| |
| |
| |
Vlaamsche volksspelen en vermakelijkheden.
Door Prosper van Hove.
II.
Wanneer ik denk aan een volkskermis in een groote Vlaamsche stad, dan hoor ik, in geheugen en verbeelding, de zware klokken galmen, hoog en plechtig uit de grijze torentransen, wijd over 't gekrioel van menschen die zich vroolijk huiswaarts haasten, door de smalle, drukke kronkelende straten.... De stille zomeravondlucht is vol van dat indrukwekkend gebom, dat een heele bevolking bij elkaar schijnt te roepen, en men zou kunnen denken aan de dreigende alarmstemmen van oproer, als niet de stralende gezichten van al die menschen jubelden van innerlijke vreugd. 't Is Zaterdagavond en de lange sjouwweek is nog eens ten einde, en morgen begint de kermis!.... Het ontroerend lied van Benoit zingt kweelend en streelend als een hymme van eeuwig terugkomende jeugd en vreugd in de ooren:
‘Dan mocht de beiaard spelen
‘Dan mocht de grijsheid kweelen
‘Dan mocht de jonkheid dansen,
en zwaar dreunt Klokke Roeland in traag tempo mede:
‘Wanneer ic clep is 't brand
Wanneer ik luid: triomf in Vlaanderland!’
Triomf in Vlaanderenland! Het is een pittoresk en eigenaardig schouwspel, een kermis-zondagochtend in den omtrek van het spoorwegstation, in een groote Vlaamsche stad! Alle cafés, winkels en huizen vlaggen, en 't groote plein om de spoorhalle is
| |
| |
zwart en bont van krioelende menigte. De verschillende societeiten uit andere steden of landen worden plechtig met muziek en vanen afgehaald: harmonie-en-fanfare-maatschappijen, zang-en-tooneelvereenigingen, turnbonden, wielrijderskorpsen, visschersclubs, delegaties van pompiers en schutterij, men weet niet wat al! In hun verschillende uniformen of sportcostumes vullen zij met kakelbonte kleurschakeeringen de pleinen en de straten, en begeven zich stoetsgewijze onder tromgeroffel en muziekgeschetter, met wapperende vendels naar de talrijke lokalen waar hun welkom geheeten en de eerewijn aangeboden wordt. Al wie de kermis van een groote Vlaamsche stad heeft bijgewoond zal zich dergelijke tafereelen herinneren: straten en pleinen vol van die vroolijke optochten: muziek, zang, vlaggen en opschriften: één groote, blijde, bijna kinderlijke vreugd van een gansche pretmakende bevolking, onder warm zonnelicht, en grijze stof, en blauwen hemel.
Een enkel overzicht van het officiëel kermisprogramma eener groote Vlaamsche stad, geeft al een idee van de pret die in zulke dagen aan de bevolking, haast alles kosteloos, te genieten valt:
| |
Eerste dag.
1o. | Tentoonstelling van Nijverheidskunsten. (Toegang kosteloos). |
2o. | Stoet van maatschappijen deelnemende aan den wedstrijd van vischvangst. |
3o. | Stoet der maatschappijen deelnemende aan het harmonie-fanfaren-en-zang-festival. |
4o. | Elf publieke concerten op verschillende uren in verschillende gedeelten der stad. |
5o. | Wedstrijd van vischvangst in de vijvers van het stadspark. |
6o. | Paardenwedrennen. |
7o. | Zwemwijdstrijd. |
8o. | Volksfeest. |
9o. | Kostelooze vertooning in den Vlaamschen schouwburg. |
10o. | Twee volksbals en een bal champêtre met illuminatie en vuurwerk. |
| |
Tweede dag.
1o. | Zeven publieke concerten, op verschillende uren en plaatsen. |
2o. | Roeiwedstrijd. |
3o. | Fête champêtre en bal met verlichting. |
| |
| |
4o. | Verlichting van de groote markt en volksbal in de open lucht tot vier uur 's ochtends. |
| |
Derde dag.
1o. | Zes concerten. |
2o. | Paardenwedrennen. |
3o. | Opstijgen van een luchtballon. |
4o. | Kostelooze vertooning in den Vlaamschen schouwburg. |
5o. | Bal champêtre, illuminatie en vuurwerk. |
| |
Vierde dag.
1o. | Twee concerten. |
2o. | Paardenwedrennen. |
3o. | Twee volksfeesten.
(Dit lijkt wel een rustdag, om weer op krachten te komen.) |
| |
Vijfde dag.
