Groot Nederland. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| ||||||||||
VerledenGa naar voetnoot1). Drama in drie bedrijven.
|
Verduin. |
Mevrouw Verduin. |
Herman}hun zoons. |
Dolf}hun zoons. |
Catherine - Verloofde van Dolf. |
Roosje - Zusje van Catherine, oud 17 jaar. |
Wiggers - Chef van het kantoor. |
Peters - Vriend van Dolf. |
Dienstmeisje. |
Eerste Bedrijf.
Zoo moeder, daar ben ik al! Dat dacht u niet hè?
Hè jongen, nu al! Dat valt mee!
't Is hier lekker. Guur weer voor Paschen! Maar 't is ook vroeg dit jaar. Hoe hebt u 't hier gehad in dien tijd?
Och, dat gáát. - Vader is een paar dagen niet erg goed geweest - ànders niet.
Wil je wat hebben, wat port?
Ja goed, gééf u maar wat port - maar hoe is 't nu met vader?
Och! Ziek is hij eigenlijk niet, wat gevatte kou denk ik - Maar weet je, als hij 't niet ìs, máákt hij zichzelf ziek met dat eeuwigdurende vragen en tobben. -
Kòm!
Ja, jij hebt 't niet bijgewoond deze week! Zooals die man doet, een ander zou 'r van aan 't malen komen. Geen minuut, geen seconde heeft hij rust .... Als er een brief komt - als er gescheld wordt - als er een boodschap komt van kantoor, dadelijk is hij overstuur - - ‘Wat zou 't zijn? - is er niets bij gezegd? - waarom heb je 't niet gevraagd? - jullie weten ook nòoit iets -’ dat is altijd 't refrein....
Nu ja! Zoo kennen we vader nu al de laatste jaren, hè? Dàt is eigenlijk geen nieuws.
O nee.
Moeder, niet zoo kribbig zijn! U is een beetje uit uw humeur zèg?
Ik bedoel dat vader nu toch niet erger is dan anders; ik vind hem zelfs, sinds Dolf weer thuis is, veel vroolijker.
Och, daar zit 't 'm net. Dat zeg jij, omdat jij de laatste week niet thuis bent geweest.
Nu ja - hij is een beetje bang voor Dolf, hè? En dat is eigenlijk van vaders standpunt geen wonder ....
Ja - ja - en jij wéét 't niet, zie je, wat een ouder kan uitstaan om een kind.
Nee, daar heb ik zoo geen ondervinding van.
Ja, spot maar! Ik zeg nòg eens, jij wéét 't niet....
Moeder, moeder!
Oh - mag ik weer niets zeggen? Goed, dan zwijg ik. Dat heb ik ook geleerd in al die jaren.
Maar dàt wou ik maar zeggen, ik ben 't niet, die Dolf voortdurend hindert en verveelt met hem uit te vragen en te willen weten
wat hij uitvoert - waar hij heengaat - Dàt doet je vader - niet ik; 't is zijn schuld als de jongen verbitterd wordt - niet de mijne - Enfin, 't zal wel weer op mijn hoofd ook neerkomen, al heb ik er part noch deel aan. In dit huis geldt altijd 't spreekwoord ‘man en vrouw zijn één’, als 't op standjes krijgen aankomt.
Hadt 'm dàn liever dáár gelaten!
U weèt, hoe vader verlangde naar Dolf; hij zou eraan ten onder zijn gegaan....
Och, iemand gaat zoo gauw niet onder! Een mensch kan veel verdragen, dat zie je aan mij.
Vader wou vanmorgen alweer naar 't kantoor gaan, ik heb 't hem afgeraden. Ik zeg: 't is morgen tòch Paschen, blijf er nu nog maar in - hij is altijd bang, dat de heeren hem te oud zullen gaan vinden voor zijn betrekking. - Aan dat kantoor hangt zijn ziel en zijn zaligheid. 't Is er wat moois! 'k Ben 'r laatst eens geweest: 'n kale kamer, 'n kale vloer, alleen 'n paar leelijke landkaarten aan de muur - dat vind ik tòch zulke miserabele dingen; die hoef je ook voor de vroolijkheid niet op te hangen.
Dàt is ook de bedoeling niet! Niemand zal van u verlangen, dat u vroolijk wordt, alleen bij 't zien van een landkaart van Afrika bijvoorbeeld....
Bah! een ongezellige boel vond ik 't er! En daar zaten me op hooge krukken een paar magere, bleeke mannetjes met benauwde gezichten, te turen op rijtjes cijfers, en te tellen, te tellen, of hun leven ervan afhing. - Nee, ik dacht, zóó moest 't er nu bij òns eens uitzien - dàn zou je wat hooren ....
Maar dat een jongen als Dolf daar niet voor voelt, dat dìe 's avonds, als hij daar den heelen dag heeft gezeten, wel eens uit wil - dàt is toch warempel geen wonder.
Nee, en
- - hoor ik vader daar niet?
Ja, ik zal gauw nog wat opstoken.
Zoo, zijn jullie hier.... jij al thuis?
Dag vader, hoe gaat het? Oh, weer heelemaal opgeknapt, zie ik!
U moet wel de groeten hebben van de heeren, ik ben al naar 't kantoor geweest ook, en ze wenschen u een spoedige beterschap.
Zoo - zoo - ik blijf hier maar éven - heb je 't goed gehad op reis? Enne - vròegen ze naar me op 't kantoor?
Alsjeblieft! Zoo'n oude getrouwe als u missen ze maar niet dadelijk!
Ja, zoo'n oude brompot zullen ze wel missen....
Nou - nou vader! d'r is niemand, die niet naar u gevraagd heeft! En meneer Wiggers zei, dat hij hoopte u gauw weer te zien op kantoor; ze hadden u hard noodig met 't opmaken van de balans.
Zoo, zeiden ze dat. - - Anders niets bizonders?
Ja, meneer Wiggers zou misschien vanavond even aankomen, - hij had iets met u te bespreken.
Wat? Wat wàs 't? Weet je 't niet? Er was toch niets?
Welnee vader, hij zei 't even bij 't weggaan, heel gewoontjes....
Komt daar iemand in?
Iemand in? De voordeur in? Best mogelijk. Wil je wat hebben?
Dank je. Waar is Dolf? Is hij niet thuis?
Hij is even een eindje om, hij zal zoo dadelijk wel komen.
Eindje om!
Wat kan je dat schelen? 't is toch geen klein kind meer, dat precies op zijn tijd thuis moet zijn. 't Is nog làng geen middernacht. - En we eten laat van middag.
't Is altìjd tegenwoordig, dat hij uit is - dat je niet weet waar hij is.
Gisteravond heeft hij gebillart bij Kruisse....
Gebillart ja! - en de rest kom je niet te hooren. - 't Was half één toen hij thuiskwam vannacht - ik wéét 't - 'k heb liggen wachten....
Nou vader, láát dat nu eens een paar avonden gebeuren, zóó erg is dat niet!
Nee! Goeie hemel, vertrouw dien jongen toch 'n beetje!
Ik ben genoeg gestraft voor al dat vertrouwen.
Moeder, waar is ons logéetje toch? Ik heb nog niets van haar gezien.
Roosje? Die is al vroeg uitgegaan om boodschappen te doen. 't Is een lièf kind - - en met Dolf kan ze een leven maken - net een paar uitgelaten kinderen.
Vader, hebt u dat artikel voor het Handelsblad nog afgemaakt? Mag ik 't even zien?
Ja - o wacht, - - hier is 't. Je moet 't eens lezen, hoe je 't nu vindt.
Fijntjes hoor - daar kunnen ze 't mee doen! U is toch nog een kraan, een jonger zou u uw stijl niet verbeteren kunnen.
Och, daar heb ik nu zoo m'n plezier in; ik ben benieuwd, hoe ze 't op kantoor zullen vinden.
Dáár kunt u van op aan - past net in hun kader! Moeder, moet u 't nu ook niet eens lezen?
Is 't èrg geleerd? Niet? Wacht dan - mijn bril - -
Ik moet toch ook lezen, wat m'n man schrijft.
Wat is dat - - dáár in dat papier - - kaarten - speelkaarten in de huiskamer - in mijn huis - wie heeft die erin gebracht....?
Wie....
Wa-àt? Wat is er? Die kaarten? o, die gebruik ik voor....
Wáárvoor worden die kaarten hier in huis gebracht! Dat jij dat doet, vrouw!
Nou - nou, bedáár maar! Laat me uitspreken! Die kaarten gebruik ik voor mijn deken - ja, kijk me nu maar niet aan of ik nonsens praat! - - Voor mijn déken zeg ik - voor mijn lapjesdeken - van die kaarten knip ik de achtkantjes - kijk!
dat doe ik altijd van oude speelkaarten. Dat jij dat nu nog nooit gezien hebt, is louter toeval....
