| |
| |
| |
Bibliografie.
Dr. N. Mansvelt. De betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika sedert de verovering van de Raapkolonie door de Engelschen.
Met een ‘Woord vooraf’ van prof. Dr. G. Kalff. Utrecht, C.H.L. Breyer.
Professor Mansvelt, oud-Superintendent van Onderwijs der Zuid-Afrikaansche Republiek heeft in dit boek een bewonderenswaardig helder overzicht gegeven van de geschiedenis van de Kaapkolonie, de Transvaal en de Oranje Vrijstaat, waarvoor hij, blijkens een bijgevoegde lijst, uit heel wat geschriften de gegevens samenlas. Het begint met een overzicht van de geschiedenis van Zuid-Afrika, en geeft dan I. de Geschiedenis van de Kaapkolonie van 1652 tot heden, II. de Wordings-Geschiedenis der Vrije Boerenpublieken, 1836-1852, III. de Geschiedenis van de Transvaal of Z.A. Republiek, 1852-1902, en IV. de Geschiedenis van den Oranje-Vrijstaat, 1854-1902.
Prof. Kalff, die in zijn voorrede tegen groot-doenerij waarschuwt, acht dit boek ten zeerste geschikt om onze belangstelling levendig te houden voor onze stamverwanten daarginds.
‘Al erkent men ten volle dat er in ons land nog heel veel te doen valt, men mag toch blijven erkennen hoe wenschelijk vooral voor een klein volk verruiming van horizon is. Wat al voordeelen biedt aan een Moederland het verkeer met andere landen, waar stamverwanten een eigen staat hebben gevestigd. Wat al gelegenheid tot ontwikkeling van handel en nijverheid, van sluimerende geestkracht en ondernemingsgeest, tot het verkrijgen van vrijer en ruimer begrippen, tot het oefenen van wederzijdschen invloed in dat gedurig heen en weer van komen en gaan tusschen stamverwante volken. Wat had Zuid-Afrika niet voor ons volk kunnen zijn!’
Klinkt dit als een klacht - een aanklacht zelfs! - als we nu maar wakker blijven, elk op zijn terrein, is het wellicht nog niet te laat.
De schrijver zelf wil niet dat zijn werk alleen ‘een blijvend gedenkteeken van verwijt’ zij. ‘Veeleer hopen wij, dat de aan te voeren feiten, waaruit blijken zal, wat door enkele verlichte en vèrziende Nederlanders op verschillende tijdstippen gedurende den loop der voorgaande eeuw is verricht, of althans gepoogd, mogen strekken om het tegenwoordig geslacht van Nederlanders te doen inzien, wat er, ook nu nog na den jongsten verdelgingskrijg, in Zuid-Afrika kan en moet gedaan of ook wel nagelaten worden om de hooge belangen van den Nederlandschen stam daar te bevorderen en, zoo God wil, dezen nog een grootsche toekomst te helpen verzekeren.’ Zijn belangwekkend werk worden veel gelezen!
v.N.
| |
Sven Lange. Daden des Harten.
Roman uit het Deensch. Door Gerrit
| |
| |
P. Bakker. Geauthoriseerde uitgave. 2 dln. Amsterdam, C.A.J. van Dishoeck. 1902. - Een boek van machtige compositie. Het begint met eene schouw van zeer vele personen, eene schouw, die overstelpend dreigt te worden - en eindigt met de beschrijving van het levenslot van twee paar menschen, wier eigenaardige levensloop voornamelijk wordt bepaald door ‘daden des harten.’ Daden des harten geven het grootste, innigste genot, maar veroorzaken ook de diepste smarten. Harten kunnen elkander sneller en beter verstaan dan intellekten. En de aan het hart toegebrachte wonden vinden genezing in het hart zelf. Dat leert ons het mooie boek van Sven Lange.
De schrijver is een meester in karakterbeschrijving. Hij heeft een' vasten toets, weifelt geen oogenblik. Rusteloos zijn de daden der optredende personen, rusteloos als het leven is van menschen, wier hart het machtigste levensorgaan is, luide spreekt en niet dan terloops het koele verstand aan het woord doet komen - rustig staat daar de schrijver tegenover, verklarend met weinig woorden, maar van groote diepte en veel zeggingskracht, den lezer geheel vrij latend in zijne sympathieën en antipathieën.