1o. | Acht concerten. |
2o. | Bloemencorso met allerhande vaartuigen. |
3o. | Volksfeest. |
4o. | Kostelooze vertooning in den Vlaamschen schouwburg. |
5o. | Bal champêtre, verlichting en vuurwerk. |
6o. | Laatste groot volksbal op de groote markt met algemeene verlichting. |
Sommige van die volksvermaken zijn haast niet denkelijk in een land als Holland: b.v. het volksbal. Er bestaat gegronde vrees dat zulk een bal, op een groot marktplein, met muziek en mooie verlichting, daar aanleiding tot velerlei stoornis zou geven. Hier niet. Het is en blijft vroolijke pretmakerij. Soms wel wat grof, maar heel zelden ruw. Mannen en vrouwen komen er met duizenden bij elkaar, alleen om zich te vermaken, om te juichen, te zingen, te dansen en te springen. Heel weinig politie is daarbij aanwezig, en die is er ook volkomen overbodig. Het volk zelf draagt zorg, dat een orde wordt gehandhaafd, waarbij de pretmakerij zekere palen niet te buiten schrijdt. Maar grof is het wel eenigszins, en dat grove, dat grof-gezonde zoo ik haast zeggen, vindt men in de meeste Vlaamsche volksvermaken steeds terug. Het is nog en altijd en in alles de triomf van het bijna uitsluitend materieel-genoeglijke. Typisch voor den vreemdeling is b.v. een middag-concert in open lucht op een of andere markt of plein. Vóór alle koffiehuizen (en
| |
| |
hoe talrijk zijn die niet in België) staan, soms tot midden op de plaats, tafels en stoelen (meestal ook lange planken op leege biertonnen) naar voren geschoven, en daar zitten de kermisgasten gezellig te genieten van eten en drinken, onder het lachen en praten en het spelen der muziek. Overal eet en drinkt men: sinaasappels, noten, broodjes met ham of gerookte worst, alles wat de rondventers op groote platte manden met zich meesjouwen. De mond en de maag van een echtgëaarde populaire Vlaming zijn zeker de twee organen die bij hem het meest te verwerken hebben. Die blijven maar aldoor in actie. Ik geloof niet dat de meeste Vlamen ergens een uur naar iets kunnen zitten luisteren of kijken zonder daarbij te babbelen, te rooken, te eten of te drinken. Het is zóó dat vele van de Belgische.... ‘pret-maatschappijen’ zal ik ze maar noemen (want dat soort van societeit is er verreweg het talrijkst) geen ander aanrakingspunt voor hun leden hebben dan het gezamenlijk genieten of vereeren van een of ander materiëel genoegen. Zoo herinner ik mij een avond van niet geringe verbazing in een restauratie van een groote Vlaamsche stad. Ik kwam er, als naar gewoonte, om iets te gebruiken, maar de ‘baas’ hield mij op den drempel van de restauratie-kamer tegen, en vroeg mij of het me niet zou schikken in een zaaltje daarnaast mijn avondmaal te nemen.
- Waarom?’ vroeg ik.
- De restaurant is bezet door al de tachtig leden van den ‘Malaga-club,’ antwoordde de man.
- De Malaga-club?....
- Ja, kijk.’ En hij schoof het buitengordijntje van de glazen deur der restauratie-kamer even met een tipje op zij.
Ik keek naar binnen.
Rondom een lange, lange tafel zaten de tachtig leden van den ‘Malaga-club.’ Vóór ieder stond een bord met daarop een vol glas donkeren wijn. Een oudje, op de eereplaats: grijze, kortgeknipte haren, stekelig wit snorretje, kleine oogjes, roode koontjes (ik zie het nog vóór mij) rees op met zijn glas in de hand en begon een toast. Het duurde heel kort want hij had niets te zeggen. Hij dronk op de gezondheid van den ‘Malaga-club’. Hij stak zijn glas in de hoogte, glimlachte in 't ronde, knippend met zijn kleine domme oogjes, als van innige pret, en dronk het in één teug leeg. Daarop galmde daverend gejuich en handgeklap, en ook al de tachtig leden dronken in één teug hun glas leeg. Hun onderlinge
| |
| |
liefhebberij voor Malaga-wijn was de grondslag van hun societeit, het aanrakingspunt voor hun vergaderingen, en het voorwendsel van de lekkere soupétjes, die dan telkens op het rituale nutten van het glas Malaga volgden. Er zijn in alle Belgische steden heel wat eet- en drinkclubs van dien aard. Te Gent, om maar een paar voorbeelden op te noemen, heeft men de Waterzooi-club (vereerders van een zeer lekker soort visch-hutspot), de Schelvischclub (vereerders van den schelvisch), de Varkenspuisten (vereerders van het varkenvleesch), de Vereenigde Buikvulders, onder kenspreuk ‘Nooit genoeg’ (verdere omschrijving zeker overbodig), tot zelfs een schijnbaar onschuldige Aardappel-club, allen talrijke vereenigingen, waar het materiëele rituaal enkel dient tot voorwendsel van langdurige en dikwijls herhaalde eet-en-drink-en-fuif-partijen.
