| |
| |
| |
In de schemering.
Door W.G. van Nouhuys.
Het dineetje was afgeloopen.
Johan stond op, stak zijn after-dinner aan, blies met zichtbaar welbehagen een paar rookwolken heel langzaam uit om ze met de vlakke hand weer naar zich toe te wuiven, deed eenige passen naar de veranda, zich vierkantend in de schouders, en over zijn gezicht een glans van tevredenheid bij het kijken in zijn tuin met de glad-groene gazons en de vele bloeiende heesters onder den gullen schijn der namiddag-zon. Dan wendde hij zich om.
In de kamer was het heel rustig.
Tine - de gast voor éen dag - leunde met iets afwezigs in haar oogen tegen den stoel-rug, toch luisterend naar Netty, die onder 't pellen van een amandel tegen haar praatte. De tweelingen, de fijn-blonde hoofdjes dicht bij elkaar, snoepten als muisjes van de dessert-lekkernijen.
De zachte geur der op de tafel gestrooide bloemen mengde zich met den pittige van de Havana tot een eigenaardig aroma.
Lichtjes tintelden en trilden in het kristal op tafel, in vingerglazen en op wijnkaraffen.
Een rustig-blijmoedige sfeer van weelde en voldaanheid vulde de eetkamer, met haar hooge eikenhouten lambrizeering, het effen donker behang, waartegen het buffet met bloemen, kristal en licht vaatwerk vroolijk afstak.
Johan zag naar de kindertjes, dan naar de vriendinnen: Netty, zijn vrouw, zoo tenger nog en jongemeisjesachtig, blank haar hals en voorhoofd onder 't golvend gekroezel van het lichtbruin,
| |
| |
hier en daar wat rossig haar, - en over haar Tine, in de zes jaar van haar huwelijk tot rijpe volheid ontwikkelde, blozende blondine, nog wat kleuriger geworden na het opgedrongen glas champagne, waar haar volbloedig gestel maar slecht tegen kon.
Hij genoot van 't gezellig familie-tafereel als normaal huiselijk man, die van 't leven niets meer vraagt dan wat materieele welvaart en een gezellig interieur. - Een diepe ademhaling getuigde van eenige moeilijkheid in 't nemen van zijn besluit om naar 't kantoor te gaan: zijn plicht-gang van alle avonden.
Met een paar loome passen kwam hij achter Netty's stoel en drukte zijn lippen op heur haar.
- 't Wordt mijn tijd.... Tot negen uur.
Zij zei niets, knikte even.
Dan Johan tot Tine, in gemoedelijke scherts-stemming:
- Zullen jullie niet te veel om mij treuren?
- Geen antwoord geven, Tine, zei Netty haastig, al knabbelend, - hij hengelt. En tot hem met een beslisten trek om den mond, die haar fijn gezichtje niet mooier maakte:
- Wees maar geen oogenblik ongerust, hoor!
- Zij meent: kom maar heel gauw terug - schertste Tine, in een behoefte om het scherpe wat te verzachten.
- Natuurlijk - dat weet ik wel! pochte Johan, Netty op den schouder kloppend. - Ze verlangt altijd zoo naar me!.... Is 't niet?
- Ja - ja - zeker.... Ga nu maar, antwoordde zij halflachend.
Johan stond nu achter zijn dochtertjes die, na een oogenblik kribben om een rozijn, weer muis-stil zaten te peuzelen.
- Zullen jullie zoet gaan s'apen - kleuters?
Er kwam geen antwoord.
Hij bukte zijn breed hoofd met het borstel-stug blond haar tusschen de twee kleine meisjes-hoofden, zoende rechts en links een frisch wangetje, streelde liefkozend de zachte kopjes met beschermend-groote hand en ging naar de deur, terwijl de kindertjes ernstig-ingespannen met de vingertjes op hun bord bezig bleven.
- Jullie bent niets lief, zei Netty, als wilde ze door de kinderen iets goedmaken. Zeg vader eens gauw goênacht.
Johan keek aan de deur glimlachend om. De mondjes en handjes, zoo gretig bezig, poosden even, en snel na elkaar riepen ze met een uithaal: ‘Dag vader - dà-ag!’
| |
| |
Eenige oogenblikken later zaten de twee jonge vrouwen in de veranda, waren de kinderen met de bonne in den tuin, en ruimden de meiden de tafel af. De glazen deuren had Tine laten dichtschuiven, om vrij te zijn, en nu en dan slechts klonk het gerinkel van zilver en vaatwerk even in de stille veranda door.
Gemakkelijk elk in een serre-fauteuiltje zittend, staarden beiden den rustigen tuin in, waar in de verte de twee kinderen speelden op een gazon met den goedigen Tiras, langharigen lobbesachtigen hond, die maar met zich liet sollen. Blij schaterde af en toe 't geluid van hun helder-hooge stemmen.
Tine met haar frisch, blozend blondine-gezicht, het wat forsche figuur, en de weelderige haren in een krachtigen wrong bijeen gehouden, een-en-al bloeiende gezondheid, had nog dat peinzende in de oogen, wat toch wel harmonieerde met de lachende tevredenheid van 't heele gelaat, al wat grof van vel met een enkele zomersproet.
Netty was veel mooier. Onberispelijk geplant omlijstte 't bruine haar het gladde blanke voorhoofd, en de jeugd van het fijn besneden gezicht, met den kleinen rooden mond en de mooi-ronde kin, was wonderwel in harmonie met het jeugdige van haar jongemeisjes-buste. Het eenige wat contrasteerde waren de oogen. Door donkere kringen nog grooter lijkend, hadden ze iets straks en stars, iets van wreede ervaring, dat Tine al dadelijk getroffen had bij haar komst, en waar ze onwillekeurig telkens weer op letten moest.
