Groot Nederland. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 674] [p. 674] Gedichtjes Door Henri van Daalhoff. Zomerdag. Op de stoep voor 't huis, voor de kleine kluis zit een blond kindje te spelen. De vlindertjes dwarrelen zoo blij in 't rond; 't zonnetje speelt van 't kind tot den grond: 't is om een kusje te stelen. Maar zoo af en toe koert een koekeroe een groet uit zijn groene kootje, want aan 't eind van de lucht komt met wereld-vlucht een dreigend wolken-zootje. 't Kind spoedt zich heen voor 't wolken-geween; en 't zonnetje en de vlinder hebben hun deurtjes toe gedaan en van 't buitje geen hinder. [pagina 675] [p. 675] Veld-bloempjes. Aan mijn kind. Ach, lieve teere bloemen, Wat ziet gij mij vragend aan, Uw hoofdjes neigen zoo neder Om zachtjes slapen te gaan. Bekommert u niet om mijn zorgen, Maar slaapt tot de dageraad komt, Dan zal het water u laven Met eenen frisschen dronk. Een dronk, uit 't groote koel-vat Geschept met zoo veel ziel: Mijn bronnetje van geklater Dat voor u te klateren viel. Toe, slaapt nu, lieve kleinen, Doet zacht uw oogjes toe; Uw kleine stelen fijne Maken mij droef en moe. Sluit nu gerust uw oogen, 't Is immers al zoo laat; Geen van uw kleine broertjes, Die nu pas slapen gaat. Moeder Hanne. Als de dag in het Oosten te gloren ligt aan 't land, dan komt Moedertje Hanne uit 't oude ledikant. [pagina 676] [p. 676] En in al de stilte van 't vroege morgenuur zet zij haar potje en panne te zeuren op het vuur. Dan trekt er van haar schouwe, uit de groote zwarte piet, in lange blauwe dauwe de rook al over 't riet. En weldra liggen de velden, haar tuintje met de biet, in eenzaamheid te droomen met 't nevelend verschiet. Boompje in den regen. 't Jonge boompje staat zoo gebogen, Ik zou wel zijn tranen willen drogen. Aan ellek blad hangt schittering, Hij glinstert bij een siddering. Och kom, mijn teere regenboog, Dat ik uw tranen-takken droog!.... Vorige Volgende