Groot Nederland. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Bibliografie.Vrouwengeluk. Uit vrijen wil de uwe.Amsterdam, J.C. Dalmeijer. - Anoniem en zonder jaartal draagt dit boekje zonder die uiterlijke kenteekens door zijn inhoud duidelijk genoeg den stempel van een vrouwelijke compositie uit den tegenwoordigen tijd, van een zwak gemotiveerde verkondiging van lang verzamelde principes, bijeengebracht onder een modernen titel voor een onderwerp, dat de laatste jaren reeds zóóveel behandeld (en mishandeld) wordt, dat het zijn bekoring begint te verliezen. Over 't algemeen mat van stijl, kleurloos van inhoud, en 't eigenlijke doel te weinig op-lichtend uit een vage gedachtenmassa, zal dit werkje door hen, die - gelokt door 't opschrift - zich wellicht de lectuur als iets aantrekkelijks dachten, spoedig ter zijde worden geschoven. De nutteloos-lang uitgesponnen theorieën, waarvan de practijk zich in nevelen verliest, zijn ver van nieuw, het motto, zoo frisch in zijn witte letters op den rooden omslag, is volstrekt niet het Leitmotiv, maar niets anders dan een opgeplakte fraze, - tot tweemaal toe cursief en met uitroepteekens op de beide laatste pagina's herhaald, maar zonder in nauw contact te leven met al wat voorafgaat. Het boekje is waarschijnlijk met een lieve, zachte bedoeling geschreven, - zin aan zin, dag in dag uit, rustig aan elkaar geregen als gelijke kralen in effen kleuren tot een eindeloos snoer, door een vrouwehand die in een stille kamer geduldig arbeidt achter een gesloten venster, dat uitzicht geeft op 't woelig menschenleven up to date. En iets van wat de oogen zien deelt zich mee aan de gedachten en laat zich inweven in 't lange kralensnoer. Zulk een indruk heb ik van den inhoud van dit ‘Vrouwengeluk’ met zijn brutaal-rood bandje gekregen, nadat ik al heel spoedig de illusie had opgegeven, dat er iets in gloeide van de warmte, die titel en motto beloven. In onuitputtelijke dankbaarheid, dat Johannes Scherr's bloedige voorspelling omtrent een revolutie aan 't einde der 19de eeuw niet in vervulling is gekomen, jubelt de auteur op pag. 36, na een lofprediking op ‘de verhoogde werkdadigheid der Christelijke liefdadigheid’: ‘De nieuwe tijd zal staan onder het teeken der vreugde.’ Alles boter tot den boôm, gezwegen natuurlijk van den Zuid-Afrikaanschen oorlog, de gruwelen in Armenië, den dood van Carnot, keizerin Elisabeth, koning Humbert, den Servischen koningsmoord etc. Waar een anoniem auteur haar lezers vóórgaat met zoo rechtmatig (?) verheugd te zijn over 't mislukken van Scherr's profetie, zal zij ons wel niet ten kwade duiden, dat wij de hare in twijfel trekken en de schouders ophalen niet alleen over deze voorspelling, maar over heel haar leuterpraatjes. | |
De Steek van den Kapelaan, naar het Italiaansch door Emilio di Marchi.Gorinchem J. Noorduyn, 1903. - Een Zuidelijke Sherlock- | |
[pagina 125]
| |
Holmes-geschiedenis, waarin gerechtigheid en geweten elkander ontmoeten, elkaar niet kunnen ontwijken op 't smalle spoor, dat de misdaad achterlaat. In vlotten stijl weet de auteur ons van den aanvang af in zoo nauwe aanraking te brengen met zijn hoofdpersoon, den barone di Santasfusca, dat wij diens bestaan niet alleen met belangstelling volgen, maar heel 't geknutsel van een zoo lang mogelijk tegengehouden débâcle voelen groeien tot een geheim tusschen schrijver en lezer. De tegenwoordige literaire richting, die zich in de letteren van alle landen openbaart, en bijna algemeen de vroeger ingeslagen paden vermijdt, - zich minder bekommert om 't gewicht der gebeurtenissen dan wel om den zielstoestand van 't individu, - vereenigt zich in de Marchi met een neiging tot het crimineel-mysterieuze, die in onzen tijd, behalve in de boeken van Conan Doyle en in enkele zeer fantastische van Marie Corelli, weinig meer wordt waargenomen. Maar ook hier geldt de zoo dikwijls gezegde waarheid: dat niet het onderwerp zelf, maar de behandeling van de donnée - niet het wat, maar het hoe - de eigenlijke kunstwaarde bepaalt van 't werk. Een poovere pen, die enkel de omstandigheden, de feiten kan