Toch was er in de stemming in het gezin, waar ze nu sedert vanochtend vertoefde, niets wat haar dit verklaarde. De goedhartige, breed-blonde Johan was juist zooals Netty in haar brieven over hem schreef, vroolijk, opgewekt, aardig tegen de kinderen, allerliefst voor haar.
Den heelen middag, zoowel op de wandeling als daarna, bijeen zittend aan de theetafel, hadden zij opgewekt samen gepraat over allerlei, over oude kennissen, over hun tegenwoordig leven, over hun kinderen - en in de rustig-vertrouwlijke intimiteit van hun na jaren weer eens samenzijn had Netty geheel-en-al den indruk gemaakt van door het leven bizonder bevoorrechte vrouw, tevreden in haar interieur, gelukkig met haar man en kinderen, genietend van wat meer dan alledaagsche weelde.
Alleen in den toon, dien zij een enkele maal tegen Johan aan- | |
| |
sloeg, zooals daareven aan 't dessert, was iets wat Tine verwonderde.
- Ik ben toch zoo blij dat je gekomen bent, Tine, - 'k vind het zoo hartelijk van je!
Tine schrikte even uit haar gepeins. Onwillekeurig waren haar gedachten aan 't dwalen gegaan.
- Ik heb er zelf zoo dikwijls naar verlangd eens bij je te zijn. En nu eindelijk, nu Henkje zooveel grooter is, durfde ik het wel wagen. Groote Henk heeft er me zelf toe aangezet om je op je jaardag eens te gaan verrassen.
- 't Was wel verrassen - 'k had er niets geen gedachte op, toen Dientje zei: mevrouw, daar is een ouwe kennis van u.
- 'k Wilde expres geen kaartje geven en geen naam zeggen: 'k wou zien of je me dadelijk herkende na vijf jaar.
- Verbeeld je: je bent niets veranderd!
- Zeg eens, dat 's geen compliment voor me als jong meisje! zei Tine lachend, langs haar wel moederlijk figuur neerziend.
Netty lachte ook even, toch nog protesteerend.
- Is 't je niet vreemd uit te zijn? Je bent immers haast altijd thuis? vroeg ze dan.
- Ja - of we gaan met ons drieën. Ik ben een echte huishen geworden. Wat je toch veranderen kunt - hè? Vroeger thuis bij mama: 't goeie mensch schudde wat dikwijls bedenkelijk het hoofd. Wat moest dàt worden?.... Altijd uit - altijd aan 't tennissen, of op de fiets, of doende voor een fancy-fair, soms te druk om behoorlijk rustig te eten.... Och, och, wat haalde ik al niet om. En die drommen van kennissen: volksstammen!.... Nee - zulke vriendinnen als jij bedoel ik niet - die stonden daarbuiten, die hield ik altijd in eere, dat weet je wel - maar van die halve en kwart-kennissen, die je voor een week of een maand druk spreekt, die je ontmoet overal zoolang als een seizoen duurt, en dan weer vergeet.
- Ja, een tijdlang ging jij verbazend veel uit!
- Ik was er zoo aan gewend, ik kòn niet anders meer. Een avond thuis was me een corvée. Dan ging ik vóor tienen al naar mijn mandje. En ineens is het veranderd. Gek, hè?
- We begrepen er niets van.
- Nee - ik begreep het zelf niet. En hoe zoo'n serieuze baas als Henk ooit van mij is gaan houen. 't Is me een wonder!
- En jij dan van hèm!....
| |
| |
- Maar dat sprak toch vanzelf: iedere vrouw moet van hem houen!
Netty glimlachte.
- Ik herinner me nog goed toen ik hem voor 't eerst ontmoette - Danckers bracht hem mee op tennis. Ik vond hem zoo gepozeerd, en dan die diepe donkere oogen onder dat hooge voorhoofd.... Henk krijgt net zoo'n voorhoofd, en precies heeft-ie de oogen van zijn vader. 'k Vindt het heerlijk: 'k zou het land hebben als hij mijn oogen had. 'n Jongen moet donkere oogen hebben - vind je niet!
- Och.... En toen dien eersten keer?... Ik was juist in dien tijd op reis - toen ik thuis kwam was de kogel al door de kerk.
- Ja - ik geloof dat ik het dadelijk te pakken had. Ik vond ineens al die lui van onze club zulke jongetjes. En ik speelde heel slecht....
Tine's stem werd allengs ernstiger en er kwam een groote sereniteit over haar gezicht.
- Toen was 't uit.... Uit met al die pretjes, al dat uitgaan.... Ik weet nog hoe hij me eens op een avond zei, dat ik eigenlijk niet van dat soort leven hield, dat het maar vulling was van een leegte.... Ik voelde opeens dat het waar was, en dat ik zielsveel van hem hield en heel ongelukkig zou zijn als hij me niet vroeg. Maar 't groote geluk kwam. O Netty - en ze legde haar hand op de hare - ik weet niet hoe andere vrouwen het stellen zonder dàt geluk - maar voor mij is het mijn léven geworden. 't Was net of ik nog niet bestaan had, of er iets in me geboren werd, dat mijn eigenlijke ik was. O god - die liefde en de dankbaarheid voor dat liefde-geluk.... en dan nu nog onze heerlijke kleine Henk - 't is zoo overweldigend veel!....