Het is een bekend feit dat een tiental Belgen, ergens om een koffiehuistafel vergaderd, weldra onweerstaanbaar de behoefte in zich voelen opkomen dat kleine kringetje uit te breiden en tot een ‘societeit’ te vormen. Maar het wekt toch de verbazing als men even nagaat, hoeveel vereenigingen, op die wijze ontstaan, het leven blijven houden, en vaak in een bloeienden toestand verkeeren.
Gent, b.v. om nog eens maar één enkel en dan nog zeer in compleet voorbeeld aan te halen van genootschappen uitsluitend opgericht tot het beoefenen van kunst, van sport, of andere intellectuëele of fyzieke liefhebberij, telt niet minder dan elf georganiseerde tooneelmaatschappijen, twintig zangmaatschappijen, vijf en twintig harmonie-of-fanfare korpsen (de militaire muzieken natuurlijk niet in begrepen) vijftien turnmaatschappijen, dertien wielrijdersclubs. Als men daarbij nu denkt aan al die ontelbare andere genootschappen: zooals b.v. de studenten-kringen, de militaire kringen, de onderwijzers, de ingenieurs, de post- en spoor- en telegraafbeambten, de handelsreizigers, en wat weet ik ook al,.... en men weet dat bijna ieder van die korpsen zijn eigen vaandel en zijn eigen uniform heeft, dan kan men zich een denkbeeld vormen van wat een praal-of-feeststoet wordt, waaraan meest al die societeiten deel nemen. Het is gebeurd op enkele groote plechtigheden die geen speciaal politiek karakter droegen (wel is waar een groote zeldzaamheid in België) dat zoo een stoet, waar al of bijna al de societeiten van een stad in vertegenwoordigd waren, drie à vier uren noodig had, met wagens, vlaggen, zangers en muziek, om zich in zijn volle lengte uit te strekken.
| |
| |
De Vlaming, groote, harde, taaie werker als hij eenmaal aan het werken is (en dat is hij doorgaans lang en veel), zoekt zijn uitspanning en zijn plezier liefst buiten huis, in drukke, levendige omgeving. De huiselijke gezelligheid, die het hollandsche familieleven zoo aantrekkelijk maakt, kent hij zelden, en waardeert hij weinig. Het is opvallend hoe ‘ongezellig’ de meeste Vlaamsche huizen, (ook de schoonste en de rijkste) er van binnen uit zien. De kamers léven er niet mee het intieme leven van hunne bewoners. Ze zijn meestal, of banaal-luxueus, of banaal-burgerlijk. De meeste belgische families hebben b.v. geen eigenlijke ‘huiskamer’. In de mindere standen blijft men in de eetkamer na-tafelen, en in de hoogere klassen betrekt men het salon. Dit alles schijnt in direct verband te staan met een doorgaans nog al oppervlakkige levensopvatting, en met den over het algemeen nog al inferieuren graad van intellectueele ontwikkeling. Waarom léven, lange uren zitten, in een kamer waar men b.v. niet leest, of waar nooit of zelden een niet-alledaagsch gesprek wordt gevoerd? De Belgische kamers hebben het banaal-complimenteuze van de banaal-complimenteuze menschen, die er andere menschen van hun slag ontvangen; en wanneer deze weg zijn hebben de huisgenooten weinig of niets meer aan elkaar te vertellen, en ieder zoekt zijn plezier liefst buiten huis: de heeren op societeit of op café, de dames naar de winkels of op koffieklatschen bij vriendinnen.