Kom vader, u ziet, de reden, waarom die ongeluksdingen hier in huis komen, kan niet onschuldiger zijn.
Ongeluksdingen! Wat zijn jullie toch altijd sterk in je uitdrukkingen! Alle speelkaarten van de wereld kunnen 't toch niet helpen, dat je zoon....
Moeder, als u weet, dat 't vader zoo hindert, kunt u evengoed iets anders gebruiken, niet?
Dan zal ik zorgen, dat u altijd ander karton heeft voor uw achtkantjes. Mooi stevig ziet u - dit is toch eigenlijk maar slap - kijk, je buigt 't zóó om, hè?
Ja goed, bèst! Als jullie dat nu eenmaal zoo vinden, dan zal ik me d'r wel bij neerleggen. Kan je dan goed stevig karton voor me krijgen? Ja, dit is soms wel wat slap, daar heb je gelijk in. Maar goed stevig - zeg?
Ja zeker, moeder.
Zoo - laat me nu eventjes rustig lezen - ik ben d'r heelemaal uit door de consternatie met die kaarten....
Neem ze nu wègl!
Dolf komt binnen, vroolijke drukke manieren. Hij gooit zijn hoed op 'n stoel, houdt zijn overjas aan).
Goeien avond allemaal! Dag vader, hoe gaat het?
Oh, u ziet er alweer uit als een heel mensch!
Hoe heb jij 't gehad? Je bent vroeg!
Best hoor, jongen! frisch buiten, hè?
Alsjeblieft! Ik heb hard geloopen. Is er wat nieuws overigens?
Jongen, wil je wat hebben? Wat port of wat anders?
Dank u moeder, geen port; een glas water maar, ik heb dorst.
Waar kom je vandaan, dat je er zoo warm uitziet?
Warm? Zie ik er warm uit? Dat weet ik niet. Ik ben met Kervel naar zijn nieuwe kamers geweest.
Kervel? Wie is dat? Dien ken ik niet.
Niet? Aardige, amusante jongen. 'k Zal 'm eens meebrengen. Jij kent 'm wel
Zoo, kèn jij 'm?
Zeker - heel goed.
'k Heb vroeger wel 'n Kervel gekend - die deugde niet....
Dat zal dan z'n grootvader, of z'n oudoom, of z'n achterneef geweest zijn. Dat kan hij niet helpen.
Nee vader, werkelijk, er is op dezen jongen niets te zeggen.
Moeder, heeft Catherine u ook gezegd, hoe laat ze zou komen? We hebben afgesproken, ik zou haar niet komen halen, omdat ze niet wist hoe laat ze van huis weg kan.
Zoowat tegen half zes; ze laat haar moeder niet graag alleen. 't Is wel een engel van een kind - vooral omdat ze thuis haar plezier dikwijls wel òp kan ....
'k Geloof, dat 't tegenwoordig weer wat beter gaat, ik hoor er tenminste zoo niet van, - maar 't is geweest!
De oogst in Deli is slecht dit jaar; dat zal voor menigeen een leelijke tegenvaller zijn.
Bij ons, hadden verscheiden lui aandeelen.
Ja, maar voorzichtig was 't niet.
Moeder, als Catherine soms in dien tijd mocht komen, zegt u haar dan, dat ik dadelijk terug ben?
Moet je nog uit?
Ja vader, éven.
Waar moet je naar toe.
Naar kantoor, vader!
Wéér naar kantoor? Gisteren óók al - - naar kantoor?
Ja.
Ik ga nog even vóór het eten mijn dutje doen.
Heb je daar nog werk?
Ik heb er mijn sleutels laten liggen.
Oh.
Had dat nu niet gezègd!
Wàt niet?
Dat je nog weer uit moest.
Maar mijn god! Moet ik dat dan stilhouden? Herman gaat toch óók uit, daar vraagt niemand naar....
Je weet wel, hoe vader is; vandaag is hij kribbig op jou, morgen op mij....
En alle dagen op mij.
Vóór hij zijn dutje gaat doen, kan hij niet best zoo iets velen; als je nu éven gewacht hadt, dan had hij niets gemerkt!
Nou - ik ga. - Tot straks dan. Moeder u zegt 't wel tegen Catherine.
Ja, dag kind.
Ik ga naar boven, mijn valies uitpakken en me wat opknappen voor het eten.
Ja, ja, er is wat tegenwoordig! Je hebt wat te stellen. Allemaal zijn ze even gauw op hun teentjes getrapt; gelukkig, dat ik anders ben - - dàn zou je eens zien hoe de boel in 't honderd liep
Wordt daar gescheld? Wèrd er gescheld? Zou dat Catherine al zijn?
Dag mevrouw.
Ben ik nu niet prachtig vroeg?.... Waar is Dolf?
Dag kindje. Ik moest je zeggen van Dolf, dat hij dadelijk thuis kwam, hij is even zijn sleutels halen van kantoor.
Hoe is 't met meneer?
O, dat gaat wel. Hè, ik ben blij, dat je er bent! Ga nu gezellig daar op de canapé zitten. Ik kom dadelijk bij je, maar ik moet nog even mijn mandje met kluwtjes opruimen.
Is Roosje er niet?
Die zal óók wel gauw komen; die was vanmorgen vol geheimzinnigheden. Hè kind, ik vind 't zoo gezellig, dat je er weer eens bent.
Ja moeder? ik ook. En morgen kom ik ook weer, dan vieren we uw trouwdag, weet u wel?
Ja, ja - En je moet Dolf maar gauw weer 'n beetje in zijn humeur brengen.
Wat is er dan met Dolf?
Och, je weet wel, Dolf kan niet best hebben, dat vader 'm zoo nagaat.
Nagaan? Hoè nagaan? Doet meneer dat dan?
Je weet wel, hoe mijn man kan zijn soms, hè? Ik
heb er ook al eens met den dokter over gesproken, dat hij zoo rusteloos is. Maar die zegt altijd maar: ‘mijden, mijden! Zijn zenuwen hebben een ergen schok gehad, u moet 'm wat ontzien.’ Ja, ja - als....
Mag ik u helpen opruimen? Moeten al deze kleine kluwtjes in dit mandje.
Ja, wil je? Graag.
U moet de complimenten hebben van mevrouw Joram, die sprak ik gisteren; en die vertelde mij, haar jongste zoon heeft een heele mooie betrekking in Boston, de volgende maand gaat hij er al heen.
Wàt zeg je? De jongste - is 't de jòngste? Je zou zeggen, hoe komt de jongen eraan! Diè had ook 't buskruit niet uitgevonden! Enfin, je moet maar geluk hebben. Maar och, och - laat ze maar oppassen, laat ze maar niet te vroeg blij zijn! 't Deugt niets zulke jonge jongens alleen weg te sturen, heelemaal op eigen beenen! 'k Heb 't altijd zóó tegen vader gezegd, toen Dolf naar Amerika ging, dat weet jij ook wel - nou, hoè is 't afgeloopen.
D'r zijn er wel minder dan ònze jongen, die er toch óók inliep.
Mevrouw, moet dat kluwtje hierin?
Ja. En de ellende, die 't nasleept! Vader is toch maar nooit weer de oude geworden - dat weet jij wel - ach, ik kan me nu beter over zooiets heenzetten - ik dacht nogal, dat hij blij zou zijn, als Dolf weer thuis was.
Dàt wàs hij! Dàn hebt u niet op zijn gezicht gelet, den dag dat Dolf thuiskwam - hòe gelukkig hij was!
Jawèl - och, als je dertig jaar getrouwd bent, let je niet meer zoo op elkaars gezicht - 't is ook alweer een heele tijd geleden - hoelang - zes maanden al - jawèl, hij wàs ook wel blij, natuurlijk! Maar nu begint die rusteloosheid weer; omdat de jongen nu toevallig wat veel avonden is uitgeweest - is vader bang, dat hij weer in zijn oude fout zal vervallen.... Och God ja, als dàt ook gebeurde!! - maar zóó kan je je altijd wel zorgen maken....
Och, dat is voorbij, laten
we dáár nu niet over beginnen!
Ja, denk je, dat een mensch altijd alles maar kan opkroppen, dat hij wel niet eens praten wil? Je bent net als vader; die riep ook altijd dadelijk: ‘zwijg d'r over’, als ik mijn mond maar open deed;
Of 't voor een moeder niet verschrikkelijk is - nee, pas op, dat kluwtje hoort in dìt hokje, zóó, en dàt moet hier - niet verschrikkelijk is te weten, dat je kind, dat je met alle opofferingen voor jezelf hebt grootgebracht, een jáár lang, in een vréémd land, in de gevangenis zit.... zie je, dat....
Moeder, ik kàn 't niet hooren! hoe kunt u het zèggen!!...
Kan jij dat niet hooren, is je dat te erg? D'r zijn er wel minder dan hij! Maar je moet denken hoe jong was hij, toen hij alleen daar kwam.... verwijten achteraf is wel makkelijk....