Met vochtigen glans staarden Tine's oogen boven de boomtoppen in de verte naar den lichtblauwen avondhemel.
Netty bleef stil, onbewegelijk, - was heel bleek geworden.
En nu klonk het, met nog weeker, zachter stem:
- Je vindt me misschien overdreven, ik kan 't niet helpen, maar zoo'n dag als vandaag is net een dubbel-leven voor me. Ik ben zoo blij dat ik jou terugzie, dat ik met je man de kennis hernieuw - jullie bezoek indertijd was zoo heel vluchtig - ik vind je twee meisjes dodden, en voel me hier heelemaal op mijn gemak, en toch onder ons praten door denk ik altijd aan huis.
| |
| |
't Zal ze zoo vreemd zijn, dat ik er niet ben. 't Is nog nooit gebeurd. En toen jullie straks toostten op ‘groote en kleine Henk’ zag ik ze samen aan tafel in onze eetkamer, de kleine baas volmaakt een copietje van den groote, en ik zag mijn stoel leeg tusschen hen beiden in.... 't Is te week van me - ik weet het wel - maar 't deê me toch zoo aan.... 'k kreeg een oogenblik zoo'n vreeselijk verlangen. Lach je me niet uit?
Netty lachte niet, keek heel ernstig voor zich, schudde zacht het hoofd.
- Zeg, Net, - is 't niet of er een wonder met ons gebeurt als we den man ontmoeten dien we zóó liefkrijgen, en als we door hem vrouw worden en moeder!
- - - - - - - - - - - - - - - - - - -
't Bleef eenige oogenblikken stil. Dan sprak Tine weer door, en er was nu en dan een trilling van emotie in haar stem.
- Ik begrijp niets meer van mijn vroeger zijn - er is niets meer van over gebleven. Al mijn denken van 's ochtends tot 's avonds, elken dag opnieuw, is voor mijn man en mijn jongen. Ik voel me wel eens slecht, als er andere vrouwen bij me komen, die maatschappelijk werk doen, of ijveren voor nuttige instellingen.... Ik gééf altijd, maar er aan dènken, er voor vòelen is me eigenlijk onmogelijk. 't Is 't egoïsme van 't geluk - ik weet het wel. Laatst heb ik iemand zoo boos gemaakt. Die kwam voor 't algemeen stemrecht, ook voor de vrouwen, en, zonder er bij te denken, zei ik dat 't me niet veel schelen kon....
Netty moest even lachen.
- Ja - 't was wel ellendig, want zulke dingen mòeten je toch eigenlijk kunnen schelen. Maar ik kon 't niet helpen, en ze ging erg uit haar humeur heen. Weet je hoe 't net is? Of mijn hoofd heelemaal vòl is met het aldoor denken aan Henk en Henkje, en er niets meer bij kan. En ik denk wel eens, als àlle vrouwen zoo'n geluk hadden als ik - zouen ze dan wel zooveel over al die gewichtige dingen tobben?.... Toch kunnen getrouwde vrouwen soms ook zoo raar praten over haar man en kinderen. Laatst vroeg er een aan me: als je een van beiden moest verliezen, je man of je kind, wie zou je 't best kunnen missen? Mijn hart stond een oogenblik stil, zoo ontroerde ik van die afschuwelijke vraag. En vrij kalm praatte ze door. Als zij kiezen mòest, dan zou ze haar kinderen zéker niet willen missen.... Hoe vind je zoo iets?
| |
| |
Netty schokte even de schouders.
- Och.... zei ze met toonlooze stem.
Tine keek haar nu strak aan, en zag hoe ze snel kleurde en weer bleek werd.
Opeens drong zich een vraag naar haar lippen, maar zij hield die terug, uit vrees iets onbescheidens te zeggen, en, toch geen macht hebbend om het onderwerp heelenal terzij te stellen, zei ze:
- Je moet me toch eens vertellen, hoe jij en Johan elkaar gevonden hebben, - dat is ook nog al gauw in zijn werk gegaan, niet?
- O ja, heel gauw.... Maar de kinders moeten nu naar bed.
Meteen opstaande, klapte zij in de handen.
De zonneschijn was uit den tuin verdwenen: alleen de hooge fabrieksschoorsteen, die daar achter naast een breed dak loodrecht oprees, was aan den top nog rozig getint.
Een koelte beefde langs de klimopbladeren die den zijmuur overgroenden, deed de toppen der heesters even wuiven, en wademde geur van jasmijn en rozen naar de veranda.
Over het kiezel-pad kwam het meisje met de blonde kindertjes, die roode gezichtjes hadden van het woelige spel.
- O, o - wat zien jullie er warm uit! zei Netty. Ziezoo - nu die tante een zoen geven, en dan naar boven.
Maar dat ging nog zoo gauw niet.
Hoe ze uitwendig elkaar geleken, het innerlijke was verschillend. De eene, met vrijmoedige oogen, stapte dadelijk naar Tine toe. De andere leunde tegen haar moeder, verlegen een vingertopje tusschen de lippen, de voetjes over elkaar, in 't neerhangende handje een gele grasbloem.
- Ziezoo - zei Tine - het vrijmoedige op haar schoot tillend, nu hebben we ieder een dochtertje. Wil jij mijn dochtertje zijn?
't Meiske lachte, een ietsje verlegen nu toch om die moeilijk te beantwoorden vraag, voelend dat ze niet botaf neen kon zeggen. Beurtelings zag het Tine en Netty aan, aldoor lachend. Dan gaf Tine haar een zoen, zette haar weer neer, en in een oogwenk had ze de andere hand van haar moeder gegrepen.
