| |
| |
| |
Literatuur of het tooneel.
Door Frans Coenen Jr.
Ik zou naar aanleiding van Verleden, tooneelspel in 3 bedrijven van mevr. Boudier-Bakker, wel 't een en ander willen zeggen, dat zich aansluit bij mijn vorig artikel over het Tooneel.
Wat ik toen schreef, dat het Tooneel verdronk in de Letteren, dat het heelemaal er in opging en vervaagde, met verlies van al zijn speciale eigenschappen, komt aan dit werk van mevr. Boudier nog eens onverwacht en scherp te blijken, zoowel door zijn inhoud en bewerking als door het onbetwijfelbaar succes, waarmee het overal door de Ned. Tooneelvereeniging vertoond wordt.
Die inhoud van 't stuk moge hier nog even in herinnering gebracht worden.
De oudste zoon uit een burgerfamilie, al te jong naar Amerika in betrekking gezonden, heeft zich daar, door het spel verleid, aan eenige kas vergrepen, waarvan gevangenisstraf het gevolg was. Doch dit alles is lang vergeven en vergeten, zou men zeggen, nu er jaren zijn voorbijgegaan dat de jonge man, in Europa teruggekeerd, zoowel in 't buitenland als thans in de eigen stad waar zijn ouders wonen, stipt, vol ijver en zeer bekwaam verschillende betrekkingen heeft vervuld. Niemand, buiten de familie en zijn verloofde, weet iets van wat in 't verre land is gebeurd, en zoo zou het schijnen dat het gezin in een kalm geluk van dagelijksche plichtsvervulling kon leven, nu weer ganschelijk verzoend met den zoon, die zoo krachtig zijn eigen leven heeft weten op te bouwen en aan wiens karakter deze jeugdige zonde eer goed dan kwaad schijnt te hebben gedaan.
Maar het is heel anders uitgekomen, en dit is het intieme, het
| |
| |
subtiele drama dat de schrijfster ons doet meeleven. Er is in de uiterlijke omstandigheden dezer familie niet het geringste dat onrust kan verwekken, er is integendeel reden tot dankbare tevredenheid, omdat alles met den zoon zich ten beste heeft gekeerd, en toch leeft men in een atmosfeer van onrust en twijfel. Omdat de vader, een plichtmatig, nauwgezet kantoorman, zwaar geschokt in dien vreeselijken tijd van het proces en de straf zijns zoons, sedert een zenuwlijder is geworden, ongedurig, prikkelbaar en eeuwig vervolgd door de gedachte dat wat eens is gebeurd, weer kan gebeuren. Zonder eenig begrip van het karakter van zijn jongen, ouderwetsch opgevoed in de begrippen van zonde en slechtheid, als een soort van metaphysische Sirenen, die vasthouden, wie zich eens tot hen neigde, is hij in durenden angst bij elke stap die de oudste zoon doet. Op zijn jongsten vertrouwt hij rotsvast omdat deze nooit iets misdreef, maar die eens heeft misdaan, zijn oudste, kan hij daarom nooit meer vertrouwen.
Alsof niet alles betrekkelijk was en de maatschappelijk strafbare daad voor eens menschen deugd al een bizonder gebrekkige waardemeter! Alsof de kwalificaties van Deugd en Ondeugd, aan een Strafwetboek ontleend, niet van zeer grove soort waren, en alles afhangt van den eigen aard van het individu, die hem in verband met de omstandigheden, tot de daad heeft gedreven!...
Maar het is juist gezien en juist gedaan een ouderwetschen vader zoo te laten oordeelen, zóó natuurlijk zelfs dat het schijnt of men hem daartoe niet eens zenuwziek heeft te maken ....
En gelijk nu de vader is, zoo is ook het overige gezin. Het lijkt of met zijn geestesonrust en wantrouwen allen besmet werden en aldus leeft dan de verloren maar sedert lang hervonden zoon in een kring van menschen, die misschien wel vergeven, maar heelemaal niet vergeten hebben. Zonder het laatste beteekent echter het eerste niemendal bij lieden, die bekrompen-braaf zijn en nog het echt-burgerlijk gevoel bezitten van samenhooren, van één-stamuitmaken. Niemand van hen allen zegt of verwijt direct iets aan den jongen man, maar zijn gescherpte gevoeligheid merkt overal, in gebaar en blik, hun gemis aan vertrouwen en zijn pas herstelde zelf-achting lijdt er hevig onder. Het maakt hem onzeker in zijn gedragingen, angstig voor zich zelf, beschaamd en bezwaard van zelfverwijt om wat hij eens deed, wat hij zoo noodig heeft te vergeten en waaraan men hem echter telkens weer komt herinneren
| |
| |
Zulk een toestand ware onduldbaar voor hem, zoo hij niet zijn meisje had, die hij zich ruimer en wijzer van inzicht denkt, met beter begrip van wat hij eens was en hoe hij na jaren is veranderd. Zij tenminste, twijfelt niet aan hem, omdat zij zijn karakter begrijpt!
