juister oordeelen dan wij, doordat zij tengevolge van de maatschappelijke orde meer dan wij aan bovengenoemde ‘culture’ doen? Dat dus hare psychologie ‘en action’ vaardiger is? Is het niet waar, dat bijvoorbeeld George Sand het mannelijk gemoed beter ontleedt dan zelfs Goethe het vrouwenhart, vooral waar de ontleding zich in bijzonderheden verdiept?
De heer M.G.L. van Loghem, onze meest vrouwelijke auteur, heeft het durven bestaan, eene vrouw hare eigen levensgeschiedenis te doen verhalen. Die levensgeschiedenis, waarvan een ongelukkig huwelijk het thema is, behoort tot de psychologische romans.
Ik voor mij voelde al dadelijk het onechte en opgeschroefde in die vrouw, Louise Mellishoek van Vernesse, geboren Elmloo, die door den schrijver wordt voorgesteld als een wezen van hoogen rang. Ik vond haar eene egoïste, eene.... zeurkous tevens, die zich inbeeldde heel veel hooger te staan dan haar slechte man, dien zij reeds in de eerste dagen van haar huwelijk kenschetste als kennende ‘geen medelijden, geen plicht, geen deugd, geen godsdienst, geen sexueele moraal, geen schaamte, geen eerzucht, geen vaderlandsliefde, geen berouw, geen dankbaarheid, geen andere smart dan lichamelijke.’ Ik vond Louise een verwaand en inferieur schepsel. Onecht vond ik de liefde van deze vrouw, die bij den gewelddadigen dood van haar' man, dien zij, o, zoo teeder, heette lief te hebben, mediteerde:
‘Waarom dit einde? Ik had Charles toch lief gehad; had ik hem anders moeten liefhebben? Had ik tevreden moeten zijn met de soort van liefde die hij te geven had? Bij den zilveren ring, dien ik in de droevigste uren van mijn huwelijkstijd niet had afgelegd, prevelde ik:
Tel un ruban qu'on mit autour de fleurs écloses,
Tient encore le bouquet....
.... alors qu'il est fané!....’
Charles was neêrgeschoten in een duel met den scherpschutter Van Erlhove, dien zij, door middel van een anoniem schrijven, op de hoogte had gesteld van het feit, dat hij en haar man medeminnaars waren, beiden minnaars van Bertha Marzowijn! Zoo'n vrouw uit zich, zonder de minste gewetenswroeging, in zelfbeklag, bij het lijk van haar echtgenoot! En prevelt een fragment uit een gedicht!
Ik vond dat alles valsch, onzuiver. Maar.... ik weifelde. Dat wil zeggen: ik wist niet goed, of zoo'n vrouw bestaanbaar was. Zéker daarentegen was ik er van, dat de heer Van Loghem zich deerlijk vergiste door, kennelijk, persoonlijke sympathie voor Louise te gevoelen. Was echter, afgescheiden van die misplaatste sympathie, het type bestaanbaar? Ik wendde mij tot eenige wijze vrouwen - er zijn er zoo in ons land - om uitsluitsel ter zake. En eenstemmig klonk aller oordeel: de heer Van Loghem kent de vrouw niet; eene vrouw van Louise's stand en ontwikkeling kan geen man blijven liefhebben, van het oogenblik af, dat zij er zich van bewust is, dat hij ‘geen medelijden, geen plicht, geen deugd, geen godsdienst, geen sexueele moraal, geen schaamte, geen eerzucht, geen andere smart dan lichamelijke’ kent. Slechts een dierlijk wezen kan bij zoo'n zondenregister trouw blijven. Maar een dierlijk wezen is oneindig veel hartstochtelijker dan de vervelende, saaie Louise.’
Ik geloof, dat de dames gelijk hebben.