dan de trekken op Vera's gezicht zat te tellen en ze er wel dieper in had willen griffen, dat ze er bleven, altijd. Maar als er dan plotseling een vlugge stap naderkwam, 't bekend geluid van 't haastig wegzetten van een stok klonk, de deur opensprong door een krachtigen duw en hij binnenkwam, hij Remi, dan op éens drifte Vera's bloed op, glansden haar oogen
| |
| |
den komende toe, plooiden de droeve trekken zich tot 'n gelukslachje en herkreeg in dat éene oogenblik haar expressief gezicht de zeldzame charme waardoor sommigen in Parijs haar wel genoemd hadden ‘pire que jolie!’
Ze wisten 't nu wel allemaal, Dickie en Ange en Oom, maar alleen Vera wist 't niet en als een van allen er over sprak schudde zij nerveus 't hoofd van neen, dat 't niet waar was, en immers niet waar kon zijn!
- Maar Vera, zei Truus op een dag dat ze met haar beiden alleen waren - iedereen ziet 't immers, niemand twijfelt er aan!
Toen boog Vera 't gezicht in haar beide handen, fluisterend:
- 't Kan niet, Dickie, 't kan immers niet....
- Waarom toch niet?
En dieper verborg ze 't hoofd, haar woorden smorend in 't kussen:
- Ik ben 't niet waard....
Verontwaardigd riep Truus:
- Maar Vera! jij hem niet waard? Waar is je trots?
- Weg.... weg.... fluisterde ze - m'n trots is weg, m'n kracht is weg, alles, alles.... Er is niets meer dan dat éene, de wanhoop van 't onmogelijke.... van 't onbereikbare....
- Vera.... maar m'n hemel.... ze zocht naar haar woorden, zoo verbaasd was ze - ik herken je niet, ik begrijp niets van je. Ben jij dat, jij, mijn trotsche, onbuigzame Vera, gooi je zoo jezelf weg, alsof je niet dubbel, dubbel dien man waard bent....
- Nee.... nee.... riep Vera koppig - ik ben niets.... niets.... en hij is een god!
Nu werd 't Dickie toch te erg:
- Maar m'n beste Vera, je bent in eens een eeuw achteruit gezakt! Je bent net 't onderworpen Duitsche gansje van Frauen-Liebe und Leben: ‘er der herrlichste von Allen.... ich kann es nicht fassen, nicht glauben....’ Ik ken je niet meer, hoe ben je in godsnaam zoo geworden? Jij was 'n moderne vrouw, sterk, zelfbewust, voelende wie je was en dat je iets was. En nu.... je ligt maar en huilt en je vernedert je om aan z'n voeten hem te aanbidden.... Hoe ben je zoo veranderd, Vera?
- Ik heb hem lief, snikte Vera.
- Nu ja, dat weet ik, zei Dickie - maar je bent wel eens meer verliefd geweest en toch nooit....
Vera richtte zich plotseling op, viel heftig uit:
| |
| |
- Vergelijk dat nooit. Noem 't niet in één adem! Nooit heb ik lief gehad, dat weet ik nu! Nooit heb ik dat gevoeld, dit allesoverheerschende, alles-omvattende.... En o god, Dickie, dat is juist 't vreeselijke, 't martelende dat toch in m'n verleden.... dat onherroepelijke is....
- Van Herten meen je, zei Truus kalm.
Snikkend boorde ze haar gezicht in 't kussen:
- O niemand weet hoe vreeselijk dat verleden me martelt.... dat die man in mijn leven gekomen is.... dat ik aan dien man heb gegeven wat ik nóoit, nóoit aan een mensch had mogen geven, maar aan hèm alleen, aan hem, die de Eenige van mijn leven had moeten zijn.
Truus stond op, ging naast haar zitten, dwong haar 't hoofd op te heffen en zei toen beslist:
- Hoor eens Vera, dat gaat zoo niet. Ik kan niet aanzien dat je je zoo ellendig maakt. Laten we eens kalm praten. Maar kom alsjeblieft eerst eens uit de diepte van de vorige eeuw naar boven. We praten dus nu als moderne menschen, niet waar? Als vrouwen van onzen tijd? We hebben dus afgedaan met de conventioneele moraal en met traditioneele vooroordeelen. We erkennen dat ‘recht van den man op 't verleden van de vrouw’ toch niet meer? Er is volstrekt geen reden dat een jonge man er maar op los zou mogen leven en een jonge vrouw zich alles zou moeten ontzeggen, alleen opdat een problematieke echtgenoot in de toekomst die zelf moe is van al 't plezieren, dan juist zoo'n onnoozel maagdmeisje wel pikant vindt. Wanneer twee menschen elkaar vinden en van elkaar gaan houden, dan vind ik 't al héél mooi als ze dan waarlijk heel hun volgend leven uitsluitend en geheel en al aan elkander geven.... En dan vind ik dat ze met elkaars jeugdverleden evenmin te maken hebben, als met den eersten kindertand dien ze hebben moeten wisselen, of met de pop waar ze huishoudentje mee hebben gespeeld.
- Ach nee, Dickie.... nee.... dat is allemaal heel grappig om 't zoo eens te zeggen.... maar 't is niet waar. Ik voel 't: hij heeft recht op m'n verleden.
Onverstoorbaar ging Dickie voort:
- Goed. Aangenomen nu eens dat hij dat heeft, maar dan heb je 't toch evengoed op 't zijne. Nu.... en denk je soms dat hij niet honderde avontuurtjes in zijn verleden heeft?
| |
| |
- Natuurlijk heeft-ie dat, zuchtte Vera.
- Nu, dan moet je hem wel erg minachten? Want 't is toch precies 't zelfde, dat heb je zelf meermalen beweerd.