neerschrijven, zou van den dood van den ouden, gierigen priester hoogstens een effectnajagend feuilleton hebben samengeflanst, maar Emilio de Marchi toont zich aan ons als een auteur van artistiek vermogen, die zich uit in het bezielde zijner personen, in 't scherp gebeitelde van hun karakters, van hun kwaliteiten, die hun daden en de gevolgen daarvan beheerschen, in 't weergeven van hun opwellingen, gedachten en angsten, - in één woord hoog boven de romantiek van 't motief verheft zich de artistieke schrijver, die - zonder van den beginne af den draad van 't verhaal los te laten - ons tegelijk een zóó fijne zielkundige analyse geeft van de figuren, die werkelijk tot levende wezens in zijn boek zijn geworden, dat wij voelen hoe de psychologische kennis in kunstvorm weergegeven, ook hier het meest overtuigend bewijs levert voor het talent van den schrijver. De vertaling (in den titel is geen naam van bewerker of bewerkster te vinden) is, hoewel niet slecht, ver van onberispelijk. Woorden als uitgehongerder, levender en een spelling als die van berijken maken een indruk van nonchalance. Zooals de meeste vertalingen zal ook deze het afleggen vergeleken bij 't oorspronkelijke. Ons Hollandsch klinkt soms grijs en koud voor een omzetting van zuiver Italiaansche uitdrukkingen en de zinnenbouw in beide talen verschilt zóó sterk, dat de vertaling hierdoor soms een zwakke, bijna kinderachtige woord-constructie vertoont. | |
Graaf Leo Tolstoi, De Roman van eene jonge vrouw.Gouda. J.T. Swartsenburg. - In Duitschland onder den titel Familiengluck bekend, in Holland vroeger reeds als Katia verschenen, wordt, zonder te vermelden wie deze nieuwe omzetting bewerkte, de Roman van eene jonge vrouw het Nederlandsche publiek aangeboden. De novelle dateert uit den tijd vóór 't huwelijk van den Russischen schrijver,Ga naar voetnoot*) en als men bedenkt, dat hij in 1862 trouwde, is 't begrijpelijk, dat dit eenigszins schetsmatige verhaal, vergeleken met het breede werk van zijn latere geschriften nog slechts te beschouwen is als de bloesem van een talent. Maar ik geloof niet, dat wij den indruk zouden krijgen een wat verouderd boek te lezen, wanneer de overzetting minder vieux jeu ware | |
[pagina 126]
| |
geweest, en wij daardoor niet telkens werden herinnerd aan 't feit, dat Tolstoi reeds jaren her een huwelijksdonnée behandelde, die - hoewel door alle tijden heen modern gebleven - ouderwetseh schijnt door de vertaling, die te eng is opgevat. R. | |
J. Blicher-Clausen, Het verloren Tooverland.Naar het Deensch door D. Logeman-van der Willigen. Utrecht, H. Honig, 1903. - Een boek, dat in 't oorspronkelijke vijf drukken beleefde en het in de Hollandsche vertaling al tot een tweede uitgaaf bracht, beveelt zich zelf aan. Het is de altijd aangrijpende geschiedenis van een vurige jonge ziel, die in haar onstuimigen drang naar leven misgrijpt, en te laat ziet, dat het geluk vlak voor haar lag, en zij er overheen greep naar een schim, die verijlt in haar hand. Een alledaagsch geval, doch misschien juist daarom nog te tragischer. Niet alledaagsch echter is de terugkeer. die hier mogelijk geworden is. En nu ligt het echte ‘Tooverland’ in alle heerlijkheid open voor twee innig verwante zielen - binnen hun bereik, maar toch nog op een afstand. En wanneer dan eindelijk zij de grens van het zonnige Tooverland overschreden hebben, komt de kille Dood en scheidt hen weer. Dus toch verloren het Tooverland! Het is een heel mooi en boeiend boek van liefde, hoog en edel opgevat. Jammer alleen, dat de schrijfster nog zoo weinig los is van maatschappelijke tradities, dat zij eene volledige liefde, zoolang die nog niet wettelijk geregeld is, als ‘zondig’ en ‘onrein’ schijnt te beschouwen. De drie lange jaren, die volgens de Deensche wet moeten verloopen, eer een gescheiden vrouw hertrouwen mag, vormen de basis van het heele verhaal. Waar nu de auteur hare beide hoofdpersonen uitbeeldt, zóó vrij van alle conventioneele begrippen niet alleen, maar ook van alle sociale banden, dat zij nagenoeg geheel samen leven (groote ergernis wekkend bij alle vasthouders