- Ik zie het best, jullie wilt niets van me weten - plaagde Tine.
Natuurlijk kwam ook 't verlegen kindje aan de beurt voor een nachtzoen.
- Heb je plezier gehad met moeders verjaardag?....
| |
| |
Heel zacht klonk het: ‘Ja.’
- Moeder, kom je bóven? vroeg de ander.
- Ja, als ik van tante even mag. Laat je nu zoet uitkleeden, en als je frisch gepoedeld hebt, mag je me roepen.
Het meisje ging met de kinderen door de kamer weg.
De schemering begon allengs den tuin te vullen met haar schaduwgrijs, dat onder de boomen achterin en tusschen de heesters al tot zwart versomberde, waarin de jasmijn-bloemen wit vlekten.
't Was stil. Avondrust zweefde neer.
Van de fabriek klonk uit de verte bijna geen gerucht meer, en de ijle, tegen het lichtgroen van den bleeken hemel nauwlijks waarneembare rook steeg recht omhoog en vervluchtigde dan.
Door de huizen gedempt, drong een enkel straatgerucht door. 't Fel scherp gekef van een hond, 't hoog geluid van een kinderstem scheurde een oogenblik de effenheid van stilte, die terstond zich weer sloot.
Sterk geurde de jasmijn, geurden de rozen en kamperfoelie. De muggen dansten in voortdurend op-en-neer zweven in een open plek tusschen heestertoppen. Nu en dan nog een kreet van een onzichtbaren vogel, en telkens het geritsel van een meikever in dicht geblaarte. Over den rand van den zijmuur glipte eensklaps met dwarrelig gefladder een vleermuis, zwierde onrustig zwenkend en weer zwenkend over de heesters, rakelings langs het glas der veranda, verdween weer over den muur, na eenige oogenblikken de grillige vlucht door den meer en meer duisterenden tuin herhalend.
Netty was op het helder geroep der kleinen, dat uit het open venster der kinderkamer luid neerviel in de veranda, naar boven gegaan, en Tine zat alleen.
Zij was stil geworden sedert het goe-nacht-zeggen der tweelingen. Zij kon haar gedachten geen baas blijven, ze drongen terug naar het vriendelijk huis in Den Haag, klein en gezellig, waar nu Henkje ook in zijn bedje lag. En ze zag haar lieven boy, met de donkerbruine, golvende haren op het witte kussen, de oogen dicht, het lijfje rustig ademend, de lippen zoo ernstig. Ze dacht aan den man, dien ze zóo liefhad, zóo innig, zóo geheel en vertrouwend, deelend zoo met overgave van haar heele Zijn zijn gansche leven, dat zij zich geen werkelijkheid kon denken zonder hem. Zij kon zich niet begrijpen dat er vrouwen waren die over haar man
| |
| |
heerschen wilden. En ook niet het tegengestelde. Daar moest toch wel de liefde ontbreken, waar dat gebeurde, waar dat noodig was.
De Liefde!.... Als jong meisje had ze er zoo dikwijls aan gedacht, ervan gelezen in roman na roman, en ze had het zoo iets onwezenlijks gevonden, hoe ze er ook naar verlangde - naar de Liefde. Want als ze thuis haar moeder hoorde spreken over haar vader, die al jaren dood was, dan begreep ze niet hoe mama dat zoo kalm doen kon, met zooveel waardeering en hoogachting, maar toch betrekkelijk zoo koel en gewoon. En als ze dan naar 't groote portret van haar vader keek, dien ze zich zoo levendig herinnerde, kon zij 't haar moeder bijna kwalijk nemen, dat die na zijn dood zoo gewoon practisch was blijven doorleven, gewichtig vindend allerlei kleinigheden van het alledaagsche leven, zeurend over futiele tekortkomingen der meiden, over schoonmaak-beslommeringen of een niet goed klaargemaakt gerecht. Als er iets zoo geweldigs in je leven gebeurd was - hoe was 't mogelijk!
En in de huizen van haar vriendinnen had zij ook al niet veel van die Liefde gemerkt. Integendeel .... Te oordeelen naar klachten en verhalen liet de echtelijke verhouding der ouders dikwijls te wenschen over, en waar ze wist dat die heel goed was, kreeg ze toch zoo zelden den indruk van innigheid en warmte. Wereldwijze menschen had ze over de Liefde hooren spreken als over een illuzie, iets uit de boeken, een droom van dichters, die in de werkelijkheid onbestaanbaar bleek. Man en vrouw moesten aan elkaar wennen, elkaar leeren verdragen en dan in vrede samenleven. Was dàt de hóógste eisch?....
Ze had er dikwijls over nagedacht in de weinige rustige uren van haar roezig mondain jonge-meisjes-leven, en 't was haar zoo vaak gezegd dat je niet overdreven moest zijn in je levens-verwachtingen, dat ze er ook maar op toe geleefd had van den eenen dag in den anderen, wachtend op het onbestemde dat over haar lot beslissen zou.
En toen was 't opeens gekomen, heel onverwacht, en in heel anderen vorm als ze 't zich wel eens gedroomd had. Een liefdesverklaring onder een wals, met geur van bloemen om je en muziek - een declaratie op het strand na een allengs serieus geworden flirtation van eenige weken - zoo iets had ze zich wel eens voorgesteld.... 't Was zoo heel anders geweest!