- O ja.... theorieën! zei Vera - Zoolang je van niemand houdt, kan je zulke dingen beweren, maar als je iemand lief hebt, dan voel je dat 't niet 't zelfde is. Ik voel nu, ik weet nu, dat ik iets moois, iets hoogs heb verknoeid!.... dat ik gedaald ben.... gedaald....
- Dus je acht jezelf er minder om, jezelf en mij, omdat wij niet zooals Angélique met list en berekening wisten te flirten, en den man op 't laatste moment de deur voor den neus dicht konden slaan, zooals zij? Daardoor staat Ange zooveel hooger dan wij, niet waar? Wij die ons lieten gaan in jongen onberekenenden overmoed, die wat liefs en wat moois brachten in 't armoedig bohémienleven van een jongen kameraad.... Ik heb er geen spijt van, Vera, dat ik Dallart niet heb laten weggaan toen hij dat vreeselijke bericht van zijn vader kreeg.... toen hij den heelen nacht in mijn armen heeft liggen huilen en zich zeker van kant zou hebben gemaakt als ik hem niet bij me had gehouden en getroost en bemoedigd.... dat is dus slecht geweest en immoreel in jouw oogen, niet waar? Maar ik heb er geen spijt van en ik zal er nooit spijt van hebben ook, al zou ik later misschien een ander vinden, van wien ik weer, en al was 't nog meer, zou kunnen houden....
Dickie's borst ging heel snel op en neer en haar oogen werden vochtig: zij doorleefde plotseling weer alles, dien nacht van ontzetting en wanhoop.... Dallart die maar snikte en telkens woest overeind wou en zij die hem geen oogenblik los durfde laten uit angst dat hij zich dan zou gaan doodschieten.... en even vergat ze Vera daardoor, tot ze haar hoorde:
- Neen, Dickie, je bent niet slecht, dat weet ik toch wel! Je bent in-goed.... maar Dickie, je zal 't inzien, misschien pas later.... later als je eens iemand zoo aanbidt. dan zal je ook voelen wat 't erge er van is: 't erge dat je niet meer waar kan zijn, dat er iets onwaars.... een leugen in je leven komt.
- Dat zou dus in een man z'n leven ook zoo zijn?
Vera schudde zacht 't hoofd:
- Neen. Zooals de wereld nu is, verwacht je 't niet van een man. Men weet 't.... een man behoeft niet anders te schijnen dan hij is; maar een meisje wel. Men verwacht van haar
| |
| |
niet dat.... dat zij zoo iets in haar verleden had.... en daarom, als ze 't verzwijgt.... is ze onwaar, liegt ze....
- Je zou 't hem dus willen zeggen?
- Ik geloof dat ik 't zou moeten zeggen.... antwoordde Vera zacht. - Ik geloof dat je geen geluk op een onwaarheid kan bouwen....
Truus schoof recht in haar stoel, zei toen:
- Wil ik je nu eens zeggen hoe ik over die waarheden denk? Ik vind dat er een heele boel waarheden zijn die honderdmaal beter niet aan 't licht waren gekomen.... die alles verstoren, omversmijten, verwoesten, en hoegenaamd geen goed doen. En tot dat soort waarheden zou ik een dergelijke ongevraagde bekentenis rekenen.... tegen iemand die.... wie weet nog hoe diep in de conventie zit, die bovendien niets weet van de omstandigheden.... van de motieven die je er toe brachten.... die zoo iets uit de verte niet kàn beoordeelen....
- Dickie, vroeg Vera - waarom ben jij toch geen advocaat geworden?
- Omdat de wereld nog niet rijp is voor mijn ideeën! glimlachte Dickie. Toen ging ze door, inniger. - In ernst, zoo iemand nu als Termonde die hier in zoo'n Haagsch kringetje uitgaat en daar allemaal van die Haagsche nufjes ontmoet, die 't al een heele emancipatie vinden als ze alleen op een fiets naar 't tennisveld gaan, hoe zou die nu iets van dat gekke bohème-leventje van ons daar in Parijs kunnen begrijpen? Wat weet hij er van hoe wij daar alleen aan ons lot overgelaten waren.... hoe jij daar terecht kwam in dat wilde clubje.... hoe we maar voor ons zelf moesten zorgen, maar moesten zien dat we 't hoofd boven water hielden.... en bij al onze vrijheid en onder alle verleidingen ons staande moesten houden.... Nou.... ik zou die Haagsche nufjes wel eens in onze plaats hebben willen zien! Jij hebt waarachtig lang genoeg gevochten eer je toegaf.... en toen was 't, geloof ik, nog meer uit meelijden met hem, omdat hij ook eenzaam was en omdat hij anders zeker naar de haaien zou zijn gegaan....
- O, god..... god.... waarom is die man toen op m'n weg gekomen, zuchtte Vera. - Zie je.... daarom kan ik Ange zoo benijden.... ja benijden dat zij tegenover haar liefde zal kunnen staan met open oogen.... En ik die àlles, àlles aan mijn god zou willen offeren.... ik moet iets achterhouden, een stuk van mijn
| |
| |
leven blijft geheim.... ik moet onwaar tegenover hem zijn....! Dickie schudde 't hoofd, zei toen:
- Er is een andere waarheid, een veel betere en die hem veel gelukkiger zal maken: waar zijn in je gevoel, in je toewijding aan hem. Waarom spreek je van offeren aan een god! Hij is een mensch....
- O! riep Vera hartstochtelijk - Is hij geen god?! Is hij geen god van kracht en van schoonheid? Kan hij niet alles, weet hij niet alles als bij goddelijke intuitie?
- Neen, zei Truus bedaard - dat zie jij zoo omdat jij heel artistiek hem vermooit tot 'n ideaal. Jij ziet altijd in de menschen wat je in hen wil zien.... Je hebt heelemaal geen menschenkennis.... Je ziet hem niet zooals hij is, evenmin als je Ange ziet zooals zij is en.... Ze hield plotseling op; ze had op de lippen om te zeggen dat ze ook Berthold volstrekt niet zag zooals hij was, maar ze voelde dat 't beter, voor Oompie veel beter was, als Vera hem maar nooit begreep. Ze ging daarom voort, half lachend: - en mij zie je ook heelemaal niet zooals ik ben. Je vindt mij een koel-redeneerende matter-of-fact-like juffrouw en.... au fond zie je, ben ik eigenlijk een sentimenteele ziel....