Ik hèb nooit iets verweten.
Nou nee! Maar ik zeg altijd: 't is zonde en jammer geweest, dat vader toen toevallig 'm zoo laat z'n geld stuurde! Dan had hij 't er stilletjes weer bij kunnen leggen, en geen sterveling had er iets van gemerkt. Je moet niet vragen hoe dikwijls zóó iets gebeurt; ik zou ze niet graag den kost geven. Of 't nou komt door spelen of door wat anders.... Heb ik je verteld van vanmiddag?
Nee, wat dan?
Toen werd vader zoo boos, omdat hij speelkaarten zag in mijn mandje.
Was Dolf daarbij?
Och welnee - nou 't ìs wel waar, 't kwam natuurlijk ook wel door 't spelen, dat hij in de schulden kwam en geen raad meer wist - maar gut, 't is nou alweer zóó'n tijd geleden, en is er nou tegenwoordig ook maar zóó veel op 'm te zeggen! Dàt zou ik wel eens willen weten. - En goddank heeft niemand er ooit iets van geweten - Maar als je niet genoeg van hem houdt om....
U weet niet, wat u zegt! Als ik niet boven alles van hem gehouden had, zou ik dan al dien tijd op hem hebben gewacht, alles verdragen hebben thuis, om hèm!
Och nee, je bent ook een lief, best kind - maar zooals een moeder voelt, hè - 't was ook heel mooi van je
dat je altijd op hem hebt willen wachten, terwijl je alles wist....
Ben je nou boos? Och God, als je dan ook nooit meer wat zeggen mag! Ik zal wel de laatste zijn, die er Dolf een verwijt van maakt.
Moeder is .... O, dag Catherine, jij hier al?
Moeder, wat scheelt er aan?
Niets, niets - had je daar iemand bij je, dien je uitliet?
Ja, Scherm was even bij me, eh - vader slaapt zeker nog, hè? Moeder, wat is er toch?
Heusch niets - ik zal eens voor 't eten gaan zorgen.
Wat is er toch? Jullie hebben toch niet gekibbeld?
Hè? Zeg, Catherine
Catherine, zeg, wat is er?
Huil je? Catherine, waarom huil je?
Wil je mij je verdriet niet vertellen? Is 't over Dolf?
Wat is er dan?
Oh! Ik kàn er niet tegen een ander over spreken.... ik kàn 't een ander niet hooren zeggen....
Nu ja - een ànder. Maar ik. Ik weet 't immers zelf te goed!
Ja, dat je 't wéét! Dat iedereen in huis hier 't wéét! Dàt is me zoo onverdragelijk. Dat voelen jullie niet. Maar ik zou wel met 'm weg willen gaan, wèg, heelemaal onder vreemden -
die niet zouden meenen - dat ze 't recht hadden hem te wantrouwen.
Wantrouwen! Kom, je trekt 't je vandaag toevallig eens erg aan. Bij vader, dat weet je nu eenmaal, is 't een gevolg van zijn ziekte....
Ja, en bij moeder is 't ophalen van oude herinneringen - en ondertusschen kan niemand -
ten minste den schijn aannemen, vergeten te hebben.
Je kunt mij dat toch niet verwijten, Catherine! Maar bij oude menschen is 't verleden zoo sterk. Je moet niet vergeten, hoe vader aan Dolf hing....
Ik vergeet niets; ik vergelijk alleen. Hield ik minder van hem dan je vader? Je vader en je moeder, diè hadden elkaar, die hadden jou, die hadden Mimi, ik had alleen hèm! Zoo bèn ik - begrijp je dan niet, hoè ik er onder geleden heb! Denk je, dat hij in mijn oogen ooit iets minder erom is geweest? Hoe noemen ze dat ook weer - blind hé? dat liefde blind is. - Ik noem 't anders; ik noem 't, dat je juist àlles ziet.... Oh! jij kan 't niet begrijpen, en ik kan 't niet alles uitleggen precies zooals ik 't voel - maar als je zóo, zóo van iemand houdt, dan begrijp je 'm, doorzie je hem; dan zie je niet alleen, wat hij verkeèrd deed, je ziet tegelijk hoe hij er toe kwam, en wat hij leèd.... Als ik er aan dacht, als ik er nòg aan denk, wat hij gedaan heeft, dat hij zoo iets heeft kunnen doen, dan voel ik, hoè hij ook daaronder heeft moeten lijden, dan weet je niet, hoe ontzaggelijk diep ik mijn liefde voor hem voel. - En dàn is me dat hier zoo verschrikkelijk....
Ja, kind, het wàs voor jou ook heel zwaar, maar kan je juist daarom niet meevoelen met die oude menschen?
Ik hèb met ze gevoeld. - Als ik hier kwam, als ik je vader zag, zoo anders dan vroeger, zóó oud en zoo slap, en zóó verlangend naar 'm, terwijl hij deed of hij hard was - en je moeder stil, gedrukt, - allebei 't maar zwijgend - ik ben later wel eens hard geworden in mijn denken tegenover hen - maar toèn heb ik wel dikwijls gedacht, dat 't voor hèn nog erger was dan voor mij, omdat zij 't minder goed konden dragen dan ik.
Ja, ik heb je dikwijls bewonderd erom, en me verbaasd ook, zoo flink als je was, en zoo moedig.
Ja, toch was ik juist in dien tijd heel moedeloos. Maar dat merken andere menschen niet. Een
ander merkt immers nooit iets van je, weet immers nooit, hoè je eigenlijk bent.... In zoo'n tijd, in dien allereersten ergsten tijd - doe je maar je werk, en je praat met 'n onverschillig gezicht over 't weer - over wat je dien dag zult eten - en je loopt op straat, gewoon, en je groet de menschen -
ze zeggen tegen je: ‘goeie berichten van je aanstaande?’ - ‘O, uitstekend,’ zeg je met 'n vroolijk gezicht. - ‘Komt ie niet gauw eens over?’ - ‘Och, dat gaat zoo moeilijk, 't is een verbazende reis....’ - ‘Ja, ja, dat is waar, hoe lang doe je erover? Enfin, maar 't zou heerlijk zijn, hè?’ - ‘Ja, 't zou heerlijk zijn!’ - Zoo praat je, je voelt je zelf als een gek.... Oh! en je zou zoo maar in een hoek willen neervallen - maar ergens liggen - zoo laag mogelijk maar, dat niemand je zag - en 't ééns uitschreeuwen al je ellende
Je doet niets - niets, je loopt verder, of er niets gebeurd is - en zoo doe je jaar en dag.
Arm kind, daar ben je toch veel te jong voor?
Daar wàs ik te jong voor?
Nu 'k 'm maar weer heb, nu ik 'm maar weer zie, nu 'k 'm elken dag bij me heb, en 'm kan helpen, en opvroolijken, nu ik 't vooruitzicht heb gauw met 'm getrouwd te zijn, en dan altijd voor 'm te kunnen zorgen - nu is 't weer goed. Nu heb ik afgedaan met alles, wat achter ons ligt - dat oude, dat bestáát niet meer voor me.
Juist, en daarom zou ik me van al 't andere maar niets aantrekken. Alles is nu goed.
Hij zal wel gauw komen hè?
Daar is hij al.
Dag vrouwke! Boos, dat ik je zoolang heb laten wachten? Nee hè? Nooit boos!
Ik, als fâcheux troisième kies 't hazenpad
Laten we gezellig op de canapé gaan zitten.
Ik ben blij, dat je er bent, kind, kon je zoo vroeg al van huis weg?
Ja, ik heb me gehaast, alles vooruit klaargemaakt, dat moeder niets meer hoefde te doen: modelhuishoudster, die ik ben!
Dat belooft wat voor later, voor mij!
Ik beschouw 't thuis als een oefenschool.
Je thuis als een oefenschool!
Ja, ja, dat is 't toch, daar hoef je niet zoo'n ernstig gezicht om te zetten!
Is 't zóó erg, thuis bij jou?
Soms is 't erg. Daarom laat ik Roosje zoo lang mogelijk op kostschool blijven. Maar ik denk altijd vooruit. Ik vind iets nooit erg, als ik maar iets prettigs heb om aan te denken. Ik leef altijd op de uren, dat jij komt; ik zie altijd vóór me: als we maar eenmaal getrouwd zijn.
Als we eenmaal getrouwd zijn.... Je hebt 't me vroeger nooit verteld, Catherine, dat 't thuis niet prettig was.
Och, dat wist je toch! Moeder ziekelijk, lastig van humeur....
Maar niet, dat ze het speciaal joù onaangenaam maakte - om....
Nee, hoe kom je daaraan?
Zoo iets liet moeder zich ontvallen vanmiddag .... Waarom heb je dat opzettelijk voor me verzwegen?
Je wist toch, dat....
Nee Catherine, ik wist 't niet, dat je om mij thuis onaangenaamheden hadt. Om mij, niet, Is 't niet?