Zoo meent hij, maar een toeval, een vrij onbelangrijk incident, doet hem, als bij het sinistre licht van een plots oplaaiende brandvlam, ontdekken dat zij is als de anderen en hij bitter alleen staat om zijn hernieuwd leven te handhaven tegen al die welmeenende, maar innig bekrompen verwanten, die om hem vast klevend, zijn gang belemmeren en uit louter liefderijke bezorgdheid hem weer omlaag zouden trekken.
En als hij deze ontdekking bij zijn meisje heeft gedaan, kan zijn bezwaard en verbitterd gemoed de omgeving van het ouderlijk huis ook niet langer verdragen. Hij neemt de hem aangeboden betrekking in 't buitenland aan en gaat heen in de hoop dat voortaan hun bezwarende liefde hem met rust mag laten en zijn opnieuw gegrondvest leven niet meer schokken.
Aldus is de inhoud van mevr. Boudiers drama, waarvan men de teedere innigheid, de fijnkleurige, de bleek-stille levenswaarheid moge waardeeren....
Ik heb er alleen dit tegen, dat 't een novelle en hoegenaamd geen tooneelwerk is.
Laat ons zien waarom.
Als er één zaak duidelijk blijkt aan den toeschouwer, dan is 't wel deze, dat dit drama er een is niet van uiterlijke handeling, doch van innerlijk zieleleven. Op het schijnbaar gladde watervlak van dit familiebestaan doet telkens een opstijgende dampbel van inwendige ontbinding blijken. Men ziet heel weinig, maar in de hoofden gebeurt het, in het denken en gevoelen der menschen, die uiterlijk gewoon doen. En het proces gaat voort, elken dag een weinig. Zij staan op, zij ontmoeten elkander, elk tot zijn dagelijksch werk, zij onderhouden zich rustig over onverschillige dingen.... Maar dan, soms bij een plotselingen keer van het gesprek, onverwacht, is daar het wantrouwen in een stem, in een haastig afgewenden blik der oogen.... En de jonge man heeft het gezien, gehoord en er den angstschok van ondergaan. Dan is er een oogenblik zwijgen, tot men, ietwat gedwongen, het gesprek
| |
| |
hervat. En de dag verloopt misschien verder gewoon en rustigfamiliaal-vertrouwd.
Maar het morgen- of overmorgen brengt weer zoo'n moment van plotseling blijkende zielestemming. Die oogenblikken worden talrijker, of de jongeman, wien zij gelden, wordt misschien gevoeliger. De atmosfeer verdicht zich om hem. Hij speurt allengs het verraad overal, het wantrouwen dat zich loodzwaar aan al zijn gedragingen hechten gaat. Waar hij eerst de huisgenooten onbevangen en innig-vertrouwd tegemoet kwam, daar wordt hem allengs zelfs de omgeving gehaat. Er gaat een benauwenis uit van de bekende kamers. De oude meubels zien hem aan star en vaal en hij voelt een weerzin tusschen hen te leven. En hoe meer wilskracht hij heeft, hoe meer hij zich tot geduld dwingt en zachtheid tegenover hetgeen toch immers enkel angstige bezorgheid is, hoe erger de obsessie wordt, die hem zijn verwanten gehaat en het ouderhuis tot een gevangenis maakte....
Deze reeks van zielestemmingen nu, angstig verborgen en nauwelijks een enkele maal doorbrekend in woord of gebaar, kan de novelle ongeveer geven. Zij heeft den tijd en kan achter elkaar, met bladzij na bladzij, in een interieur met vage figuren, die stemmingen wekken, waarom het hier te doen is. Wij laten ons zachtjes meedrijven met 't verhaal en 't kleine gebeuren van eenige bladzijden te voren schijnt al lang geleden, omdat de auteur het zoo wil. Hij zet de feiten en personen in onze verbeelding in hun opvolging van tijd en plaats en niets is er, dat ons belet hem te gelooven, zonder tegenstand ons door hem te laten leiden.