- O Dickie! protesteerde Vera - jij sentimenteel.... Dan zou je nooit op Dallart verliefd zijn geworden!
- Waarom niet? Omdat hij niet zoo mooi is als Max of als Termonde? Ik hoû niet van hem om zijn gezicht. Ik kan best van iemand houden die leelijk is.
Vera schudde 't hoofd:
- Ik niet.... dat zou ik niet kunnen. Wel houden natuurlijk, maar niet.... lief-hebben. Mijn oogen moeten liefhebben, evengoed als mijn hoofd.... als mijn ziel. Mijn oogen moeten aanbidden, zooals ze een god, een Phoebus Apollo zouden aanbidden.
Dickie zei:
- En ik ben blij dat Dallart geen ‘bel homme’ is. Ik vrees dat 't heel moeilijk is voor een mooien man, ik geloof nog moeilijker dan voor een mooie vrouw, om goed en eenvoudig te blijven onder al de hulde en bewierooking die hij overal in ontvangst heeft te nemen.
Vera zei een beetje geraakt:
- Dat heeft wel iets van een beschuldiging tegen Termonde.
| |
| |
- Neen Vera, ik geloof wel dat hij een goeie kerel is, heusch.... maar.... ja.... je zal er wel boos om worden, maar hij heeft iets.... over 't paard getilds.... iets aanmatigends gekregen....
Vera's voorhoofd fronste.
- Zie je wel, daar word je al boos, zei Dickie - maar dat moet je niet zijn, want ik erken dadelijk dat hij daarvoor zelf niet aansprakelijk is, maar de menschen zijn 't die hem hebben bedorven. Ik ben zeker dat hij een heel goed hart heeft.... en dat ik ook veel van hem zou kunnen houden, als dat te veel gefêteerde, al te zekere van zich zelf, dat héel-overmoedige een beetje van hem af kon gaan.... Maar er is misschien maar éen ding dat z'n goeie hart en z'n echte ziel naar boven zou kunnen brengen.... iets wat hij nooit gekend heeft....
Ze hield op, peinzende.
- Wat dan? vroeg Vera.
Toen zei Dickie heel zacht:
- 'n Groot verdriet.... geloof ik....
De jongelui met de gewichtige gezichten hadden weer aangebeld en behoorlijk hun digestie-visite gemaakt op den donderdagmiddag van mevrouw Termonde; coupeetjes waren weer voorgereden waaruit dames in bontmantels met groote bepluimde hoeden stegen, ook Emilietje Haeze en Lili Rodinger waren gekomen, de eene heel vroeg, berekenend dat dan, wie weet, de zoon nog niet uit zou zijn en een toevallige ontmoeting alsdan niet onmogelijk scheen, de andere heel laat, omdat zij eens, verleden jaar, 't getroffen had dat Remi toen thuiskomend, nog even was binnengekomen, vragende een kopje thee. Zij zat tot half zes, toen durfde ze niet langer en nam afscheid.
Mevrouw bleef alleen, een beetje moe van haar middag. Zij leunde even in haar stoel achterover, niet al te gemakkelijk, want daar gaf zij nooit aan toe. Zij vond achteroverliggen in een stoel onbehoorlijk, om zoo even te leunen als ze nu deed, moest ze zich wel heel moe voelen. Haar gewoonte was heel rechtop te zitten en rechtop te loopen en 't hoofd hoog te dragen, zoodat ze altijd iets statigs, vorstelijks in haar optreden had. Er vloeide van haar lippen, van hare vingertoppen als een stroom van plechtigheid en
| |
| |
't was geheel onmogelijk zich mevrouw Termonde jong en dartel voor te stellen; zelfs Remi herinnerde zich haar altijd deftig, altijd in majesteitelijke ongenaakbaarheid gehuld.
Remi kwam thuis, hing jas en hoed in de gang, warmde even zijn koude handen aan de groote vulkachel die daar geregeld van 1 November tot 1 Mei gloeiend stond, vroeg aan den stillen deftigen knecht:
- Mevrouw is zeker in den salon?
Hij vroeg dat zoo, hoewel hij 't evengoed wist als de knecht, eigenlijk om z'n eigen stem te hooren, om iets te zeggen, om zich wat te hooren beweren en die vreemde beklemming die hem plotseling in zijn keel zat weg te praten. Want hier in eens, in de atmosfeer van regelmaat en plechtigheid die in de vestibule al om-hing, die steeg van de heel-dikke geluid-smorende loopers, die daalde en klom mee met de breede glanzende trap, die zat in 't zwart livrei van den knecht en uitging van zijn gedempte plechtige stem, hier in die ongekreukelde allerdeftigste atmosfeer vond Remi 't plotseling heel moeilijk.... En de moeilijkheid vermeerderde bij elke trede die hij opklom. Op 't portaal leek 't hem bijna ondoenlijk, en toen de deur openging en hij in den salon stond tegenover zijn moeder die recht was gerezen dadelijk bij 't hooren van zijn stap en hij de onveranderlijke regelmaat zag van 't halve kringetje stoelen, geschikt bij de canapé, en 't tafeltje dat op altijd dezelfde plaats stond, met 't steeds precies-eender gecombineerde theeblad.... toen was de moeilijkheid zoo verschrikkelijk groot dat die onoverkomelijk scheen en hij, flauwtjes, plannen van uitstel ging zitten beramen....
Onderwijl vroeg hij vormelijk:
- Veel visite gehad, mama?