Ja, maar 't was niet noodig je dat te zeggen.
Dolf, wat is dat nu! 't Kwaad is nu immers geleden!
Nee - dàt is 't juist - dat 't nooit is geleden! Altijd staat, wat gebeurd is, wat ik in een jongensroes gedaan heb, tusschen mij en al 't andere....
Niet tusschen òns, niet tusschen jou en mij! Tusschen òns is alleen maar onze liefde; liefde en toekomst.
't Is zoo gemakkelijk niet, weer goed te zijn, als je ééns iets misdreven hebt. Je begint met een massa goeden wil en moed - maar de menschen passen er wel op, dat 't niet zoo gemakkelijk gaat.
O, Dolf, je moet niet altijd denken aan dat donkere achter je; ik weet wel, 't is voor jou ook zoo moeilijk, lieveling, maar niemand, dan wij, die van je houden,
weten het! En wij begrijpen je en hebben je nooit iets verweten. Denk eens aan 't lànge leven, dat we nog vóór ons hebben, zoo'n lang leven om lief te hebben en samen gelukkig te zijn!
Dolf!!
Ja kind, als ik jou altijd bij me had! Je bent zoo frisch in je denken en voelen. Ik ben zoo blij voor ons toekomstig leven, dat jij altijd zoo vroolijk kunt zijn: weet je wel, dat ik je eigenlijk nooit gedrukt gezien heb - zoo lang ik je ken.
Nee, ik ben nooit neerslachtig bij jou.
Nee - anders wel? Nee hè? 't Ligt niet in je aard. En je bent zoo heerlijk krachtig in je vertrouwen op mij.
Tòch nog niet sterk genoeg om je òp te houden?
Dat is wat me òp houdt. Maar soms, zie je - dan ben ik ellendig, als....
Wat?
Als ik om me voel hier angst, dat ik - -
Eerst toen ik pas thuis was, was het er niet, maar toen - is 't gekomen - langzamerhand - ik weet niet recht hòe - maar telkens voelde ik 't in een woord, een gezegde, een vraag vooral - van vader - en 't is er nu altijd - zooals vandaag toen ik thuiskwam - dan zou ik er uit kunnen loopen - voor goed! - ik heb altijd 't gevoel, dat er achter m'n rug gepraat wordt - hier in huis - dingen gezegd - voor mij verzwegen - maar waarvan ik de nawerking vòel....
Toch nooit door mij!
Liefje, jij! Toch, soms denk ik - een man als ik, moest geen vrouw hebben, die alles van hem weet.
Dolf, waarom doe je me zoo'n pijn? al dien tijd heb ik op je gewacht, altijd je vrouw gebleven.
De vrouw van een....
Dat zèg ik niet! Je bent onredelijk!
Nee, maar je dàcht 't....
Nee, ik dacht 't niet - ik denk 't niet. - O, God, ik weet zelf niet meer wat.... jij doet 't me denken, jij doet me dingen zeggen, die....
Trine, Trine, ik wàs onredelijk - maar spreek niet zóó tegen me - niet zóó, dat kan ik niet verdragen.... lieveling wees niet
boos, ik heb je zoo noodig
We zijn beiden heftig, niet?
Ja, dat zijn we - heftig allebei - dat waren we altijd - we moeten het niet weer zijn - booze woorden blijf je zoo làng navoelen....
Ja, blijf zoo tegen me aanleunen, laten we weer kalm praten; ik geloof je heelemaal - ik wéét 't hoe je van me houdt - maar ik moèt 't zeggen nu, uitzeggen alles tegen je. Soms dacht ik, dat ik in eens naar je toe zou loopen om je m'n grieven te vertellen - als 't me te kras werd, maar....
Dan?
Dan denk ik weer, dat je àl 't erge er niet van voelen kunt - misschien ook wèl. Laatst toen 'k 's avonds thuiskwam hier met Herman, zachtjes, omdat vader sliep - komt toevallig Peters voorbij, slaat me op m'n schouder, en zegt lachend: ‘Man, wat sluip jij als een dief 't huis in.’ Meteen liep hij door; 't was een aardigheid, maar ik stond star ineens....
Dolf....
Ik stond star een oogenblik; toen schoot 't meteen door m'n hoofd: hij weet er immers niet van - 't is maar toeval - toen keek ik naar Herman, en ik zàg aan z'n gezicht, dat hij 't óók gevoeld had. Zie je, dàt, dàt is 't; het leeft altijd om me heen, ik zie 't op de gezichten, ik hoor 't in de stemmen - nooit weg - nooit weg!
Dolf, kun je niet stèrk zijn en je daarboven verheffen?
Neen, boven wantrouwen kàn ik me niet verheffen. Het is sterker dan ik, 't doet me twijfelen aan mezelf; 't trekt me neer, altijd neer; ik kàn er niet tegen op.
Toe, probeer 't dan toch! Denk, dat ik altijd 't beste van je denk, je altijd vertrouw, dat ik nooit aan je zou kunnen twijfelen.
Catherine, zèg 't nog eens, zèg 't nog eens, dat ik 't nòg eens van je hoor, weet je 't héél zeker, dat je niet zou kunnen twijfelen meer aan me? Ik heb 't zoo noodig om 't je nòg eens te hooren zeggen.
Lieveling, ik weet 't héél zeker, dat ik nooit aan je twijfelen zal -
Zoo zusje, ben je daar terug?
Da-ag! Dag Catherine kijk eens, kijk eens!
Alles voor morgen!
Wat een pracht! Laat eens kijken!
Nou, laat eens kijken!
Zoo, en nu gehoorzaam! Waar kom jij met al die bloemen vandaan?
Gekocht, alles gekocht; àl mijn geld is op!
Zie je, platzak! Maar bloemen moest ik hebben voor morgen! Straks als je vader en moeder komen moeten ze weg hoor! dat zij ze niet zien. Ik heb deze vast meegebracht om morgenochtend mee te versieren - in den kelder blijven ze goed - voor morgen heb ik er nog meer besteld.
Dat is iets voor Roosje hè, zoo'n overvloed van bloemen!
Hè ja, ik zou altijd bloemen willen hebben om me heen! En zon! Zon! Vol in de kamer - dat is hier - 't is hier soms zoo kil, ik weet niet, hoe dat komt.... Kijk, Catherine, kom eens hier, dit in je haar, buk je een beetje
Pas op, ze moeten nog dienen voor morgen!
Och! ik doe 't voorzichtig - wat staat je dat leuk! -
Wat kijkt ze nu ernstig, hè? Net als op haar portret.
Jawel, ik zet 'n gelegenheidsgezicht.
't Is of je nu al de bruid bent, Catherine; geef mij ook een bloem Roosje, ik ben de bruigom! Je mag mij warempel ook wel versieren.
Dáár, dáár, dat mag jij doen! Catherine versier hem!
Nòg meer!
Schei uit! Pas toch op!
Och wat! Als ze òp zijn, koopen we wel weer nieuwe.
Van wie zijn geld?
Hé, jij wildzang! Wat is dat hier!
Catherine, wat ben jij mooi!
Nee, laat zitten!
Wat maken jullie voor een lawaai? Lieve hemel, wat is....
O nee - nee u mag nog niet komen! Eventjes weggaan!
Wacht, gauw die bloemen wegbrengen! Kom Roosje.
Zoo, nu mag u komen!
Kijk, daar is vader ook.
Dag meneer.
Dag kind, hoe gaat het? - - Wie gingen daar net de kamer uit?
Dolf en Roosje! Vader, heeft het u wakker gemaakt?
Ik hoor jullie wel graag zoo door het huis.
't Is of jullie haasje over hebben gespeeld, of stuivertje wisselen.
Dàt is niet erg, hè moeder? dat zijn allemaal geheimen, die zich morgen zullen oplossen.
Tòch mis, tòch mis! Zie je! -
Wat is die jongen vroolijk! Ik heb hem in lang niet zóó zien lachen, jij?
Nee.
Zóó - nu zitten blijven! jullie levenmakers.
Ja, zitten jullie nu maar eens een oogenblikje uit te rusten, ik ga kijken, of 't eten klaar is.
Als we morgen!....
Ssst, sst! geen geheimen verklappen!
Dàt is wat voor Roosje, zoo te moeten zwijgen!
Alsjeblieft meneer, er wordt op antwoord gewacht.
Wàt - ‘geef mij vanavond het geld - ben zonder een cent op zak’ - wat is dat - -
't is
zeker voor jou, we hebben dezelfde voorletters
Hoeff - Hoeff, wie is dat?
Oh!
Wat is er met dien Hoeff....
'k Zou 't 'm gisteren al gegeven hebben, maar ik heb 't vergeten.
Mòest - mòest hij dat geld van je hebben?
Mòest - nee.... hij zit in de knoei en ik heb beloofd hem te leenen - ik zal 't even krijgen - vijf-en-zeventig gulden, meer kan ik op 't oogenblik ook niet missen.