Er is iets grootsch, iets episch vooral in de karakterteekening van Hertha Juncker, een gevoelvol, voor onuitwischbare indrukken zeer ontvankelijk meisje, dat zich zonder eenig voorbehoud geeft aan den dichter Fries, een' kinderlijk goedigen, doch ook kinderlijken zwakken jongen man, die zich ten slotte van Hertha scheidt en terugkeert naar zijne, hem mishandelende vrouw, omdat hij niet anders kàn, omdat hem de kracht ontbreekt zich los te rukken van den daemonischen invloed dezer vrouw.
Prachtige bladzijden zijn er in dit boek. Bladzijden, die heftig ontroeren, en bladzijden, die stil aandoen. Ook bladzijden, die tintelen van humor. En wat meer zegt: het geheel is een harmonisch werk van breede conceptie.
Ergens heeft een Hollandsche schrijver beweerd, dat Sven Lange in Daden des Harten ongewone toestanden behandelt. Ongewoon voor Holland, dat is mogelijk. Maar wie vele landen en volken kent, stuit niet eenmaal op wat hij onmogelijk of zelfs onwaarschijnlijk acht.
De vertaling is, behoudens eenige onachtzaamheden, zeer verdienstelijk.
Summa summarum: een superieur boek, zooals er slechts weinig verschijnen en.... waarvan de Hollandsche romanschrijvers wat kunnen leeren.
| |
Intermezzo door Marie Marx-Koning.
Uitgave van C.A.J. van Dishoeck, Amsterdam. 1902. - Marie Marx-Koning is zeker eene der vruchtbaarste schrijfsters van ons land. Ook veelzijdigheid is haar deel; zij schrijft sprookjes, gedichten en romans. En nu is Intermezzo verschenen, een bundel schetsen.
Moet onder dien titel verstaan worden, dat de schrijfster zelve den bundel beschouwt als verpoozingswerk, tusschen ernstiger arbeid in? Of is het boek genoemd naar den titel van de eerste schets, een gebruik, waarvan ik het nut niet in zie?
Vergeleken met hare uitnemende sprookjes, zijn deze schetsen minderwaardig. Wel treffen ook hierin de poëtische gedachten en het teere gevoel der schrijfster, doch Marie Marx-Koning is het sterkst, wanneer gedachten en gevoel niet nauwlettend rekening behoeven te houden met de realiteit der dingen. In deze schetsen nu, die levensgevallen behandelen, waarbij het er voornamelijk op aan komt, de zielsgewaarwordingen van het oogenblik vast te houden, stelt de realiteit groote eischen, waaraan de
| |
| |
schrijfster maar matig voldoet. Want het schrijven van sprookjes heeft haar zoozeer gemeenzaam gemaakt met de allegorie, dat zij zelfs het nuchterste feitje in het werkelijke leven allegoriseert. Een' enkelen keer kan de kenschetsing daardoor een' schoonen glans verkrijgen, doch op den duur vermoeit die stijlversiering. Bepaald smakeloos wordt het zinnebeeldige, wanneer het, buiten het sprookje, overgaat in onnoodige personificatie van levenlooze voorwerpen. ‘Recht stonden de hooge, meedoogenlooze huizenmuren in de rondte, veraf half weggewischt door den mist, dichtbij met ziellooze raam-oogen en doode deur-vlakken. Aan kozijnen hingen groote huil-druppels, die nu en dan met een tam kletsje op de koudnatte steenen vielen.’ In dit bizonder geval zoû men zich nog kunnen afvragen, vanwaar dat gehuil komt bij zooveel meedoogenloos-, zielloosen doodheid.
Intermezzo is, dunkt mij, de best geslaagde, Sinterklaas-Fantasie de minste schets. Er is tusschen beide niet alleen een groot verschil in gevoelsdiepte, doch ook in taalwaarde. In de laatste schets is de geforceerde woordvorming onduldbaar. De schoonheid bijvoorbeeld in de woordsmederij van ‘de zware oud-zijn-wenkbrauwen’, ‘pret-wangen’, ‘krimp-splinters’ ontgaat mij ten eenenmale.
Soms hoort men de schrijfster heel wijze gedachten uiten, als spreuken van bezonken levenservaring. Die gedachten staan evenwel zoo onevenredig groot naast het beschrevene, dat men dadelijk denkt aan tweedehands-wijsheid.
| |
In China door Louise Stratenus.