En mevrouw vertelde, noemde namen, sprak over mevrouw die en meneer zoo-en-zoo en over Emilietje natuurlijk, die altijd zoo allerliefst en zoo vol attentie voor haar was....
Zij vertelde en zei haar aanmerkingen, plechtig van uit hare hoogte, op menschen die dit en anderen die dat hadden gedaan of gelaten en al dien tijd deed Remi of hij luisterde, denkende maar steeds: - hoe zeg ik 't haar en hoe zal ze 't opnemen?
Tot hij eindelijk, met wanhoops-moed plotseling zei:
- Mama.... ik.... ik heb u wat te vertellen. Hij ademde diep: ziezoo, nu moest 't gezegd worden, nu kon hij niet meer terug.
| |
| |
Mevrouw rees nog rechter, zat nog hooger; vragend trok ze haar wenkbrauwen op.
- Iets te vertellen?.... herhaalde ze nog niet willende begrijpen, en als wantrouwig tastend voordat ze 't ging vatten.
- Ja, zei Remi, met een gemaakt-opgewekte stem, die telkens als van angst even moest beven: - Ja.... ik heb een groot besluit genomen.... mama. Ik.... wil gaan trouwen.
- Zóó? vroeg mevrouw gespannen.... ze dacht aan Emilietje.... zou die 't zijn.... zou die 't misschien toch wezen?
Toen plotseling viel Remi in, om nu in godsnaam maar in eens alles te hebben gezegd:
- Met Vera Meyrinck....
Hij keek zijn moeder aan, en hij zag dat ze tuimelde van de hoogte van haar illusies. Vaag herinnerde ze zich dien naam wel eens gehoord te hebben.... Waar ook weer? Was 't een schrijfster.... of een chanteuse.... of....
Ze vroeg, met de oogen knippend:
- Wie is dat, Remi?
Hij trachtte te schertsen:
- Een heel lief meisje, mama! Maar toen de scherts niet werd opgenomen, in kilte bleef aarzelen, als 'n huiverend kind dat niet binnen mag komen, ging hij wat zakelijk voort:
- U weet 't wel, mama. Zij is artieste, 'n heel knappe schilderes.... herinnert u zich niet dat wij samen op de laatste tentoonstelling werk van haar zagen?
Mevrouw Termonde wist 't nu al; ze had haar zelf ook op die tentoonstelling gezien en ze herinnerde zich hoe zij afgeschrikt was door die zwarte oogen, door dien wild-lachenden mond, door heel die lange slanke élégance waaraan nog 't gedurfde Parijsche cachet zat, ook herinnerde ze zich nu haar schilderij, en ze vroeg heel uit de hoogte:
- Was dat niet.... die groote schilderij.... van dien gehéélnaakten jongen?
Remi voelde, proefde de afkeuring in haar vragen, in haar kijken, in haar zwijgen zelfs. En niet gewoon dat iemand hem dwarsboomde of afkeurde wat hij deed of doen wou, begon zijn stem ook haar smeeïge buiging te verliezen en trok zijn gezicht strak en fronsten zich licht zijn fijne donkere wenkbrauwen.
Zoo, met koele harde gezichten en met droge teleurgestelde
| |
| |
stemmen behandelden moeder en zoon verder ‘de zaak’, terwijl Vera met oom en Dickie zat, vasthoudend hun beider handen, klemmende in haar krampachtige greep hunne bevende vingers, nog niet durvende en kunnende gelooven aan haar on-omvatbaar geluk, hun smeekende haar niet wakker te maken als 't een droom was, een stralende droom, dien zij, van werkelijkheid onbewust, mocht doorleven....
De winter verliep onder grijze luchten die even uitsneeuwden en weer wegdreven op den killen ziltigen zeewind. Koud-nat blies de wind en smolt de dooiïge sneeuw, maakte modder en plassen, waarin de aandrijvende grijze luchten weer even uitsneeuwden en weer even wit maakten wat dadelijk daarna weer water werd en slik en stroomende rimpelende meren. De grauwe winter, naargeestig, droef, drukte op de menschen die ziek werden en melancoliek, klagend over de vocht en den wind en over de modder die, niet op te redderen, altijd weer neerlag, altijd weer kleefde op de straten, omdat de wind enkel nat, meebracht, ziltig uit zee, en den grond niet drogen kon waar 't telkens even op sneeuwde met kleine losse dooisneeuw-vlagen, dag na dag.
De menschen voelden den druk en tobden over den somberen ongezonden winter; elke nieuwe ontmoeting was pretext om de wederzijdsche klacht over 't weer aan te heffen. Maar vaagjes glimlachte, als men haar aansprak, Vera ten antwoord. Zij lette 't niet op, wist 't nauwelijks of 't sneeuwde of waaide of regende, zag alleen maar zon om haar heen, spiegelde zon en straalde zon uit, kon geen somberheid zien en geen duister, want overal droeg ze mee 't uitstralende, haar als een glorie omschijnende licht.
Zij zag geen moeilijkheden, voelde ook niet de ernst van de disharmonie die er krijschte in elk woord, bij elke geuite gedachte tusschen Remi's mama en haarzelf.
Hij lette 't op, verdrietig, maar voelende dat 't onvermijdelijk was en zou blijven; zij zag 't, luchtig denkende: een ouderwetsche dame, een beetje steil en deftig-voornaam, maar wier sympathie immers gewonnen zou zijn als de moeder zou zien hoe gelukkig haar zoon was.
Zij zag haar in het licht van haar eigen geluk en zij vormde in
| |
| |
haar fantasie zich een beeldje van lieve meegaande mama en zag 't niet, merkte 't niet, hoe van alles in haar, van 't vreemde bloed dat haar maakte anders dan de anderen om haar heen, zijn moeder een afkeer voelde, ingeboren, onoverwinnelijk.