Komen jullie? Komen jullie gaùw? Anders wordt de soep koud.
Waarom moest hij hem dat geld geven? Kòn hij er niet af? Die Hoeff, wat heeft Dolf met hem uit te staan!
Och, Dolf is zoo goedhartig, hij wou 'm zeker helpen.
Hoeff was er ook bij gisteravond, zou Dolf geld aan hem verloren hebben? Hij zei 't niet ronduit.... Gespééld hebben ze weer!!
Nee, nee vader....
Kòmen jullie nou? Dolf!
Ja moeder.
Tweede Bedrijf.
Zóó, ziet u wel?
Juist, zoo is het; dus dat is in orde. Nee, ik denk, ik zal liever even zelf bij je aangaan, om alle misverstand te voor-
komen. O ja - en dan wist ik niet best, hoe je dit bedoeld hebt, kijk eens - is dit zóó gòed? de boekhouder dacht het.
Ja, dat is in orde; een oud man als ik schrijft niet meer zoo duidelijk.
De jaren nemen ons te pakken Verduin, ons allemaal!
Ja, de jaren - èn de rest....
Nou, die jaren bij jou, je houdt je maar kras; maar ga nu vooral niet uit, vóór je heelemaal beter bent! Als je èrger werdt, - we kunnen volstrekt niet buiten je!
Voor mij een ander....
Dat is visschen man, dat weet je ook wel.... Ja, dat weet ik dus.... Er is nog iets, wat ik je wou vertellen.... er is een tekort, gisteren ontdekt - tekort in de kas.
Een tekort; we hebben 't stil gehouden, ik wou 't jou toch even vertellen.
Hoeveel?
Tweehonderd gulden; nog al niet zoo'n kleinigheid - en we hebben volstrekt geen vermoeden
- een van de jongeren? Maar er is niemand meer op kantoor geweest - niemand.
Niemand?
Nee, want dan had de boekhouder hem gezien, die was in de kamer er naast.
Weet hij dat zéker - dat er niemand geweest is?
Ja natuurlijk, zéker. Nu is de eenige, dien je zoudt kùnnen verdenken - Van Zelten.
Waarom - Van Zelten?
Begrijp me wel: ik zeg niet, 't zal Van Zelten geweest zijn - 't is een bloot vermoeden - ik zou 't niet graag tegen iemand zeggen, behalve tegen jou.... Maar hij heeft al twee keer om voorschot gevraagd - een groot huishouden - een vrouw, die enorm veel kost, altijd ziek is en pas weer een operatie heeft moeten ondergaan in het ziekenhuis - dat alles krijg je niet voor niet - als je dan iemands financiën kent - och natuurlijk, je laat je gedachten gaan - ik zeg niet, dat het zoo is - en onder de jongeren - daar is Falk - de Van Beverens, die ik vertrouw als mezelf - joùw jongens, nou!
Enfin - we moeten zien - 't kan ook een misverstand zijn - jij zwijgt er over hè? Apropos - dat is een aardige jongen, die jongste jongen van je! Die zal 'r wel komen.
Ja.
Meneer, wilt u de lamp ook hebben?
Nee.
Hoelang is hij in Duitschland geweest? Paar jaar?
Paar jaar.
Bij Kegger en Zoon hè?
Bij Kegger en Zoon ja.
Hij vertelde me juist vanmiddag, dat hij een mooie aanbieding had van de firma Schöntal in Hamburg. Ik heb hem aangeraden 't te doen; 't is een mooie promotie, en 't is een jongen, waar wat in zit - hij is er zoo met hart en ziel bij, zie je; enfin, maar hij zei, hij wou nu niet graag weer dadelijk van huis weg - en jij zult 'm ook liever niet zoo gauw missen willen....
Nee.
Zeg vadertje, jij bent toch nog niet best hoor! - nee, hou je nu maar niet beter dan je bent - 't heeft je vermoeid, dat zie ik wel! Nou beterschap hoor -
Nee blijf binnen, ik wil niet hebben, dat je meegaat - en 't blijft tusschen ons hè? - Adieu dan.
Die angst - altijd die angst. O God, dat ik 't niet weet, dat ik 't niet wéét, wat me boven mijn hoofd hangt; oh!!
Is meneer Wiggers al weg? Zit je hier nog in het donker? Waarom heb je geen licht laten brengen?
Licht genoeg - licht te veel.
Scheelt er wat aan? Je zit zoo! God man, wat zie je d'r uit! Wat scheelt je?
Vrouw, vrouw, kom hier, bij me!
Wat is er? Wat scheelt eraan, wil je water?
Mijn angst - mijn angst voor....
Voor wat? Wat bedoel je? Ben je niet goed? Zal ik een van de jongens roepen.
Blijf hier.
Man, wat doe je vreemd!
Ja vreemd, dàt is het; vréémd is 't jou, altijd geweest....
Heeft meneer Wiggers je iets verteld, dat je zoo opwindt?
Niets nee; 't is.... zoo maar.
Je bent ook zoo vreeselijk prikkelbaar!
Ik weet gerust niet meer, wat ik doen moet - ik doe toch genoeg mijn best - láát dat tobben toch eens, doe als ik, - neem alles een beetje kalm op - wees nou blij, dat je Dòlf weer thuis hebt, je hebt zoo naar 'm verlangd.
Oh!
Ik had zóó naar 'm verlangd! Ja, dàt is waar. Dag in, dag uit - altijd door - nooit uit m'n gedachten - nooit. - - Toen ik hoorde, wat hij gedaan had, dacht ik: 't was mijn schuld, ik had 'm zoo jong niet van me af moeten laten gaan, ik had moeten weten, dat hij zwak was, niet op eigen beenen kon staan, zooals Herman.... 't was niets dan een jongensonbezonnenheid, en toen deed de angst om zich te redden de rest....
De zielsangst, dien ik om hem uitstond! Maar zeggen: Je hebt geen kind meer - 't staat in romans zoo mooi - maar in 't leven, je dòet het niet - je kàn je niet losscheuren van je kind, je liefste kind.... dat is je ouderliefde - je kan nooit vergeten, dat hij je kind is, nooit de duizend kleinigheden waarom je hart aan hem heeft gehangen.... is 't niet - vrouw?....
Dat jaar, dat hij zat - daar in Amerika, ik heb mijn eigen leven niet geleefd - - ik heb met hèm geleefd, alles met hèm geleden. - Geen oogenblik was hij uit mijn gedachten - altijd hèm voor me - en die cel - die cel, of ik er zelf in was.
Als 't nacht was, en ik lag wakker, martelde het mij, hoe lang de uren voor hèm zouden zijn. Als de zon opging, jammerde alles in mij om één zonnestraaltje, dat bij hèm zou binnenschijnen, en 'm wat moed geven. Als 't dagen lang somber en mistig was, dacht ik, dat hij zou moeten gelooven, dat voor hèm de zon nooit meer zou opgaan. Als 't avond werd, in de vroege, donkere winterdagen, en je stak hier de lamp op, zag ik hèm zitten, gebukt, troosteloos; hij moest zóó zitten, dat wist ik - elken dag een eindelooze nacht voor zich. Als 't regende en stormde, hoorde
ik den regen kletteren tegen zijn ellendig klein raampje, heel in de hoogte, en de wind loeien door het holle gebouw, waar hij zat alléén - ver van ons allemaal.
Als ik 's Zondags menschen op hun vrijen dag zag naar buiten gaan, wandelen, zag ik hèm loopen tusschen de vier muren - heen en weer - heen en terug.
Dan liep ik naar huis, naar mijn kamer, en sloot me op!
Dan wilden jullie om den dokter sturen, hè? Daar kon geen dokter mij ooit van genezen.... Als op 't kantoor de jongeren lachten, dan dacht ik, dat hij zelfs zijn eigen stem niet hoorde, en moest schrikken van een lach.... Dan maakte ik er een eind aan! Ik merkte wel, dat ze me achter mijn rug scholden voor brompot, nijdas - 't kon me niet schelen - ik kòn 't niet verdragen om mijn jongen - mijn jòngen!
Man, toe, 't is nu geleden! denk daar nu niet meer aan; wat voorbij is, is voorbij.
Voorbij! Toen hij weg was, en hij was in Bremen weer goed op kantoor, dàcht ik, dat 't ergste nu was geleden. Maar altijd - als er gescheld werd - of de meid bracht een brief, wàt ook - àlles - wat maar niet gewoon was - dan schrikte ik, dat het weer zoo zou zijn.
Man - waarom heb je tegen mij nooit eens geklaagd? Ik heb 't ook nooit geweten, dat je 't zóó erg hadt.
Toèn dacht ik, dat ik eindelijk rust zou hebben, als hij hier was - als ik hem weer had, altijd bij me - dat ik dàn wìst....