2 dln. Alkmaar, P. Kluitman. - Louise Stratenus is voor geen klein geruchtje vervaard en altijd van zessen klaar. Zij reist overal heen, naar de verste en meest afgelegen oorden der wereld. Zij kent alle hoven, alle staatshoofden, alle volken ter wereld. Op elke landkaart is zij verbazend goed thuis. En ‘spelen’ hare romans en andere geschriften tot nog toe maar in ondermaansche landen en streken, de tijd zal wel komen, dat wij onder haar geleide uitstapjes maken naar de andere planeten en naar de maan en mogelijk ook naar de zon.
En het opmerkelijkste is, dat Louise Stratenus niet in werkelijkheid reist. O, neen, dat is niet je ware. Dat neemt maar veel te veel tijd weg. Zij reist in hare verbeelding. Hare gedàchten, die niet huiselijk van aard zijn, hare gedàchten zijn globe-trotters.
Met In China zijn wij.... nu ja, in China. En wij maken er kennis met Zweden, Hongaren, Russen, Engelschen, Franschen, Duitschers en nog andere Europeanen, met Chineezen, met de Boksers, met den keizer, de keizerin, de keizerin-tante van het Hemelsche Rijk, enz. enz.
Wie wat weten wil van de laatste onlusten in China, degezantschappen, de Christelijke zending aldaar en nog veel meer wetenswaardigs uit ‘l'histoire contemporaine’, zal met vrucht Louise Stratenus' jongste boek lezen. Maar hij moet geene litteraire eischen stellen. Zelfs moet hij geene verwachtingen koesteren omtrent ‘locale kleur’. Want ‘il faut se défier de l'oeil des voyageurs’, vooral wanneer het lichaam van den reiziger veilig thuis blijft.
| |
A. Reyding. Wereldroes.
Humoristische roman in dialogen. Cohen Zonen, Amsterdam. - Weinig Hollanders hebben zooveel aanleg voor tooneelschrijver als de heer Reyding. Dat hij tot dusver nog niet gerekend wordt onder de dramatische auteurs van beteekenis, moet wellicht worden toegeschreven aan het feit, dat hij zijn talent heeft besteed aan een
| |
| |
inferieur genre, het laag-komieke.
In Wereldroes is hij van het laagkomieke glansrijk gestegen tot het humoristische. Dit boek tintelt van humor. Wel lijkt het in 't begin, alsof de schrijver maar wat grappigheden heeft willen uithalen, doch komt men verder, dan merkt men al meer en meer, dat er lijnen van karakterteekening doorheen loopen en naast het komische element het tragische de aandacht vraagt. Vooral Chiella, het meisje, dat natuurkind blijft, trots de omgeving van schijnbeschaving, is goed geteekend. Als eene teedere bloem, geknakt ten slotte, maar rein gebleven, verrijst zij uit het gewirwar van de deels exotische, deels gedemoraliseerde omgeving.
Dat alles in dialoog-vorm. De heer Reyding is er sterker in dan het meerendeel zijner schrijvende landgenooten. ‘Il faut de l'opposition et du jeu dans un dialogue; autrement c'est un dialogue où il n'y a qu' une personne qui parle,’ schreef Fontenelle. De heer Reyding weet inderdaad spel in den dialoog te brengen. Eigenlijk is deze ‘humoristische roman in dialogen’ dan ook een tooneelstuk. Een tooneelstuk, tegen welks opvoering slechts het bezwaar bestaat, dat het vijftien bedrijven telt.
Indien de heer Reyding een' volgenden keer eens een dergelijk werk schreef in drie, vier, desnoods vijf hoofdstukken, zegge bedrijven....?
| |
Bartje door Suze la Chapelle-Roobol.
2 dln. Haarlem, Vincent Loosjes, 1902. - Mevrouw La Chapelle-Roobol is eene gemoedelijke, gezellige vertelster, die zonder pretentie en zonder vertoon vele en lange verhalen kan doen. Zij vertelt een voudig en met grenzenloos geduld. En zij vertelt geregeld. Zij voelt veel voor echte braafheid en ware zedelijkheid, neemt den handschoen op voor de verdrukte onschuld en on verdiend-ongelukkigen. Haar hart is vol medelijden.
Ware het nog gebruik, den boeken ook ondertitels te geven, Bartje zoû tot ondertitel kunnen dragen: ‘De treurige lotgevallen van eene brave dienstmaagd’.