aan regel en orde), 's zomers zelfs een tijdlang samen naar buiten gaan, waar zij voor man en vrouw worden aangezien, daar bevreemdt dat verlangende angstvallige wachten. Zij storen zich aan niets en niemand, leven vrij en gelukkig naar eigen goedvinden. Maar waarom dan ook niet geheel voor en met elkaar? Deze vraag dringt zich onweerstaanbaar op - en stuit dan af op de vrij nuchtere overweging, dat dan het Tooverland waarschijnlijk niet ware verloren gegaan en het heele boek dus ongeschreven zou gebleven zijn. Wij nemen het dus zooals het is, en verblijden ons over de mooie, vlotte vertaling, waarbij wij aan geen vertaling denken, omdat de geest van het oorspronkelijke er zoo zuiver in bewaard is, en die toch stellig lang niet gemakkelijk was. Daarom wil ik ook liever niet op enkele kleine zonden tegen de taal wijzen. | |
Sophus Michaëlis, Giovanna en AEbelö.Uit het Deensch vertaald door D. Logeman-van der Willigen. Haarlem, Vincent Loosjes, 1902. - Het is geen kleinigheid, Sophus Michaëlis te vertalen, den dichter met zijn overrijke, weelderige fantazie, zijn diep ontleden van alle roerselen der liefde in een menschenziel, zijn fantastische uitbeeldingen en gloedvolle beschrijvingen. Wie dat aandurft, moet vooreerst goed vertrouwd zijn met de taal van den dichter en ook in allen deele zijn eigen taal machtig zijn. Want vertalen is een héél moeilijk werk. Dit is iets, waarop ik hier bizonderen nadruk leggen wil, omdat voortdurend de bewijzen worden geleverd hoe weinig sommige vertalers (en vertaalsters) daarvan doordrongen zijn. Is 't voor een schrijver soms al heel lastig voor eigen gedachten en gevoelens de juiste woorden te | |
[pagina 127]
| |
vinden, oneindig moeilijker is het vaak zich zóó in te werken in den gedachtengang of het gevoelsleven van een ander, het door hem bedoelde zóó in ons op te nemen, dat wij het volkomen helder en als door ons zelf gedacht en gevoeld kunnen weergeven. Een eenvoudig vertalen van de woorden die er staan, volstaat niet - dat is juist de misvatting van de velen, die vertalen als een gemakkelijk werk beschouwen. Mevrouw L.-v.d.W. behoort stellig niet tot deze laatsten. Zij werkt zeer nauwgezet en is volkomen thuis in het Deensch. Ik geloof, dat zij het werk van Michaëlis zeer mooi en trouw heeft weergegeven, ook al moge er hier en daar wat aan te merken zijn op haar taal. Als staaltje van zijn eigenaardigen trant even een paar aanhalingen. De condottiere (in ‘Giovanna’), krijgsman in dienst van vele vreemde Staten, had steeds zijn keus gevestigd ‘op den Staat, die de meeste ducaten bood, in de overtuiging, dat die 't meest naar de rechtvaardigheid roken.’ Van een verliefd jongeling, die mandoline speelt: ‘Hij speelde alsof de snaren er van aan het gloeien moesten geraken.’ Van een vallende ster: ‘gevolgd door een lange gouden lichtstreep, als de kras van een onzichtbare graveernaald.’ Vooral het tweede verhaal, ‘AEbelö’ (appeleneiland) is heel bizonder, al is het onderwerp oud als de menschheid. De ‘Inleiding’, die Pol de Mont bij de vertaling geeft, ontheft mij van uitvoeriger bespreking. | |
Bernt Lie, Onder Betoovering.Vertaling van Ph. Wijsman. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf.Ga naar voetnoot*) - Onder betoovering van wàt eigenlijk? Van het vrije leven op de bergen van Noorwegen? Van de verjongende, opwekkende atmosfeer daarboven? Van de jonge dame, als boerenmeisje verkleed, met wie hij daar eene zoo eigenaardige ontmoeting heeft? Misschien brengt dat alles te zamen dokter Berg wel van streek. Daar, in die heerlijke reine lucht, hoog boven het gewone menschen-gedoe, buiten alle conventies en maatschappelijke vormen, leeren zij elkaar kennen en gaan vertrouwelijk samen om, zonder aan kwaad te denken niet alleen, maar bewust genietend in volle vrijheid, van een mooi en hoog geestelijk samenleven, - een stuk leven, dat zij daar moeten achterlaten. Weer terug bij vrouw en kinderen, gevoelt onze dokter zich aanvankelijk nog zielsgelukkig, levend in zijn droomen van daarboven. Maar allengs begint daar, in het lage land, alles er anders uit