Mevrouw poogde wel, correct als zij was, haar aanstaande schoondochter met iets als vriendelijkheid te ontvangen; zij nam 't op zich als een moeilijke plicht en trachtte als ze kwam haar strak gezicht minzaam te plooien. Maar altijd, ongelukkig en geheel onbewust, bedierf Vera 't zelf, nooit correct zeggende of doende dat wat mevrouw, correct, van haar verwachtte en verlangde, soms in een stemming van stil-extatisch droomen vergetend te praten en niet luisterende naar wat mevrouw vroeg, soms, even erg van incorrectheid, ongevraagd 't woord alleen nemend, aldoor vertellend, sprekend met Remi, niet ziende hoe mevrouw de wenkbrauwen fronste en den mond ontstemd en geërgerd samentrok....
Vera dacht er niet over na en wist 't ook nauwelijks, zoo zonder leiding als ze was opgegroeid en door haar vrij ongebonden leventje ongeschikt geworden voor een omgeving van regelmaat, geheel vervreemd van den levenskring van menschen, wier gedachten alle zich spitsen op étiquette en vormen, die kwesties maken van een kaartje met een vouw of een kaartje zonder, die iemand veroordeelen om 't neerleggen van een vork zóo, of 't opnemen zús van een kopje thee....
't Was onbewust maar fataal dat ze aldoor mistastte, glimlachend zeker dat alles heel goed ging, begaande kalm weg vergissing op vergissing.
En al de vergrijpen tegen étiquette en conventie stapelden op tusschen haar beiden als een muur van groote onverduwbare brokken, een muur dien Vera niet zag, en die telkenmale breeder werd en hooger en meer onoverkomelijk.
........................
Mevrouw Termonde gaf te hunner eere een klein dineetje. Vera kleedde zich, deed een geel-zijden japon aan en probeerde voor den spiegel een orientale parure, die Remi haar eens gegeven had, meegebracht van zijn reizen. Zij glimlachte tevreden toen ze den gouden diadeem om haar zwarte haren legde en de afhangende munten en kralen haar oogen beschaduwden. Het klingelde zacht om haar hoofd als ze ging en toen ze wegreed in 't rijtuig hoorde ze 't als een zilveren muziekje, ze voelde 't koele metaal langs haar voorhoofd en slapen
| |
| |
als een streeling van wellust, en de licht-rinkelende geluidjes vertelden haar van 't verre fantastische Oosten, ze hoorde er verhalen in van de duizend-en-een-nacht, ze voelde zich sultane.... of prinses.... priesteres.... odaliske....
Het rijtuig hield stil, vlug sprong ze er uit en zag verbaasd in het gezicht van den knecht, die naar haar staroogde met half-open mond als verstijfd van ontzetting. Zij lachte in eens overmoedig luid op, met een galm door het hooge deftige huis, een galm die weerklonk tot in den salon, waar mevrouw met een paar gasten zat te praten in onkreukbare correctheid, aan elkaar klagend over de vocht en den wind en den somberen ongezonden winter....
Toen ging de deur open en lachend nog, rinkelend met haar munten, stond Vera in 't goud-glanzend geel als een dolle bacchante midden in den salon, midden in de ijzige stilte op eens, tusschen de doodelijk verschrikte gezichten, tegenover de in ontsteltenis groot-openende oogen van de gastvrouw en van al hare gedistingueerde, aristocratische, deftige gasten....
........................
- Lieveling, zei Remi later - die diadeem staat je prachtig.... maar.... doe hem niet meer aan als je hier bij mama komt. 't Is zoo absoluut niet iets naar haar smaak, zie je.
Vera keek verwonderd.
- Zou je denken? Best hoor.... een anderen keer géen diadeem! en ze lachte maar, bereid 't ieder naar den zin te maken in haar zonnige gelukkige stemming, die in haar was als een voortdurende roes, heerlijk-zacht bedwelmend en als vernevelend de verre donkere geheime dingen, zoodat ze weg waren, ver-weg verschoven en niet meer te onderkennen schenen.
Wel even, als een pijnlijke steek, flitste de herinnering terug bij 't vertellen soms van Parijs, waarnaar Remi, geamuseerd door 't kijkje op dat artiesten-wereldje, dikwijls vroeg.
Dan plotseling haperde 't verhaal, bleef zij voor zich uitzien, voelend: ik huichel, ik ben niet waar.... ik moet 't zeggen.... En dadelijk daarop bekroop een doodsangst haar, zoodat zij bevend weifelde: O god.... móet ik 't dan toch zeggen?
Dan herdacht ze Dickie's woorden: er zijn waarheden die alles verstoren, omverhalen en verwoesten, en terugschrikkend weer, zweeg ze.
Eens gebeurde 't dat Remi sprekende over de schilders die zij
| |
| |
daar ontmoet had, den naam van Van Herten noemde, wetende dat hij tot de jonge Hollanders behoorde die in Parijs waren gaan studeeren. Een oogenblik zag ze niets meer.... het suisde haar in de ooren.... ze opende den mond zonder geluid te kunnen geven.... nu kon ze niet langer zwijgen.... nu moest ze....
Maar Remi, die niets merkte, sprak gewoon door, het moment was voorbijgegaan.... en Vera bleef zwijgen met 't gevoel dat ze hem bedroog, dat ze zwijgend zat te liegen.
Dat waren wel de donkere stippen, de vlijmende steken van angst soms, maar dadelijk daarna vloeide weer het geluk van 't heden als een machtige golf daarover, alles wegspoelend naar de diepte, naar den donkeren bodem, ongezien, ongeweten.
In 't late Februari-middag-licht zaten Remi en Vera samen in 't atelier, voordat de ‘getrouwen’ zooals zij hen noemde: Truus, Ange en Oompie er nog waren. Een paar maal in de week vonden allen elkander in de gezellige atelier-omgeving, dan speelde soms Berthold en dikwijls zong Ange, die nu weer plotseling de groote plannen had laten varen en beweerde dit seizoen in den Haag te moeten blijven om nog eens duchtig te studeeren.