Bartje is een heel geschikt boek voor leesgezelschappen, want het is een aan alle kanten braaf boek. Ook laat het zich gemakkelijk lezen, zoo heelemaal zonder inspanning.
Al die verdienstelijke eigenschappen maken echter van het boek nog geen mooi litterair werk. De taal van Suze la Chapelle-Roobol is vlak en slap. Ze leeft een effen, goedmoedig leventje. Ze jubelt nooit, ze jammert nooit; ze schatert het nooit uit en ze spot nooit. Stilletjes leeft ze voor zich heen, schier geheel kleurloos.
| |
Uren met Schrijvers. Studiën en Critieken door W.G. van Nouhuys.
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. 1902. - De heer Van Nouhuys is, het blijkt uit alles, huiverig van lyrische kritiek. Hij laat zich niet meêsleepen, wil zich niet laten meêsleepen, vreezend de misleidingen van het gevoel. Zich dwingend tot kalme, rustige beschouwing, analyseert hij, trekt parallellen, definiëert, constateert. Hij is in ons land de dialectische kritikus. De kritiek is hem in de eerste plaats eene verstandelijke kunst en de waarde van een kunstwerk dient voornamelijk door denkvormen te worden bepaald.
Deze methode heeft ontegenzeggelijk hare groote voordeelen. Ze behoedt voor subjectieve beschouwingen; ze geeft zich en anderen rekenschap van hare goedkeuring en hare afkeuring; ze werkt nauwgezet. Maar ze heeft ook iets tegen. Want, hoe vernuftig men ook moge zijn - en vernuftig is de heer Van Nouhuys -, het menschelijk vernuft is niet onbeperkt en niet zelden komt
| |
| |
het voor, dat het gevoel ten opzichte van enkele dingen van schoonheid en van onschoonheid meer onderscheidingsvermogen heeft, onbewust kundiger is dan het verstand.
Het komt mij daarom voor, dat somtijds de dialectische kritiek, zonder hare formulatie-beteekenis te verliezen, voor eene wijle plaats kan maken voor de lyrische, met name daar, waar het gevoel zich, trots alle pogingen daartoe, niet laat leiden en overreden door het verstand. Ik denk daarbij aan de uitspraak van Emile Hennequin, dat een boek ‘sera goûté, non à cause de la vérité objective qu'il exprime, mais en raison du nombre de gens dont il réclame la vérité subjective, dont il rend les idées, dont il ne contredit pas l'imagination.’
De heer Van Nouhuys is stellig een der Hollandsche kritici, naar wier uitspraken het meest wordt geluisterd. Naar mijn inzien zoû zijne beteekenis als boekbeoordeelaar toenemen, indien hij zijne verstandelijke methode den rug toekeerde, zoodra ze hem op minder begaanbare wegen brengt.
| |
Maurice Maeterlinck. Wijsheid en Levenslot.
Vertaling van Mevrouw G.M. van der Wissel-Herderschee. Tweede herziene druk. Amsterdam, C.L.G. Veldt. - Wijsbegeerte in de taal eens kunstenaars. Dr. J.D. Bierens de Haan, die eene voorrede bij dit boek heeft geschreven, duidt den inhoud o.m. door deze woorden aan: ‘En nu is een eeuw-oude vraag de aanleiding tot dit boek, deze: met welk voelen en denken ontvangt de mensch (d.i. de diepbewuste, of de wijze, gelijk hij hier heet) de gebeurtenissen van het levenslot? In de manier waarop hij deze ontvangt, niet lijdelijk doch met een aktieve ontvangst van zijn voelen en denken - bestaat zijn levensgeluk.’ Maar Maeterlinck beantwoordt die vraag op andere wijze dan de Stoïcijnen. Niet de gevoellooze gelatenheid were de teleurstellingen, maar de wijze berusting drage bij tot het geluk. Geene ompantsering van het gevoel, maar eene versterking van de gemoedskracht, versterking, die tot gelijkmoedigheid leidt. De wijsheid streeft er minder naar, de hartstochten te vernietigen dan ze te doen bijdragen tot het geluk.
In heldere taal uit Maeterlinck zijne overdenkingen.
De vertaling is over het algemeen goed. Hier en daar is ze wat al te letterlijk.
Tegenover het titelblad prijkt het portret van den kunstenaar-wijsgeer.
K. |
|