te zien. Hij wordt gekweld door zelfverwijt, dat hij eigenlijk ontrouw is geworden aan zijne goede vrouw, want nu weet hij 't: hij was verliefd! Met geweld wil hij alle herinneringen verbannen, maar ze komen altijd weer en dat geeft hem een gevoel alsof hij betooverd is. Hij werkt en zwoegt tot hij er bij neervalt en een hevige hersenkoorts een einde maakt aan de overspanning. Hij herstelt en vindt ook zijn zedelijk en geestelijk evenwicht terug. De frissche berglucht waait door het boekje heen en doet een mensch verlangen er ook zoo eens ‘uit’ te zijn, hoog boven het lage land, met al zijn drukkende bezwaren en tobberijen. Jammer, dat de correctie zooveel te wenschen overlaat. Het boek wemelt van zetfouten en kleine slordigheden, als b.v. bl. 83 en 84, waar van ‘den vorigen dag’ en ‘gisteren’ gesproken wordt, terwijl het gebeurde den dag vóor gisteren was voorge- | |
[pagina 128]
| |
vallen. Ook bl. 97, ‘toerijgen’ van laarzen, waar blijkbaar ‘losmaken’ bedoeld wordt. Dan is ook een sneeuwhoen niet hetzelfde als een fazant, terwijl deze twee benamingen voortdurend voor denzelfden vogel gebruikt worden. En wij noemen den nimfenbespiedenden jongeling, die tot straf in een hert wordt veranderd, niet Aktoean, maar Akteon. Overigens leest de vertaling gemakkelijk en de dialoog is heel vloeiend weergegeven. En toch.... het is of er iets verloren is gegaan bij de vertaling. Ik ken het oorspronkelijke niet, doch ik verbeeld mij, dat ik er een anderen indruk van zou gekregen hebben. Ik mis een aroom van poëzie, iets als een waas van iets fijn-teeders over het heele verhaal, dat alle nuchter-zakelijke beschouwingen op zijde moet dringen. Ligt dit aan onze taal of...? | |
Karl Larsen, De Biecht eener Vrouw,naar het Deensch door Betsy Nort. Amersfoort, Valkhoff & Co. - Wel een knap stuk werk voor een man, deze ‘biecht’ van een passie-ziel, die zich zelf niet weet, en die wij leeren kennen door veel dat zij niet zegt. Zoo lijkt zij ons als kind en meisje, onbeminnelijk, overdreven en aanstellerig toe Zelf vast overtuigd, dat zij iets heel eigens heeft, blijkt zij eigenlijk niet veel meer dan een afdruk van hem, onder wiens invloed zij tijdelijk verkeert. In blinde aanbidding van haar vader, den grooten vrijdenker (die sterft als zij vijftien jaar is) groeit zij ook als vrijdenkster op. Na zijn dood, die haar diep treft, blijft zij somber en in zich zelf gekeerd. Zij herleest zijn werken en vat het plan op die later in het Fransch te vertalen. Zij wil niet ‘uitgaan’, maar gaat studeeren met óvergrooten ijver, om zich op die taak voor te bereiden. Evenwel, van dat plan komt niets. Een jongmensch, tot nog toe haar kameraad, die haar vraagt zijn vrouw te worden, leidt hare studies in eene andere richting, en weet heelemaal van het wat onbehouwen, onbevallige meisje een zeer aannemelijke femme du monde te maken. Zij houdt van haar man, kalm-teeder, maar haar ziel blijft gesloten voor hem, en ook voor haar zelf. Haar kind aanbidt zij, en toch gaat er zoo weinig warmte uit, zelfs van haar moederliefde, dat zij niet eens de liefde van dit kind weet te winnen. Die koude in zichzelf besloten passievlam verteert al haar geluk. Zooals eerst haar moeder, noemt zij nu ook haar man en haar zoon egoïsten, en weet niet hoe juist koude eigenliefde de grondtoon is van haar eigen ziel. Ten slotte zoekt zij troost in den godsdienst, zij, de vrijdenkster, dochter, vrouw en moeder van vrijdenkers! Zoo blijkt, dat hier nooit van eene diepgaande overtuiging sprake is geweest, maar zij zich alleen de leus had omgehangen, als dochter van den grooten vrijdenker, in wiens woorden zij blindelings geloofde. Even blindelings geeft zij zich nu over aan de voor haar nieuwe openbaring van het christelijk geloof. Wel een misschien veel voorkomend type deze vrouw, in haar niet-weten van zichzelf, haar schrille overgangen, haar altijd onbevredigd-zijn. Als die passie eens in gloed had kunnen uitslaan voor een man! - Es ist eine alte Geschichte, doch bleibt sie immer neu. Het boek leest vlug en gemakkelijk in de over het geheel vloeiende vertaling. H. |
|