Nu is hij hier! tob nu ook niet langer. Wees nu tevreden, en zie een beetje door de vingers; iedereen vindt 't een aardige, knappe jongen!
Ja.
En hij past op als de beste. Weet jij nu iets kwaads van hem?
Nee.
Nou dan! Vergal dan je leven niet met dat eeuwige wantrouwen.... Ga je mee naar voren?
Laat me nog maar even hier alleen zitten.
Goed, als je dat liever hebt.... Wil je nog wat? Niet?
Nee - dank je.
Ik mòet denken, ik mòet 't uitdenken - wàt er gedaan moet worden als ....
Laat ik nou dènken.... ik mòet 't weten! Wáár heeft hij die avonden gezeten - wáárom moest hij dat geld aan Hoeff betalen - wáárom moest hij weer naar kantoor, als hij er net vandaan kwam....
Is u alleen? ik dacht, dat ik u hoorde praten - vader!
Vader!
Hè? O - jij - wat is er?
Niets, niets. Ik kwam hier even 'n sigaar opsteken.... U hebt meneer Wiggers bij u gehad hè? Had hij nog wat bizonders?
Hij kwam met 'n berekening; Halm begreep 't niet recht; 't werk van een oud man begrijpen ze niet meer.
Zeg - vader.
Wat is er?
Heeft meneer Wiggers u nog over wat anders gesproken?
Nee - waarover?
Die pendule gaat niet goed hè? - Nee, ik dacht het, omdat - -
ik zal 'm aan den gang maken - - d'r is een nieuwtje in omloop op kantoor....
Is hij zóó gelijk?
- D'r is namelijk de interessante ontdekking gedaan, dat er tweehonderd gulden vermist wordt.
Ik zeg u dit maar, omdat - als een ander 't u vertelde....
Ik wist 't al; meneer Wiggers vertelde het mij juist. Hoe weet jij dat?
Scherm liep vanmiddag even bij mij op, en vertelde het mij; 't is uitgelekt - ik geloof, dat iedereen het weet....
't Zal wel berusten op een misverstand.
Natuurlijk! De veronderstelling is ook te ongerijmd....
Welke veronderstelling?
Dat 't gestolen zou zijn.... en ze zeggen er is gisteren niemand meer op kantoor geweest. Vanmorgen was 't weg.
Alleen Dolf is er nog geweest om zijn sleutels te halen.
Dolf? Vandáág! niet gisteren!
Vandaag èn gisteren.
Weet meneer Wiggers dat? Dat Dolf er nog geweest is?
Nee - denk je, dat je over zulke kleinigheden praat, die er niets mee te maken hebben -
Er komt iemand aan!
Vader! Ik geloof dat 't beter is, maar heelemaal niet te zeggen - aan niemand - dat - - Dolf er geweest is.
Wàt - wat denk je! Jij hebt 't rècht niet hem te verdenken!
Nee - nee vader, ik geloof 't ook niet - er is geen reden....
Je moeder komt er aan! Zwijgen! zwijgen!
Laat me gaan, ik kan 'm nog niet zien!
Oh! God mag je d'r voor bewaren kinderen te hebben.
Opgepast! Uit den weg!
Brr, wat zet jij 'n aansprekersgezicht! Zal ik 't blad hier maar neerzetten?
Ja Roosje, zet daar maar neer. O, daar wordt gescheld! Ga jij eens kijken, of 't soms 't cadeau is.
O ja, verbeeld je, dat mevrouw 't zag!
Wat cadeau? O, hebben jullie wat gekocht?
Ja, we hebben maar over jouw beurs beschikt. We hebben die twee fauteuils gekocht, je weet wel, waar we laatst over spraken. Dan vonden we 't eigenlijk aardiger ze morgen te geven als met Sint-Niklaas.
Best hoor! Hebben jullie nog verder gewandeld?
Alsjeblieft! Gewandeld, boodschappen gedaan, geld uitgegeven, nou!
Als ik er niet bij geweest was, hadt je nog veel meer uitgegeven; ik, als zuinige huisvrouw heb opgepast. Ik zal even theezetten, ik heb trek in thee, jullie niet?
Dolf, heb je al geschreven naar Hamburg?
Nee - nog niet.
Ben je nog vast besloten 't niet te doen?
Ja vast.
Catherine, kom eens even kijken, ze staan zoo mooi.
Ja, ik kom!
Waar is vader?
Vader komt dadelijk, zeg - -
Waarom kan ik niet naar vader gaan?
Natuurlijk - ga.
Wat is er met vader? Wat hou je stil? Is hij niet goed?
Niets, nee - - hij is een beetje zenuwachtig.
Jullie moeten heusch eens komen kijken, ze staan zoo mooi bij 't kleed! Roosje is heelemaal verrukt!
Dàt moet ik zien.
Kom jij niet?
Och!
Wat is er nu? Wat scheelt er toch aan? Zet nu alle tobberijen uit je hoofd? hè Dolf!
Ik weet niet - d'r is iets.
Och wat! Gekheid. Wees nu flink! Wat zou er nu zijn!
Waarom gaat vader weg, als ik de deur in kom? Wat hebben ze aldoor samen te praten, vader en Herman?
Vader en Herman? Zaken natuurlijk.
't Is over mij, dat ze praten! Ik voel het. Jij ziet 't niet!
Nee - en 't kan me niet schelen ook, wat ze praten. Ik wou zoo graag, dat je kon zijn zooals ik. Ik ben juist vandaag zou blij, zoo vol moed voor ons leven -
Och! laten we nu alleen maar gelukkig zijn, omdat we elkaar hebben - Dolf - toe - zet je er over heen!
Ja - ja.
Mooi zijn ze, hè? En Herman vond ze zoo mooi!
Ik zou er zeker niet heelhuids zijn afgekomen, als ik ze niet mooi had gevonden.
Zoo kinderen, zijn jullie daar al allemaal? Ik zal vader even roepen. Heb je al thee gezet, Catherine? O, dat is heerlijk kind!
Vader!
Ja, ik kom.
Wat is dat voor een pak, dat in de gang lag?
O dat is van mij moeder, dat is een valies; ik heb een nieuw noodig als ik naar Heemstee ga, tweeden Paaschdag. Catherine en ik zijn er samen op uit geweest.
Naar Heemstee? Wat ga je dáár doen! Overmorgen?
Er is een voetbalmatch, ik moet al met den eersten trein weg.
Dat is wel aardig, hè?
Ja, 't is heel interessant juist; er spelen Engelschen ook mee, en Keller en Wink, allemaal uitstekende spelers.
Ga je daarheen?
Ja vader, u weet wel, dat is vanouds mijn groote liefhebberij - - Moeder, u hebt vergeten mij suiker te geven - dank u.
Je dee 't toch vroeger zelf ook veel, niet?
Ja zeker, veel. Nu niet meer, maar ik woon dolgraag nog een match bij. Wink heb ik vast beloofd te komen; 't is mijn oude club. We hebben een diner na in Haarlem.
Ik ben er tégen, dat je gaat, ik weet wel, dat wordt een dolle boel - 's avonds veel gedronken - dan weten ze niet meer wat ze doen....
U heeft er een heel verkeerde voorstelling van.... voetbal....
Ja, wat voor naam je er aan geeft,... ik weet best, 't wordt wedden - d'r wordt verloren, ik kèn dat....
Is 't nou bepaald noodig, dat je daar heen gaat?
Noodig! noodig! Is alles wat jij doet altijd strikt nóódig?
Dàt zeg ik ook! Als je zóó redeneert, zou je wel niet anders mogen doen dan eten, drinken, en slapen.
Als ik me ophing, had ik nooit meer iets noodig!
Zou je - zou je - niet willen daar vandaan blijven?
Maar vader....
Wil je niet, ik - vráág 't je.
Vader, nee - 't is te gèk - alles kan te vèr gaan!
Maar - ik wil.... het niet! Daar - daar is geld voor noodig, voor al die dingen! Waar - komt altijd 't geld vandaan?
Wat - -
Stil vader -
Waarom geef je nu niet toe? - je hòeft er toch niet heen!
Bemoei je er niet mee!
Dat zal ik wèl!
't Is - gòed vader. Ik zàl thuisblijven.
Dolf!
Och nee.
Ik begrijp niet, waar jullie je zóó over opwindt; om dat onnoozele voetballen!
Ja.
Mevrouw, daar is meneer Peters, die vraagt, of hij een oogenblik belet doet.
Laat meneer boven.
Ja Sientje, vraag of meneer Peters maar boven wil komen.
Mevrouw, hoe vaart u, u neemt me niet kwalijk, dat ik nu nog even aankom; dag meneer Verduin, is u weer opgeknapt? Zoo Catherine - - bonjour, hoe gaat het?
Je kent mijn zusje nog wel, Peters? Roosje?
Roosje? Dàt zou 'k denken!
Hoe gaat 't met jou?
Ga zitten - - Wat had je voor nieuws?