Eerst die vluchtige kennismaking op de tennis-baan. Daarna nog
| |
| |
een paar korte ontmoetingen, en eindelijk die pic-nic, toen hij dat lange gesprek met haar gevoerd had, op dat rustig plekje in 't dennenbosch. Zoo hoog boven hen dat geruisch als van een verre zee, en om hen de zomer-stilte, het gezoem van insecten. 't Was zoo niets van hofmakerij geweest. Hij had verteld van zijn jeugd, zijn zich loswerken uit een te engen kring, zijn jarenlange studie - en zijn stem was zoo ernstig, zijn oogen waren zoo diep-donker, en even had zij zijn handen zien beven toen hij vluchtig repte van eenzaamheid.
Zij had hem zoo weinig geantwoord, aldoor maar naar hem geluisterd, met het vaag vermoeden dat hij haar wel heel onbeteekenend moest vinden in haar wereldsch bestaantje van uitgaand meisje.
Daarbij was het dien dag gebleven, maar in haar was iets vreemds ontwaakt, iets ernstigs, dat ze nooit gekend had, dat haar benauwde en stil deed zijn dien avond en den volgenden dag.
En toen, onverwacht, had ze hem 's avonds ontmoet bij een vriendin, wier eenig kindje erg ziek was, en die zij een paar uur had gezelschap gehouden. Hij kwam even hooren juist toen zíj weg wilde gaan.
Het begon te regenen en hij vroeg of hij haar thuis-brengen mocht. Onder zijn regenscherm gingen ze samen, en eerst spraken ze een paar woorden over dat jonge moedertje en haar ziek kind. Maar opeens, terwijl 't zoo stildonker om hen heen was, met 't tikkelend geluid van droppels boven hun hoofd, kreeg zijn stem een anderen klank, en op 't zelfde oogenblik begon haar hart zoo onstuimig te kloppen, dat ze sneller moest ademen. En terwijl hij zei die dood-eenvoudige woorden van warme sympathie, was 't of er een groote zaligheid in haar kwam, een tinteling van geluk, die haar oogen deed vochtig worden. Zij kon niets zeggen - niets - haar keel was als dichtgeklemd, en toen hij bij haar huis vroeg of hij morgen komen mocht, kon ze niet anders dan knikken en zijn hand drukken met innigheid.
Zoo was in haar leven de liefde gekomen voor dien stillen ernstigen man, dien eenzamen werker, gekomen als een groot, overweldigend groot geluk, en die liefde was gegroeid sterker en sterker van dag tot dag, rijker geworden door de volle overgave in het huwelijk, inniger nog door de geboorte van hun kind, en ze was nu zoo éen met haar geheele zijn, zoo diep geworteld in
| |
| |
haar leven, dat zij zich dat leven zonder die liefde niet meer denken kon....
Ze voelde de kamerdeur openen, wendde het hoofd om en zag Netty binnenkomen, achter haar het in 't zwart gekleede, wit gemutste dienstmeisje met de glinsterende bouilloire, die zij op tafel neerzette.
Netty kwam weer in de veranda zitten.
- Wil ik hier licht maken, mevrouw?
- Wat dunkt je, Tine?
- O, voor mij hoeft het niet, ik hou van schemeren.
- Laat het dan maar.
Het meisje ging heen.
De kamer was nu donker geworden, en alleen het blauwe spiritus-gevlam onder den glinsterenden ketel bleef leven in die duistere stilte.
Zwaarder omwoelde de schemering al het sluimerende in den tuin.
Zwevende witte schijven waren de vlierbloemen in de verte, het blank gespikkel der jasmijnen werd iets onwezenlijks in de schemeromhulling, en in een schaduwwolk leefde een enkele theeroos haar nu zoo vreemd leven. Alle vormen waren ineengevloeid, alle heesters en boomen samen één donkere aaneenklomping zonder afmetingen, en hoog boven die lage duisterheden steeg ginds loodrecht omhoog de massieve fabrieks-schoorsteen, een zwarte loodlijn, forsch aangezet op het ijle, bleeke Westen.
Als een levend juweel trilde de avondster.
Nu en dan ging er een loom geruisch door de lage duisternis, en een wadem van geuren dreef aan naar de veranda, zweefde om de vrouwen, die diep ademden, zich als bedwelmden in die atmosfeer van bloem-aroom.
- Wat heb je een paar heerlijke kinderen, zei Tine zacht. Maar zeker wel eens wat vermoeiend, voegde zij er bij, meenend dat Netty wat hijgerig beneden kwam.
- O, dat is niets. 't Zijn schatten.... Zoo lief en zoo hartelijk!.... Zie je, Annie is wat verlegen, maar je moest ze zoo eens met me alleen zien: dan is ze nog veel aanhaliger dan Mies. Die is dòl op Johan: kan alles van hem gedaan krijgen - zoo klein als ze is!.... Ja - 't zijn schatten.... ik denk wel eens - haar stem werd nu opeens dof - als ik die niet had....
| |
| |
- Dan had je toch je man.
Er kwam geen antwoord.
Tine zag haar aan.
En ze werd nu getroffen door de uitdrukking van dat bleeke gezicht met de donkere oogen, starend naar den avondhemel. Om den mond beefde er een nerveuze trilling.... alsof ze met zichzelf in tweestrijd was.
Opeens schoof ze haar stoel wat dichterbij, greep ze Tine's hand vast, vroeg met veel nadruk:
- Heb je 't kùnnen begrijpen van me?
Ze vroeg het heesch, als angstig.