Een eigenaardig een aloud gebruik in de Vlaamsch-Belgische steden is wat men noemt: het vieren in de wijken. Iedere wijk heeft zijn ‘deken’ en zijn ‘dekenin’, nog als in den ouden tijd der gilden, elk jaar door de oudste ingezeten van de buurt gekozen. Als nu een bewoner van de wijk een merkwaardige onderscheiding heeft bekomen, zooals b.v. een decoratie, of een eersten prijs in een concours, of iets dergelijks, dan besluit de deken of de dekenin dat de buurt voor deze gelegenheid plechtig zal vieren. De ‘knaap’ wordt van huis tot huis rondgestuurd, met de mededeeling van de heuglijke gebeurtenis, en het verzoek van deken of van dekenin om te vlaggen, en 's avonds met vetpotjes te illumineeren. Geen bewoner zou het wagen zich aan dezen plicht te onttrekken, en zoo gaat er ook zelden een week voorbij of er is ergens feest, gevlag, illuminatie en serenade in een of ander gedeelte van de stad. Altijd en nog pleizier en pret op straat, in drukke menigte, liever dan in de intieme gezelligheid van huiselijken kring.
| |
| |
Pleizier en pret tot in 't profane soms!.... Te Veurne, in West-Vlaanderen, heeft een groote, jaarlijksche boet-processie plaats. In een van zijn laatste werken, le petit homme de Dieu, heeft onze beroemde romanschrijver Camille Lemonnier, daar een machtig beeld van weergegeven. Van uren en uren verre in den omtrek komt de bevolking daar naartoe gestroomd en het heet te zijn de grootste en de indrukwekkendste religieuze plechtigheid van heel Vlaamsch-België. Mannen en vrouwen die iets misdadigs op hun geweten hebben, loopen er vermomd onder dikke bruinen pijen en monnikskappen, op hun bloote voeten en met zware houten kruisen over de schouders in mee, en aan vele fijne, gesoigneerde bloote voetjes en handen, kan men wel merken dat niet alleen menschen uit de mindere standen hier aanwezig zijn. Het moet zijn een openbare, plechtige boetedoening voor bedreven zonden, en indrukwekkend gruwelijk als een brok levende geschiedenis van middeneeuwsche barbarie, is inderdaad het schouwspel. Maar,.... te gelijkertijd is het steeds kermis te Veurne, en die heele processie passeert op een plein dat vol staat met tenten en met kermiskramen. Dat draait en krast en woelt maar alles met de gewone lawaaiïge drukte en pretmakerij door elkaar, tot op het allerlaatste oogenblik vóór de plechtige processie uit de dicht nabij gelegen hoofdkerk komt. Dan staan de poppetjes even stil, de danseressen in korte tullen rokjes, de paljassen in schitterende pailletten-pakjes, de herculessen met bloote armen en de wafelbakkers met hun witte mutsen en jasjes, alles knielt maar even voor het Heilig-Sacrament en voor de boetegangers neer; maar nog is de processie niet om den hoek der plaats verdwenen, of weer beginnen de orgels te krassen, de molens te draaien, de athleten te schreeuwen, de danses du ventre of de serpentine-danses te schokken en te zwieren.
In het eerste gedeelte van mijn artikel over Vlaamsche Volksspelen en Vermakelijkheden (zie Groot-Nederland van September) had ik het over enkele barbaarsche vermaken, als de wedstrijden met geblinde vinken en hanegevechten bij de plattelands-bevolking. De soi-disant meer beschaafde bevolking der steden is van soortgelijke barbaarschheden in het najagen van haar vermaak niet vrij te pleiten. Behalve de jacht, die een cosmopolitische barbariteit is, heeft men hier o.a. een sport gemaakt van het ratten-dooden met honden, en van het duiven-schieten met geweren.
| |
| |
Het ratten-dooden met honden is meestal een populair vermaak. Op de binnenplaats van een herberg (doorgaans in een wijk van de voorstad) is een hok met palen en rasterwerk van ongeveer een drietal meters vierkant opgetimmerd. Vlak daarnaast staat een stapel kleine kistjes, waarin de gevangen ratten zitten, vier in ieder kistje. De inhoud van een dezer kistjes wordt binnen in het hok geledigd. De ratten rennen, draaien in 't rond, klauteren langs het rasterwerk op. Daar komt de hond, haast altijd een fox-terrier. Met blinkende oogen staat hij voor het rasterwerk te piepen. Een deurtje flapt open, de hond snelt binnen, en in enkele sprongen bijt hij de eene na de andere al de ratten dood. Het gaat verbazend snel, in minder dan één minuut soms zijn allen vier de ratten gesneuveld. En de hond die in den kortsten tijd zijne vier ratten doodt behaalt den eersten prijs.