- Graag gelooven.... bromde Dickie tusschen de tandjes toen ze 't hoorde. Zij kon Ange minder en minder uitstaan tegenwoordig, vond hare pretenties om Patti na te zingen onzinnig en kon niet begrijpen dat Vera en Remi plezier hadden naar haar te luisteren. Alleen aan Oompie, maar die zei 't niet, merkte Truus dat hij niet van Ange hield, en dat 't accompagneeren van dat scherpe stemmetje hem soms 'n schrijnende pijn deed....
Remi zat over Vera, hij stak de armen uit:
- Kom nu even bij me.... dadelijk komen de anderen, en dan heb ik je maar half.
Zij kwam bij hem, zijn hoofd tusschen haar handen nemend, diep en lang hem in de oogen ziende en toch zich niet naar hem toebuigend voor een omhelzing. Ze durfde nooit hem kussen zooals ze in gedachten deed, zoo wild, zoo toomeloos hartstochtelijk.... Ze durfde niet, bang voor haar eigen passie, vreezende hem met haar woeste uiting te verschrikken. Ze hield zich in, ze was bijna teruggetrokken als hij haar omhelsde, zei 't alleen maar met haar streeloogen, bekende alleen daarmee haar liefde en haar stralend geluk.
| |
| |
Hij stond op, haar aldoor aanziend als hielden die oogen hem vast, magnetisch, en hij sloeg beide armen om haar tenger lichaam dat in die knelling souple zich gaf en rusten bleef op zijn arm; toen fluisterde hij:
- Géef me 'n zoen nu....
Zij zag de vragende, eischende oogen die haar niet loslieten en den hoogmoedigen mond die nu in de vraag even opende en de tanden deed oplichten; ze voelde hoe het aangebeden mooie gelaat naar haar toeboog en dichter kwam, en, als voor een te verblindend licht, sloot ze de oogen, voelende de half-openende mond zich vastdrukken op haar trillende lippen, en toen, voor 't eerst, gaf ze hem in haar zoen zonder terughouding meer, in oppersten gevensdrang, het innigst van haar liefde-ziel in een sidderenden snik van genot. En dwars door de nauwelijks te dragen wellust van 't oogenblik vlijmde plotseling de zekerheid in haar: dit is 't hoogste.... 't opperste geluk geweest....
Zij wist niet waarom ze zoo dacht, begreep niet van waar de gedachte kwam, kon niet verklaren waarom er droefheid in haar viel, plotseling verdonkerend het groote stralende licht.
Als een waarschuwing leek 't van iets dat komen zou, donker, noodlottig, maar onwillig om te gelooven bestreed ze 't als verbeelding, als dwaze sombere gedachten. En toen hij langzaam zijn armen ontsloot en nog de streeling zocht van haar blik, zag hij haar oogen vol tranen, terwijl haar mond hem toelachte, onbezorgd.
Er werd gebeld.
- Daar zijn ze al, zei Vera, zich haastend om voor thee te gaan zorgen.
Ange kwam binnen, dadelijk vragend als met schrik:
- Hé Vera.... wat is er? Scheelt er wat aan?
Vera ontkende lachend, maar toen ze met de hand even haar wang aanraakte, voelde ze nog een traan die haar ontkenning weersprak.
Ange begroette Termonde met haar lief kinderlijk lachje en zei toen als een schertsend verwijt:
- Wel, wel, Vera, ik dacht dat je nú toch van je treurigheid genezen was!
- Treurigheid? herhaalde Remi vragend.
- Ach, onzin.... weerde Vera af, wat ontstemd.
- Onzin? zei Ange met een lachje, - nu dan had meneer
| |
| |
Termonde je maar eens op je bank moeten zien liggen als een smachtende Ariadne.
Vera's wenkbrauwen trokken samen: zei die Ange nu waarlijk zulke dingen met opzet.... of.... Zij keek naar het rustige egaalmooie gezichtje, naar 't kleine mondje, waarvan de bovenlip lichtjes optrok zooals een kindermondje in naïeve onschuld.... neen 't kon geen opzet zijn, 't was een onhandigheid geweest, als van een enfant terrible.... wie je lachend de domheid vergeven moet.
Ange had haar manteltje en haar handschoenen uitgetrokken, vertelde:
- Truus is Oom even gaan halen; zij maakt zich altijd zoo ongerust over hem als hij alleen op straat moet loopen, maar ik dacht: ik zal maar vast naar Vera gaan en haar een beetje helpen met theeschenken en zoo.... dat vind je immers goed?
- O ja, graag, zei Vera - ik prefereer bediend worden boven zelf bedienen, als ik de keus heb. Zij lachte weer vroolijk en wiegde zich op en neer in een schommelstoel.
- O en ik juist niet, zei Ange, met groote bedrijvigheid bezig aan 't theeblad - ik zou juist niets liever doen dan de menschen aldoor goed doen en bedienen en helpen. Vooral als 't menschen zijn van wie ik hoû!
Remi keek naar haar, zooals ze daar bezig was en 't trof hem hoe in 't meisje al 't lief-verzorgend moedertje uitkwam; zij had vooral een manier om de oogen diep neer te slaan en als van ijverige inspanning 't mondje even te openen, waarbij ze zoo heel en al de dienende liefde werd, dat Termonde onwillekeurig als tot zich zelf zei:
- Santa Madre.... Madonna....
Ange hoorde 't blijkbaar niet, haar oogen bleven naar beneden zien naar haar handen die de kopjes verschikten, maar Vera keek op, glimlachend:
- Ja, niet waar, een Santa Madonna.... zoo heb ik haar ook altijd genoemd, niet waar Ange?
Maar Ange kleurde en beweerde dat bijnamen maar nicknames waren en zij volstrekt niet op een Madonna kon lijken.