- Wat meen je? - Wat ben je nerveus!
- Je weet wel wat ik meen. Je weet het van Frans en mij - je wist er alles van, en wat heb je wel gedacht - toen je ineens ònze kennisgeving kreeg? Ik had je willen schrijven, maar ik kón niet.... God - wat heb je wel van me gedacht? Toe - zèg het nu!
- Nu, dat weet ik niet zoo precies meer. 't Verwonderde me natuurlijk wel wat. Ik had gehoord dat Frans weg was na dat ongeluk met zijn vader, en toen dacht ik dat je misschien niet genoeg van hem gehouen had.
Netty had haar hand los gelaten, staarde voor zich. Dan als in zichzelve:
- Ja, natuurlijk. Dat moesten ze allemaal wel denken.... Niet genoeg van hem gehouen!....
Opeens hartstochtelijk:
- Als je eens wist - als je eens wist hoe ik van hem gehouen heb - - Als je 't eens wìst!.... En nòg....
Haar stem beefde als schrikte zij van haar eigen woorden.
- Om godswil, Netty!....
Met hard ineen wringen van haar handen, zoo dat Tine nu en dan de teere gewrichten hoorde kraken, en met iets wanhopigs in haar stem-klank ging zij voort:
- Je kòn het ook niet begrijpen. Niemand. Ik zal het je zeggen - ik mòet het je zeggen: 't is soms of ik erin stikken zal, zoo benauwt het me.
- Ja maar.... God, Netty, je doet me schrikken!
- Zeg nu niets.... 'k Moet het je vertellen.... Je weet hoe ik met Frans was. Wel twee jaar. Allang in stilte voor 't publiek
| |
| |
werd. We hielden zooveel van elkaar. Ik kon geen dag buiten hem. We zouen 't volgend jaar in Mei trouwen: je weet wel op jouw bruiloft is er nog op getoost....
- Ja.
- En toen ineens - alles stond zoo mooi - hij zou deelgenoot worden in de zaak - toen ineens de zelfmoord van zijn vader - de zaken heelemaal in de war - - alles op - 't was vreeselijk. Zijn moeder kon poovertjes leven. Hij moest wèg - hij kon de schande niet verdragen - zooveel menschen verloren hun geld door de schuld van zijn vader. Toen gaf hij me mijn woord terug.... Ik hoorde hem aan - was als versuft - begreep hem eerst niet. Hij mocht niet meer aan zijn eigen geluk denken, zei hij. Hij zou naar Indië gaan om te werken, om geld te verdienen - om af te lossen de schuld. Maar aan trouwen mòcht hij niet denken.... Hij was zoo streng beslist - ik kon er niets tegen doen.... Hij ging weg.
Hoe ik toen eenige weken geleefd heb - ik weet het niet. 't Was of alles in me dood ging, of ik een automaat, een wandelend lijk werd.
't Was thuis afschuwlijk. Mijn stiefmoeder, die Frans nooit had kunnen uitstaan omdat hij zoo oprecht was, spaarde me geen oogenblik, deed niets dan schimpen op hèm - 'n mooie jongen, om zijn meisje zoo te laten zitten! - op zijn familie.... En ik moest het aanhooren.
'k Dacht er toen over om voor een examen te gaan studeeren, om me vrij te maken, maar hoelang zou dat duren? en wie zou de lessen betalen?.... Al 't geld, al onze weelde was van mijn stiefmoeder - en ik kòn, nu ze zoo was, niets meer aan haar vragen....
Netty hield even op. Haar handen omknelden nog altijd elkaar, maar lagen nu mat in haar schoot, wit en teer. 't Was of ze niet meer tegen Tine sprak, of ze 't maar voor zichzelve deed, toen ze met zachte stem doorpraatte.
- Ik leefde zoo dien winter door - zonder energie - altijd moe. De dokter schreef me staal voor, ik slikte plichtmatig de pillen: 't kon me niets schelen hoe ik er uitzag. 'k Voelde me zoo ellendig, zoo gebroken.
Tine lei stil haar hand op die witte handen, en voelde hoe ze beefden.
| |
| |
- Stakker!
- Toen maakte ik kennis met Johan. Hij kwam bij ons door mijn broer. Ik merkte er eerst niets van, dat ik indruk op hem maakte. Alleen voelde ik nu en dan het meelijden van zijn goeie oogen, als hij naar me keek. Ik mengde me niet in 't gesprek, al was ik in 't gezelschap. Mama wilde niet dat ik op mijn kamer bleef, als er menschen kwamen. Op muziek-avondjes mòest ik spelen.
- Hoorde je niets meer van Frans?
- Nee. Hij had me gezegd dat we niets meer van elkaar hooren mòchten. 't Verleden was dood. En Johan zocht toenadering. Hij praatte tegen me als hij me alleen zag zitten. Hij praatte lief en zacht, over onverschillige dingen, en ik hoorde aan zijn stem dat hij me troosten wilde. Eindelijk zei hij tegen me dat hij wist van mijn leed.... dat hij er zoo mee te doen had.... maar dat ik te jong was om er zoo door geknakt te zijn. Ik vroeg hem toen dáár niet meer over te spreken, en hij zweeg er over. Maar altijd als hij kwam, en hij kwam veel bij ons, voelde ik zijn groot meelijden, zijn groote goedheid - en ik wende daar zoo aan, dat ik eindelijk de dagen nog leeger begon te vinden, als hij niet kwam. Zie je - ik had ook niemand....
- Ik begrijp het best, Netty.