Ik zal maar dadelijk met mijn boodschap voor den dag komen; heb jij met je meisje, - en natuurlijk Roosje ook; ik wist niet, dat je hier gelogeerd was! - lust, om morgen bij ons op Bussum te komen? Ik dacht, zoo'n Paaschdag....
O, wat jammer, dat het zoo treft; morgen hebben we hier zelf feest.
Ja? Wat voor feest?
Vader en moeder zijn morgen dertig jaar getrouwd - daar maken we nu een klein huiselijk feest van.
Dertig jaar! Wel, wèl! En voelt u u nogal feestelijk?
Ja, ja - - Och als je wat ouder wordt, neem je de dingen wel wat kalmer op - maar ik mag zoo'n aardigheidje wel.
Al die geheimen, hè moedertje?
Wacht maar!
Maar komen jullie dan tweeden Paaschdag! Zeg, kunnen jullie dàn - overmorgen?
Hè ja! Ik vind 't zoo heerlijk alles weer eens te zien bij jullie. Is alles nog net als vroeger?
Alles! Niets veranderd. Dus komen jullie dan?
Ja, heel graag, hè Catherine?
Zeker, ik vind 't erg gezellig.
Weet je nog Roosje, toen we naast elkaar woonden, hoe we altijd samen in dien boom zaten?
Nèt zoolang tot jij er eens uitviel!
Omdat jij me een duw gaf, ja!
Pas maar op Peters, ze is nog net als vroeger!
Weet jij nog wel Dolf, hoe jij en Catherine eens kibbelden om een appel, en hoe Herman jou te hulp kwam? 't Werd een formeel gevecht.
Niet heel ridderlijk van m'n aanstaanden man en zwager.
Ja jullie hebben daar heel wat uitgevoerd! Een kopje thee Peters?
Graag mevrouw. Weet je nog Roosje, daar dacht ik juist vandaag aan, dat jij eens een gulden verloren hebt, en dat we dien maar niet konden terugvinden?
Ja, waar kwam hij ook weer eindelijk vandaan?
Ik geloof uit 't kippenhok of iets dergelijks; ik dacht er juist aan vandaag met die historie op kantoor.
Welke historie?
Wat, weet jij dat niet? Iedereen wist het. O maar je bent vroeg weggegaan vanmiddag - je was vroeg, zeg!
Nou ja; wat was dat?
Jij weet het toch hè? U toch ook meneer? Jongens, wat kunnen jullie zwijgen hier!
Nou, vanmorgen ging de mare: d'r is tweehonderd gulden vermist -
dat jij 't niet gehoord hebt, kerel! O maar je moest naar de Bank en vanmiddag was je vroeg weg, zoo kwam het zeker.... Ja - d'r was tweehonderd gulden vermist.
Wat scheelt jou Catherine, schrik je daarvan?
Oh....
Ja, wat zeg je daarvan?
En toen?
Wel, gezocht, gezocht hè? De chef d'r over in, niemand mocht 't weten, maar 't was dàdelijk uitgelekt - en je kan zoo dwaas zoeken. Daarom dacht ik juist aan de geschiedenis met dien gulden - Weet jij nog waar 't ding eindelijk vandaan kwam?
Nee - wacht eens - nee, ik weet toch niet meer.
Dat was nu wel niet zoo'n schat, maar voor ons toen toch....
Ik wéét 't, nu wéét ik 't weer. Een paar dagen later verstopte ik me in de schuur, en daar vond ik 'm onder 't stroo....
Dat kan wel - ja, ik herinner me niet meer precies.
Och jawel! Hij stond rechtop tegen den muur - weet je 't nu niet meer?
Ja - ja - nu maar iets dergelijks was 't ook vanmiddag met dat geld....
Wanneer werd 't vermist?
Vanmorgen meen ik, ja.
Tweehonderd gulden.
Maar - heb je er dan nog iets van gehoord?
Wel, vanmiddag toen iedereen weg was, kijkt Halm nog eens den heelen boel na - ik was er toevallig nog - en ineens hoor ik hem roepen - en waarachtig hij hàd 't!
Oh, hè - gelukkig maar!
Ja, wat was er nu gebeurd? Een biljet van tweehonderd gulden was geschoven tusschen het hout van den lessenaar, daar was een diepe naad - 't lag dubbel - en in zijn angst en haast had Halm den anderen rommel er tegen aangeschoven en 't niet gezien.
O wat grappig! Dus daar had 't al dien tijd kalm gelegen!
Ja, dadelijk wij naar den chef! Die blij! Nou maar wij ook, zeg! Ik vond 't een verduiveld onaangenaam iets
en jij?
Zeker, zulke dingen zijn altijd vervelend.
Enfin, 't is terecht, en daarmee uit! Als je komt Roosje, zullen we alle oude herinneringen nog eens ophalen.
Blijf je niet nog even? Je bent er net!
't Spijt me wel, mevrouw, maar ik heb erge haast; ik heb eigenlijk al te veel tijd verbabbeld. Dus dan tot Maandag, dat blijft afgesproken. Dag mevrouw, meneer - beterschap verder - en aangename feestdag morgen.
Bonjour.
Altijd 'n àardige jongen, die Peters! Ik mag 'm graag! Anders wil hij nog wel 'n kopje, maar nou had hij zoo'n haast....
Ja, ik mag hem ook altijd wel, hij heeft iets....
Hou op! Dàt was 't! Dáárom! Schei uit! schei uit met dat nonsens praten, met jullie huichelen, of je nergens aan gedacht heb - met je kletspraatjes over andere dingen! Dáárom - mocht ik niet naar Heemstee, omdat jullie mij voor den dief hielden!
Omdat jullie dachten, dat ik weer speelde, en daarvoor 't geld noodig had!
't Is wat te zeggen, altijd zoo'n asprirant dief in je familie, om bang voor te moeten zijn -
ik begrijp nu ineens alles - en ik mocht 't niet wéten, hè - want 't kòn eens niet waar
zijn - jullie hielden 't voor me stil. Jullie spáárden me.
Ik moet lachen om jullie komedie, ik zou erom kunnen schàteren, tot ik er gèk van werd - - en ik was nog wel alleen op kantoor geweest - wat mòeten jullie in angst hebben gezeten -
O god Dolf! schei uit!
Dàt, dàt was 't bij jullie - alleen dàt kind vertrouwde me - omdat ze niet wìst -
Jij! - Jij! - Je dàcht 't! Zèg, dat je 't dàcht!
Dolf!
Zèg 't - zèg 't.
Nee - nee....
't Was wèl! 'k zàg 't! Ik zag je wit worden, je was bang! God, god, geef dan tenminste toe! Maak me niet gèk, door nog langer tegen me te liegen....
Nee....
Dolf! Wat doe je!
Laat los! Los, zeg ik.
Jij óók, jij óók - ik zàg 't - en vader.
Catherine, ga weg!
Jullie allebei! Ik zàg 't!
Catherine, ga wèg!
Ja, ja, bescherm haar maar voor mij! Haal haar maar van me weg! Ga allemaal maar van me weg!!!
Heb jij... jij - hèm?
Ja, ja, ga allemaal maar van me weg! Gá dan! gà dan!! Ik kan jullie allemaal niet meer verdragen!
Dolf!
Jij? - Jij?
Ga heen moeder, vàder ook! Vader
óók, altijd in angst voor een zoon, een schurk - God, o God! ik kan 't niet meer uithouden. Ik - kan - 't - niet - meer uithouden!! Ik zou.... een ongeluk begaan.... Weg!!
Derde Bedrijf.
Catherine komt met hoed en mantel binnen, bleek, strak.
Catherine - jij al!
Catherine -
Oh!!
Kind, ik kan je zoo niet zien, Catherine!
Heb je - hem - al gezien?
Nee - ik denk, dat hij slaapt nu - den heelen nacht heb ik hem heen en weer hooren loopen op zijn kamer.... ik heb geen oog dicht gedaan, gisteravond; toen ik dacht, dat hij wat gekalmeerd was, wou ik hem spreken, maar hij had zich dadelijk opgesloten en gaf geen antwoord. Ik hoopte hem nu te zien, vóór vader of moeder.
Ik kon 't niet meer uithouden, thuis. - 't Is of ik geen gedachten meer heb - ik weet niet - wat ik zou willen doen.... ik heb een gevoel, of ik alléén maar kan afwachten.... iets vreeselijks, dat gebeuren zàl.
Nee - hij is driftig geweest, straks, als hij beneden komt, zal hij kalm zijn - dan zal alles weer in orde komen.
Je gelooft zèlf niet, wat je zegt - Gisteravond - toen - toen hij -
heb ik gevoeld, dat er iets bràk - tusschen ons, dat niet meer goed kan worden.
Jij al hier? Goeien morgen.
O Catherine, hoe heb je dàt toch kunnen doen!
Stil kind! praat niet zóó.