Meer bekend, en ook meer cosmopolitisch is het duiven-schieten. Het is een duur vermaak, en daarom ook een aristocratisch vermaak. Midden op een ruime plaats, (meestal een stuk weiland) staat een meneer in jagerspak met het geweer geschouderd. Vlak vóór hem, in de wei, op een 25 à 30 meters afstand, staan, op één rei, plat tegen den grond en een drietal passen van elkaar gespatiëerd, vier of vijf lage hokjes, niet grooter dan sigarenkistjes. In ieder van die hokjes zit een duif. Op een gegeven signaal werkt een automatisch toestel, dat het bovenluik van een der hokjes (men weet nooit vooruit het welke van de vier of vijf) openslaat en den vogel weg doet vliegen. De meneer mikt en schiet, één schot, of nog een tweede als het eerste niet getroffen heeft, en van de tien keer negen valt de vogel spartelend of morsdood neer. Een jongetje raapt het beest op, weer wordt een duif in het hokje gestopt, een andere meneer komt voor, het automatisch toestel werkt, en nog eens knalt het schot. Honderden en honderden duiven worden zoo op een namiddag geschoten, en weddenschappen daarbij aangegaan, dikwijls voor groote sommen. Ondertusschen drinkt men veel champagne, en het heet dat men zich buitengewoon met die sport amuseert. Plaisirs de noblesse!....
Sinds enkele jaren is vlak bij de Belgische grens, in de groote Fransche industrie-stad Roubaix, een arena voor stierengevechten opgericht. De beesten worden er gedood, precies als in 't zuiden van Frankrijk en in Spanje, en duizenden en duizenden toeschouwers wonen telkens die corridas bij. Speciale treinen uit Gent, uit Ant- | |
| |
werpen, uit Brussel loopen ter dier gelegenheid, en inderdaad, het spijt me dat ik het zeggen moet, het zijn vooral nog eens onze pretmakende Belgen, die de trouwste en talrijkste bezoekers dezer barbaarsche spelen uitmaken.
Verleden zomer, trouwens, greep er in Vlaamsch-België een zoo mogelijk nóg barbaarscher en weerzin-wekkerder schouwspel plaats: de militaire raid Brussel-Oostende. Ik heb die ongelukkige paarden gezien, die schoone, goede trouwe dieren, schuimend van zweet en druipend van slijk, hijgend met reutelenden adem en doorboorde flanken, zoodat het bloed hun lenden bedekte als een dikke, klonterige stoomend-roode deken; ik heb ze gezien, worstelend tegen den razenden wind en den zweependen regen van dien beestachtigen Augustusdag, waggelend van uitputting, als dronken heen en weer zwenkend over de breedte van de eindelooze kei-en-modderwegen, knikkend en struikelend onder den last van hun beulen (officieren van verschillende landen) die ze tot den dood afjakkerden, om wat?.... om te betoogen alleen hoe lang een arm beest gefolterd worden kan tot het dood neervalt.... Dat was ook sport en vermaak, en aristocratisch vermaak, maar ik heb boeren gezien die voor het gruwelijk schouwspel stonden te sidderen van woede en die spraken van hun vork door het lijf van die barbaren te boren, want de Vlaamsche boer, hoe ruw ook soms van aard en zeden, voelt liefde en eerbied voor de mooie sterke beesten, die hem zijn dagelijks brood helpen verdienen.
Gelukkig toch zijn de barbaarsche spelen en vermaken betrekkelijk zeldzaamheden onder 't Vlaamsche volk. Het Vlaamsche volk houdt te veel van goede, gulhartige pret om lang in bloederige tafereelen zijn behagen te scheppen. Een enkelen keer bij wijze van uitzondering, zal de Vlaming er aan toegeven, maar zijn echte aard trekt hem onweerstaanbaar steeds terug naar opgewekte vroolijkheid. Muziek en zang, praal van optochten, schittering van kleuren, roode, lachende gezichten, ronde bierbuikjes en poezelige meiden, ziedaar zijn trant.
‘Wel wat laag bij den grond’, zal men zeggen. Helaas, ja; het is zoo. Maar 't heeft toch ook zijn goeden kant. Het is gezond, en 't is ontspanning. Eigenlijk is 't voor hem die veel, die zeer veel werkt, de rationeelste wijze om goed uit te rusten en zijn krachten te vernieuwen:
Zich amuseeren zonder intellectueele inspanning. |
|