- Na een paar maanden vroeg hij me. Hij wist wel dat er een ander geweest was, maar hij zou tevreden zijn als ik wàt van hem houen kon, als hij voor me zorgen mocht.
Ik schrikte eerst - zei nee, - dat ik er niet over dènken kon.... Maar hij liet zich niet afschrikken: ik moest me bedenken - hij voelde liefde genoeg voor me om me gelukkig te maken - - hij zou terugkomen na veertien dagen....
Netty zweeg, staarde somber voor zich. Dan, haar stem nog doffer:
- In die veertien dagen miste ik hem. En 's nachts in lange uren lag ik met mezelf in tweestrijd. Ik hield niet van hem - ik hield van Frans - van Frans, die me niet meer hebben wilde!
O, die uren!....
Ik voelde dat ik Johan niet nemen mòcht, maar ik wist dat mama het een uitkomst zou vinden, dat ze mij het leven ondragelijk zou maken als ik hem bedankte.... En tòch zou ik dan van haar het genade-brood blijven eten.... 't Was een verschrikkelijke tijd.
| |
| |
Natuurlijk hadden ze er in huis van gemerkt, en ik voelde hoe ze tersluiks naar me keken - allen even nieuwsgierig wat ik doen zou. Toen Johan na veertien dagen terug kwam was mijn energie gebroken - ik stemde toe.... O God - snikte ze opeens met sterk handenwringen - ik had het niet mógen doen - 't was slecht - slècht!
- Kom, daar moet je niet meer over tobben, dat mag je niet. 't Gaat immers alles goed - je hebt een besten man, een paar engelen van kinderen!
- Maar wat heeft hij? Wat heeft hìj?.... Een vrouw die huichelen moet en liegen altijd - - want ik heb hem niet lief - ik heb hem niet lief.... Soms.... op dagen zooals vandaag - dan haat ik hem.
- God, Netty!
Netty's adem ging snel, ze veegde een paar tranen weg, haar stem werd heesch, fluisterend.
- Ik wist niet wat ik deed, toen ik trouwde.... Anders had ik 't nooit gedaan.... Maar op de huwelijksreis.... Hij was lief - zacht - hij bruuskeerde niets, maar ik wist dat hij rechten had.... Ik voelde elken dag sterker dat ik niet als vrouw van hem houen kòn - en ik vond hem toch zoo innig-goed, ik mocht hem niet ongelukkig maken. Toch wàs hij het. Ik zag zijn teleurstelling over mijn koelheid. Hij werd stil, hield zich goed om zijn deceptie te verbergen - maar na elke hartstochtelijke opwinding merkte ik het weer. Hij zei me niets onaangenaams - bleef dezelfde. Ik wilde lief tegen hem zijn, en kon dat ook wel in kalme oogenblikken - ik hield dan wel van hem, omdat hij zoo innig-goed voor me was. Maar zoo gauw als hij meer wilde, kwam er aanstonds een huivering over me.... Zoo was onze huwelijksreis.
- Hoe vreeselijk, fluisterde Tine, aan de hare terugdenkend, een herinnering aan het innigste, grootst denkbare menschengeluk, en een snik schokte in haar keel.
- Toen kwamen we thuis.... Ik begreep dat 't zóo niet kon voortgaan. Ik zag hoe Johan er onder leed. Ik wìlde hem niet ongelukkig maken. Hij had alles voor me over, was vol zorgen dag aan dag, gaf me wat ik maar verlangde en nooit hoorde ik een boos woord. Soms probeerde ik wel eens met opzet hem te agaceeren - wilde ik eens een hard woord van hem hebben - ik verdiende het - hij had er het recht toe.... Maar ik bereikte
| |
| |
alleen dat hij stil werd. God - en dat benauwde me zoo! Ik vond me zelf onuitstaanbaar, en na veel strijd nam ik een besluit. Hij mòest gelukkig zijn. Ik zou me zelf geweld aandoen: 'k was eenmaal zijn vrouw - zou ingodsnaam maar liefde huichelen. En de eerste maal dat hij weer innigheid zocht....
Zij zweeg, - haar handen dwaalden nerveus - somber staarde zij voor zich uit.... Dan zacht:
- Hij was zoo gelukkig - ik had er wel om kunnen schreien!.... Maar ik was den heelen volgenden dag van streek.... Er was iets verschrikkelijks gebeurd....
- Wat meen je? vroeg Tine ontroerd, met geknepen stem, ongerust door een vermoeden. En zij schrikte van de kille wanhoop, waarmee Netty antwoordde.
- Ik had mijn loon weg. Onder Johan's omhelzing - 't is afschuwelijk - 't was zeker door de overspanning - had ik gedacht.... aan Fràns.
- - - - - - - - - - - - - - -
Een zwijgen viel nu doodsch neer. De vrouwen hoorden elkaars snellere ademhaling. Achter haar in de donkere kamer het staag stil opstreven der blauwe vlam met nu en dan even een knettering, en het ruischen van 't water in den ketel. In den tuin geen gerucht. Alle lijnen uitgewischt in de dichte schemering. De avondster droppel-helder flikkerend in het nu dieper blauw, en de kalme hemel waarlangs de dag in 't noorden bleef dwalen, als een immenze vertroosting boven de aardsche donkerheid.
Tine wist niet meer wat zij zeggen moest. Haar ervaringen van liefde en huwelijk waren zoo normaal, zoo natuurlijk, haar liefde was zoo gaaf en héél, dat ze aan de mogelijkheid van déze ellende niet gedàcht had. De stilte beklemde haar, er kwam een angst in haar voor haar vriendin, wier bleek wanhoops-gezicht zoo star was in de omringende duisternis.