- Toch wel.... peinsde Remi - maar op welke? Van de oude Italianen in ieder geval.... van Mantegna misschien.... of van Lippi.... Wezullen de gelijkenis gaan zoeken, Vera! lachte hij Vera toe, doelende op hun reis die nu meteen zijn uitgestelde reis naar Italië zou zijn.
| |
| |
Zij glimlachte terug, zond hem haar liefkozing met haar oogen die nu half-dicht waren, teekenend in het matbleek gezicht twee donker-fluweelige streepen. Toen sloot zij ze even en zij zuchtte van angst om 't te groote, onbegrijpelijke geluk....
Truus en Oompie kwamen de trap op. Oom liep langzaam tastend, omdat hij, zoo plotseling na 't groote buitenlicht, niets zien kon in huis. En dikke Truusje kwam ook bedaard naar boven om niet buiten adem te raken.
Ange, die de hostiliteit van Truus telkens wel merkte al toonde ze 't nooit, spotte even:
- Daar komt 't bezadigd Oom-en-Tante-paar aanzetten!
- Zeker, zei Dickie die altijd een antwoord had - ik ben Vera's suikertante.... jij bent de eenige niet die er een Brusselsche tante op na houdt.
Ange sloeg in eens de oogen op en Truus bleef haar een oogenblik verbaasd aankijken.... nog nooit had ze die oogen zoo vreemd zien samentrekken, zoodat ze bepaald scheel werden....
Maar Ange's oogleden waren dadelijk weer gezakt en vol ijver vroeg ze Berthold:
- Hoe maakt Oompie 't vandaag? Mag ik u een kopje inschenken? En maken we straks nog een beetje muziek?
Dickie viel haar in de rede:
- Neen, vandaag moet Oom zijn nieuwe fantasie spelen! Ik heb er straks al een stukje van gehoord! Prachtig is 't! Prachtig! juichte ze.
Oom had een rol papier bij zich, hij rolde het open en wees Vera de opdracht.
- Voor mij? Is 't voor mij? vroeg Vera.
Toen zei Oom heel vast:
- 't Is jouw bruidslied, Vera. En meteen stond hij op om naar de piano te gaan en liepen Ange en Truus al tegelijk er heen om zijn stoel klaar te zetten en de piano te ontruimen die vol lag met schetsen, boeken en muziek.
Berthold begon te spelen terwijl zij beiden bij de piano bleven luisteren en Remi leunde op Vera's stoel, zijn hoofd vlak bij 't hare, af en toe even haar zachte glanzende haren met zijn lippen aanrakend.
Berthold speelde, en de muziek juichte in volle accoorden hoog en victorieus, zong dan een weeke melodie in triolen die als 't
| |
| |
harte-bewegen golfden en versnelden en dan vertraagden in den overgang naar een gebonden sereene fraze die ver uitklonk als een verheerlijking, nam dan in kalmer tempo de melodie weer op, die nu rustig werd afgesponnen in de rechterhand, terwijl daartegen-in een hartstochtelijk bewogen motief in de bas aanzwol als nauw bedwongen passie, eindelijk overstemmend de zoete melodie en plotseling overwinnend, krachtig als heerschers-geluid, weer opjuichte in de hooge victorieus schallende accoorden, die de blijde mare verkondden, ver-uitbazuinden de gulden mare van 't jonge liefde-geluk!
Toen de muziek zweeg en de meisjes applaudisseerden, roepend prachtig, prachtig, bravo! en zich overbogen naar Oom, die stil zat, stil-verloren nog in zijn droom, keek Remi Vera aan en zag haar gezicht als nieuw bezield, elke trek als oplevend, opschijnend als van een innerlijk licht, zoo trillend van emotie dat zij niets zeggen kon, geen woord uitspreken kon....
Nog nooit had hij haar zóo gezien, zoo als verheerlijkt in extaze, en zich niet kunnende bedwingen, trok hij haar aan zijn borst en kuste haar mond, onverzadiglijk....
En Oompie zat nog stil gebogen, voor zich starend over de toetsen, terwijl Vera in Remi's armen lag en Ange van uit de verte naar hen beiden keek met scherp-turende oogen en onbewogen gezicht, als een loerende kat.
Vera had met Dickie gewandeld en van de buitenwegen brachten zij elzen- en wilgen-takken mee waaraan al bloesem-katjes hingen als souple rupsjes, of zilver-grijze knoppen zwollen, die op den eersten luwen dag wachtten om goudgeel te bloeien, te stuiven en heel den struik te bepoeieren met de gulden overdaad van hun lente-bloei.
- ‘Und es wird doch Frühling werden!’ riep Dickie. - Zie je nu wel met al je sombere gedachten, dat 't geluk tóch is gekomen?
Vera glimlachte, maar in eens voelde ze 't weer: den angst, die telkens achteruitgeschoven, weggeduwd, ondergehouden, toch opkwam, toch vreten kwam, onverjaagbaar, aan haar geluks-zekerheid, aan de rust van haar ziel.
- Wie weet?... dacht ze bang, zonder 't uit te spreken, omdat ze wel wist dat Truus haar uitlachen zou of beknorren.
- Ga je mee naar binnen? vroeg ze, toen ze bij huis kwamen.
| |
| |
- Graag, zei Truus die moe was en aan den grooten stoel dacht op 't atelier.
Zij gingen naar boven; hijgend zat Dickie dadelijk neer, terwijl Vera even nakeek wat er gekomen was: een paar tijdschriften, een brief....
Plotseling keek Truus op: wat deê Vera? Zij zag haar staan bij de tafel, starend in een brief met oogen als gek, dood-wit, doodstrak.... de mond openzakkend.... alsof ze stierf....
- Vera! riep ze verschrikt.
Toen ineens zag ze haar neer-knakken, in elkaar zakken tegen de tafel aan, op den grond.
- M'n god.... wat is er toch? Zij vloog op, naar Vera toe, die daar zat met haar dood-wit gezicht en haar krankzinnige oogen en haar machteloos-uitzakkenden mond....