Ja, ik wéét wel, dat jullie mij maar een kind vinden, maar ik vind 't zoo vreeselijk voor Dolf! Ik kan er niet over zwijgen....
ik hou net zooveel van 'm als van m'n eigen broer! Nou heb jij zóó tegen 'm gedaan.... dan hièld je ook niet van hem!
Nee, ik weet zeker, als ik later van een man houd, dan zal ik 'm altijd vertrouwen, en als ik 'm niet vertrouwde, zou ik niet van hem kunnen houden.... dat weet ik héél zéker!
Ja - toen ik zestien jaar was, wist ik dat ook héél zéker....
Och, schei uit met dat praten! Je maakt me krankzinnig!
Alsjeblieft meneer, van den bloemist.
Zet daar maar neer.
Bloemen!
Die had ik gisteren besteld - voor vandaag....
Kinderen, zijn jullie hier al?
Ja - ja, wat 'n ellende ook gisteravond, och! - Is Dolf er nog niet? - Nee, hij slaapt zeker nog. - Je vader heeft ook geen oog toegedaan - ik heb gezegd, hij moest maar uitslapen, 't is toch Zondag - maar hij zal 't wel weer niet doen. Ga jij eens naar hem kijken....
Ja moeder.
Wat is er in die doos? Och bloemen! Wat 'n prachtige bloemen!
Kijk eens! Hoe komen die hier.
Die - hadden we - gisteren besteld - voor uw trouwdag.
Voor onzen trouwdag! - - dank je wel, hoor kindje. - Och ja, onze trouwdag! 't Is maar gelukkig, dat die scène niet vandáág is gebeurd, - - kijk eens - wat 'n pracht!
Dertig jaar....
Dag jongen! Heb je een beetje geslapen? Hè?
Ja moeder.
Kijk, Catherine is er ook al!
Moeder, stond hier niet nog een kistje sigaren?
O ja - wacht - hier is 't. Moet je die nu hebben?
Dan nog, een portefeuille. O, die ligt hier. Moeder, brieven hebben hier gelegen....
Hier heb ik ze opgeborgen.
Wàt - dòe je!
Wat is 't koud - nog zoo vroeg in den morgen....
't Heeft geregend ook....
Ja - de straten zijn tenminste nat....
d'r is hier geen vuur aan hè? hoeveel graden is 't?
Wil je vuur aan hebben? Ja 't is ook nog zoo vroeg! Maar als je wilt kan ik 't wel even aanmaken.
Dolf! wat ga je doen!
Meneer, kan ik 't zóó meegeven?
Geef even hier, ik moet er nog een paar dingen in doen.
Is de kruier er? Je kunt 't zòò meegeven - èn 't kleine koffertje, dat boven staat.
Best meneer.
Jongen - ga je - uit de stad?
Ja moeder.
Wat - is dit?
Ik moet hierover spreken. Ik heb 't vannacht alles goed overdacht. Ik weet
't nu. - Er is nog veel over te zeggen - -
Eerst dit: Ik ga nu naar Hamburg, met den trein van 8.20 - spreken met Schöntal - ik zal die betrekking aannemen.
En - en - wat bedoel je toch? Ik begrijp je niet goed....
D'r is nog veel over te spreken, moeder; ik zal alles uitleggen, zooals ik 't heb overdacht....
Ik weet 't goed nu - ik kan hier niet blijven - als u erover nadenkt, zult u het ook moèten voelen, dat ik niet thuis kàn blijven.... Ik had gedacht - verlangd heb ik toch dag en nacht naar huis, naar jullie allemaal - eerst in Amerika, maar later in Bremen, was 't véél sterker nog - jullie weten niet hoè - hoè ik heimwee gehad heb, tot ik dacht, dat ik eronder zou bezwijken. - Dat ik een kamer gehuurd heb -, alléén omdat daar hetzelfde behangsel was als hier in de huiskamer - dat ik de courant liet komen van hier, alleen omdat, als ik 'm zag liggen op tafel - ik een gevoel kreeg van iets van thuis om heen.... Soms in bed, in donker, maakte ik mijzelf wijs, dat ik thuis was, niet dáár - alleen.... Weet je nog, Herman, dien keer, dat je kwam - onverwacht om mij te verrassen - door al je hartelijkheid heen, zag ik verbazing in je gezicht, toen ik me aan je vastgreep en huilde - als een kind - tot ik dacht, dat ik nièt meer zou kunnen ophouden - van zaligheid en ellende tegelijk, eindelijk weer een gezicht van thuis te zien - jij begreep niet al 't erge....
Toen - toen kwam het. U hadt een betrekking voor me hier - ik mocht weer naar huis - ik ziè 't nòg! Niets kon me meer schelen - niets - nièts! Ik dacht 't, droomde ervan - ik zong 't, ik zei 't tegen iedereen, dien ik kende: Ik ga weer naar huis - naar huis!.... 't Wàs weer goed - alles weer goed!! Maar toen - is 't toch gekomen - langzamerhand - meer en meer - om me heen, wantrouwen - ah! en tegelijk daarmee in mijzelf een gevoel van angst, dat ik 't hier niet zou kunnen uithouden - dat ik wéér weg zou moeten.
Wat - wil je....
Ja vader, uw wantrouwen heeft mij 't meest gehinderd;
ik weet wel, als u minder van mij hieldt, zou u minder voor mij vreezen - zoo was 't met iedereen hier - iedereen is in voortdurenden angst voor me, daarom moet ik weg - -
Jullie weten niet wat dat is.... maar niet het rècht te hebben iets te weigeren of door te zetten naar eigen wil, òm dat vroegere, o god! dat wordt je zoo zwààr! Je voelt je geen persoonlijkheid meer, je hebt maar aan te nemen, toe te geven - want je hebt zooveel goed te maken. - En dàt is 't wat me verlamt - 't demoraliseert me - 't doet me twijfelen aan mezelf - jullie ontneemt me mijn geloof in mijzelf - ik ben niet sterk genoeg daarvoor, ik ben bang, dat ik weer terug zou vallen - - en dat wil ik niet - ik wil alles doen, wat ik me heb voorgenomen - daarom moet ik weg.... Het is misschien ook nog te kort geleden - ik weet ook niet of zoo iets wel voorbij gaat - misschien na jaren - misschien door den dood van iemand....
Zeg jij - wat - tegen 'm -
Catherine, gisteren heb je getwijfeld aan mij - èrger dan getwijfeld - - ik weet niet goed meer, wat ik gisteravond tegen je gezegd heb - ik was half gek - maar ik wéét, je dàcht - -
Ik zal 't je bewijzen: heb je ook maar één oogenblik gedacht, dat hij
't kon gedaan hebben? Nee - - Wéét je nog, wat je gisteren zei: mijn liefde is sterk genoeg om mij boven alles te verheffen. Dat maakte mij altijd weer zoo trotsch, zoo blij - ik gelóófde in je - - maar gisteren, toen 't vreeselijke je onverwacht overviel - was 't verléden sterker bij je dan al het andere; toen ik je zag schrikken, wist ik, dat je van mij afviel, dat je mij alleen liet - - Je kan het niet helpen, je wist het misschien zelf niet op dat oogenblik, ik verwijt het je ook niet - - och, ik heb misschien geen rècht iemand iets te verwijten....
Oh! - dàt je dat hebt gedàan!.... Vannacht heb ik uitgemaakt, jij met al je moed en liefde, hebt toch nooit kunnen vergeten - je hebt het jezelf met je sterken wil opgedrongen - maar je hebt evenmin als de anderen het verleden kunnen wegcijferen - juist dóór je liefde misschien wel - jij kòn niet verdragen - je liefdetrots niet, dat de man, dien je liefhadt ééns een laagheid had begaan.... Nee - je moet nu niet zeggen, dat het niet waar is - - je
moet denken, diep in jezelf - dan zal je wéten, dat het zoo is.
Kan je - is er niets....
Kind, wij kunnen elkaar niets besparen.... Er is geen huwelijk mogelijk tusschen twee menschen - als wij, die beiden niet vergeten kùnnen.
Wil je - wég?! van mij?....
Ik heb nog meer te zeggen: jij moet 't vertellen op kantoor Dinsdag, dat ik naar Hamburg ben gegaan, zoodra het klaar is, telegrapheer ik - jij moet alles in orde brengen voor me - ik zal zelf ook schrijven....
En - nu ga ik maar....
Nee - nee.
Je gáát niet. - Ik verbied 't je.
Nee vader, u kunt hier niets meer verbieden.
Ik wil niet, dat je gaat - voor de tweede maal - wéér weg van me.... ga niet! Nee - ik zal - ik zal je....
O, vader, nee - doe dat niet - maak me niet nòg ellendiger - - vader - vàder!
Blijf dan - nog alleen maar vandáág.
Vanmòrgen dan....
Jij - jij, vraag jij hem - vraag hem.
Ik kan niet - ik weet - niet meer - alles is leeg.