- Netty - Netty - ik vind het zoo verschrikkelijk wat je daar gezegd hebt - ik heb zoo'n meelijden met je.... Maar je hebt toch nooit aan Johan....
- Nee, nog niet.
- Nòg niet?.... God - je wilt toch niet....
- Ik wìl het niet - maar 'k weet niet of dat op den duur helpen zal.
- Denk je dan dat je 't hem ooit zeggen zult?....
| |
| |
- Ik weet het niet.... ik weet het zèlf niet. 't Is al zoolang zoo'n marteling voor me - ik voel me zoo slècht. Toen de kinderen geboren waren, dacht ik dat het me veranderen zou - maar 't is net eender gebleven. Ik voel me zoo slecht en ik haat hem.
- God - zèg het niet, zeg het nooit! smeekte Tine.
- Nee - 'k zal het niet zeggen - nòg niet - ik wìl het niet, maar op den duur....
Tine overwon haar ontroering, beheerschte zich met uiterste wilskracht en sprak bedaard ernstig:
- Je màg niet, Netty, je màg niet.... Je bent verantwoordelijk voor 't geluk van je man - 't zou slecht van je zijn als je hem ongelukkig maakte.
- En 't is ook slecht van me, dat ik het verzwijg.
- Maar niet zóo slecht. Nu ben jij alleen ongelukkig, maar hij leeft in een illuzie van geluk - die mag je hem niet àfnemen.
- Ik wìl het ook niet, - klonk het moedeloos en onderworpen, - ik zal 't zwijgen zoolang ik kan. Maar weet je wat erg is: 't wordt aldoor sterker....
- Wat?
- Dat verlangen.
- Verlangen?
- Ja - dat verlangen om 't hem te zeggen.
Tine zag haar ontzet aan. Er was in die trekken nu zulk een vreemde spanning - iets zóo straks. O God - als het dàt eens werd!.... Ze nam haar handen.
- Netty - je mág niet zoo tobben, hoor! Je maakt je van streek - heelemaal. Kun je niet eens uit? Een tijd buiten zijn - alleen met de kinderen?
Netty schudde het hoofd.
- Dat helpt toch niet - Ik wìl immers niet, maar 't wòrdt.... Eergisteren had ik het hem haast gezegd, 's nachts zoo ineens: ‘Ik heb je niet lief - ik haat je!’ Dat zal toch eens mòeten gebeuren - al wil ik het niet.... En dan zal ik vrij zijn, vrij - en niet slecht meer.... O wat zal ik het hem zeggen, hard, duidelijk: ik hou niet van je: ik haat je - ik haat je - ik háát je!.... Om je liefde, om je goedheid, om àlles haat ik je!
Er klonken voetstappen in de gang.
- Om godswil, zwijg! suste Tine.
| |
| |
Netty schrikte, zag Tine aan, als tot zich zelve komend.
- Wees maar niet ongerust, ik zàl niets zeggen. Ik wìl niets zeggen.
De kamerdeur ging wijd open: het licht uit de gang viel met een breede baan naar binnen.
- Wat!.... Jullie nog in 't donker?....
De vroolijke stem van Johan was een forsch zwaar geluid in de stilte. Zijn stap bonsde zwaar in de kamer. Hij streek een lucifer aan en het gasgloeilicht was als een plotseling heldere huiselijkheid in het rustige vertrek en over de meubels, met een uitstraling in de veranda en over het kiezelpad van den tuin.
Hij kwam nu in de veranda, boog zich over den lagen stoel van Netty, nam haar gezicht tusschen zijn beide handen, drukte een kus op haar voorhoofd.
- Je bent een beetje koud geworden, lieveling. Slapen de kleuters lekker? En hebben jullie nu eens heel wat samen afgebabbeld, hè? Gezellig zeker?
- Ja, heel gezellig, antwoordde Netty effen-vriendelijk.
- Kijk dan eens wat ik hier nog heb, dat zag ik en passant, je weet wel waar! - en lachend duwde hij haar een klein pakje in de hand.
Netty stond op met het pakje.
Tine zat in onrust toe te zien. Zij zag haar handen beven. O - o - wat zou ze doen?
Een oogenblik stilte.
- Je bent werkelijk veel te goed voor me, Johan. Veel te goed.
Haar stem trilde.
- Geef me dan maar een extra-zoen - jarige vrouw. En dan een kop thee.
Zij kwam bij hem, wendde de wang even naar hem toe, ging vlug de kamer in.
Tine zag hoe ze het pakje achteloos op de tafel lei, met doodsbleek gezicht in 't volle lampeschijnsel even onbeweeglijk bleef.... met de hand langs haar voorhoofd streek als om tot bezinning te komen,.... dan naar den ketel greep om thee te zetten.
Intusschen zakte Johan in een stoel met den rug naar de kamer, blijkbaar zich koesterend in de intimiteit van zijn interieur, en begon met Tine te babbelen.
| |
| |
En zij voelde zwaar een benauwing in haar, bij het luisteren naar zijn opgewekt praten, bij het zien van zijn vriendelijk halfbeschaduwd rond gezicht, want zij wist nu dat daar in die mooie jonge vrouw onder 't helle lamplicht iets leefde en groeide, waarmee zij, in een oogenblik van halven waanzin, als onder een noodlot zijn heele geluk vernietigen zou. |
|