Truus omvatte haar, smeekte haar:
- Vera.... kind.... wàt is er? Is 't die brief? Van wie is die? Wat is er dan toch?
Tot eindelijk Vera als opkomend uit een verdooving met een lange sidderende zucht stamelde:
- Daar is 't nu.... 't spook.... 't verleden....
Het groote atelier was feestelijk verlicht; zware zoet-loome geuren van kasbloemen wierookten tusschen de kaarsen, bleven zweven om de zacht-gele transparantie van Japansche lantarens, vervulden de intiem-schemerige hoeken, waar tegen Perzische tapijten een enkele godslamp rood lichtte, vermengden zich met de luwe nachtlucht die al adem was van nieuw-kiemend leven en als een lentezucht binnenkwam onder de zacht-opbollende overgordijnen.
Vera ontving 's avonds de ‘getrouwen’ en nog enkele andere kennissen. Haar verjaardagsbouquetten stonden rondom haar, hoog torende de bloemenmand van enkel wit en lila, die Remi haar gestuurd had, om haar pols blonk de gouden slang met de lichtflitsende briljantoogjes, de bracelet die hij haar als symbool had willen geven van hun eeuwige, oneindige liefde....
En zij had geglimlacht met een dood vreemd lachje in haar wit gezicht, ze had geglimlacht om dat lieve symbool en hem gedankt er voor en heel den dag had ze de menschen dat glimlachje gegeven onveranderd, als automatisch.
| |
| |
Zij had al de gelukwenschen in ontvangst genomen, ze had niemand vergeten vriendelijk te bedanken, en ze had allen geïnviteerd dien avond in haar feestelijk atelier, waar zelief-glimlachend rondliep en praatte en naast Remi zat, bewonderend zijn bloemen en zijn armband met 't lieve mooie symbool.
Even ging ze de portière-deur door naar de andere, stille, koelere kamer; even bleef ze daar staan, stil-rechtop, diep-ademhalend, het brandende voorhoofd rakend met haar koude hand....
- Vera.... Truus was bij haar, legde den arm om haar heen. Willoos zonk Vera tegen haar aan:
- Oh Dickie.... ik kàn niet meer....
- Hou je goed.... fluisterde Truus - toe, hou je goed.
- Ik kan niet meer.... ik ben op.... dood-op....
- Je kàn wel als je wil; doe je best, hou je goed.... ga weer mee naar binnen.
Vera richtte zich op:
- Naar binnen.... naar die menschen.... en dan maar lachen, hè? Maar net doen.... alsof alles....
Plotseling snikte ze op Dickie's schouder:
- O god, Dickie.... waaròm toch die verschrikkelijke comedie! Waarom toch? Ik voel me alsof ik al dood ben.... en al die menschen zijn dood.... 't is alles een doodendans.... Zie je dat niet? Is 't niet macaber? Al die menschen, die over dingen praten die dood zijn, die bloemen die.... m'n doodsbloemen zijn!.... die slang.... zie je 't niet? die 't doode symbool draagt.... O, Dickie.... Dickie.... waartoe toch al dat gemartel?
Truus hief Vera's hoofd op:
- Zeg niet zulke dingen, Vera! 't Is niet waar dat 't dood is.... goddànk niet! Alles kan toch blijven zooals 't was? Je bent nu bang en overspannen natuurlijk.... en je ziet 't nu alles donker in....
Vera schudde 't hoofd:
- Ik voel 't, zei ze alleen.
- Nee, nee.... dat denk je te voelen omdat je nu angstig bent.... Heb je hem al terug-geschreven?
- Ja, zei Vera dof.
- Heb je geschreven dat dit je levensgeluk is en dat hij geen recht heeft daar aan te raken?
- Ja.
| |
| |
- Dat.... 't vroegere.... nooit kan rechtvaardigen.... zijn ingrijpen in jouw en Remi's toekomst?
- Ja.
- Dan zàl hij ook begrijpen, dat hij dat verleden moet begraven zooals jij 't hebt gedaan.
Vera schudde 't hoofd:
- Hij wil 't verleden niet begraven.... hij wil niet.... hij gunt me niet aan een anderen man! O Dickie.... zij krampte haar handen vast - kon ik 't in godsnaam maar aan Remi zeggen....
- Nee! - schrikte Truus - doe dát niet!
- Maar ik stìk met dat geheim.... die onzekerheid maakt me gek. Begrijp je niet die afwachting.... alle dag die doodsangst als ik Remi aanzie, dat hij 't weet.... dat hij 't al weet.... Daarom: laat mij 't hem zeggen.
Truusje hield vol:
- Neen Vera.... als 't iemand anders was.... iemand als.... Berthold bijvoorbeeld, dan zou ik je stellig raden: zeg hem alles.... alles. Maar nu.... nee: Remi is niet de man om.... om dat te.... te begrijpen.... te voelen, zooals Berthold dat begrijpen en voelen zou. Je zet te veel op 't spel.... je kàn dat niet aan hem vertellen....
- En als hij 't hoort....
Even hief Truus de hand met een gebaar van machteloosheid.
- Dan.... ja dàn geve god dat hij den schok zal kunnen verdragen.... maar tart 't lot niet met te zeggen, wat misschien nog ongezegd zal kunnen blijven. Kom hou je goed; je bent zoo sterk als je wil! Laten we hopen.... 't beste.... 't beste....
Vera antwoordde niet. Zij drukte Dickie's mollig trouw handje, hief 't bleeke betraande gezicht op, wrong om haar half-open mond 't strakke glimlachje en schoof toen weer zachtjes door de portière naar de lichte feestelijke kamer, waar ze weer rondliep en praatte en schertste met haar vroolijke gasten, terwijl uit alle hoeken gevaar en bedreiging op haar loerden, en doodsgeuren stegen uit den donkeren lentenacht en uit al de stervende, verwelkende bloemen....
(Slot volgt.) |
|