Daarbij heeft de novelle-schrijver het volkomen in zijn macht de personen in 't vage te laten, waar hun scherper karakteriseering voor het verhaal onnoodig is. Een geval als in ‘Verleden’ kan in allerlei kringen voorkomen, waar de opvattingen niet al te ruim zijn en het familiegevoel sterk is. Het lijkt dus nutteloos zuiver omlijnde menschfiguren op te stellen, waar 't slechts op 't algemeen familiekarakter aankomt. Het is zelfs schadelijk voor den indruk dit wèl te doen, omdat 't maar aandacht afleidt. Slechts in die momenten, waar het om te doen is, dient de omgeving scherp geteekend te zijn, maar enkel de uiterlijke omgeving: de gezichten elkander tegenover in de omwandende kamer, hoe het licht scheen en de stemmen klonken en hoe de stilte vol was van de zware gedachten....
| |
| |
Dit alles echter is vierkant tegen de natuur van het Tooneel.
Daar mist de auteur die absolute macht over onze aandacht en verbeelding en hij moet wel heel voorzichtig zijn met bestemming van personen, plaatsen en tijden, of wij gelooven hem niet meer, wijl onze zinnen hem weerspreken. Tijd en plaats blijven op een tooneel eigenlijk altijd dezelfde. De plaats is immer die vierkante ruimte achter het doek, de tijd is de avond zelf, dat wij daar zitten en kijken. Nu is het wel mogelijk van onze goedwilligheid een verbeeldingsinspanning te verkrijgen en die planken een kamer te doen voorstellen en de avond desnoods... desnoods een dag ... Maar forceer die dingen vooral niet te veel, maak ze noch gecompliceerd noch te reëel, want anders wordt onvermijdelijk onze fantaisie-dag weer een zonderling-belicht stuk avond en zien we de planken en het papier door 't luchtig gebouwd plafonddoek en de trillend-zwakke wanden...
Waar derhalve de tooneelrealiteit zoo weinig te buigen is, daar moet de levenswerkelijkheid maar gebogen worden, meent de dramaschrijver, meende ook deze dramaschrijfster, mevr. Boudier-Bakker.
Daar zijn drie bedrijven, dus drie afgepaste tijden en drie bepaalde plaatsen. In die maten moet de reeks van kleine feiten, gescheiden door lange ruimten van gewoon leven, dan maar saamgeperst. Wat vaag en langdurend was, moge scherp-omlijnd en kortstondig worden, en zoo ziet men de gerekte, zenuwmoeiende voorbereiding der catastrophe, gelijk die in 't leven er was en in de novelle rustig kon worden uitgesponnen, tot haastige, abrupte opvolging van gesprekken verwerkt, die, hoe schijn-natuurlijk ook aangebracht uit een tooneel-oogpunt, echter den noodigen realiteitsindruk niet geven.
Bovendien was de schrijfster genoodzaakt, omdat nu eenmaal de acteurs lichamelijke menschen zijn, haar personen te typeeren, hun elk een karakter mede te geven, wijl zij anders, en wel door de eigen lijfelijkheid, zichzelf een karakter hadden gegeven, dat geheel niet in 't kader paste.
En zoo gaf deze behandeling al dadelijk aan 't luchtig gesponnen verhaal een zwaarte van gewicht door onnoodige uiterlijkheid, die onze aandacht veel te sterk en in verkeerde richting spande. Al die handelende personen, die heel-bijzondere kamer, die kamer met die menschen daarin... Sakkerloot! men verwachtte dat er heel wat gebeuren zou!
| |
| |
Maar toen, in de tweede acte, was 't in eens uit. Die zoo-en-niet-anders gemeubelde kamer bleek geen bijzondere beteekenis te hebben, die scherp omlijnde karakters waren maar bijfiguren, en de catastrophe viel tegen, omdat 't tragische immers in de vóórgeschiedenis lag, die ons in 't eerste bedrijf àl te kort en nog verward met persoonen toestandomschrijving was voorbijgegaan.
Even voelden we ook een stemming aan de theetafel, waar de jonge man tot vol besef van zijn omgeving komt. Even een levensperspectief ...
Doch stemmingen zijn zeldzaam op het tooneel en duren niet.
Daarna het laatste bedrijf, niet meer dan een tafereel: het afscheid. En de eindindruk was: veel omkleedsel over weinig inhoud, een mager lijfje in een veel te wijden jas, een wat slappe Driekoningenkoek, met een toch zeer deugdelijke en smakelijke boon er te diep in verborgen...
Het is de schrijfster haar schuld niet, maar het Tooneel kan 't ook niet helpen. Zij behoorden niet te zamen, wat deden ze ooit bij elkaar, dit fijne en vage stuk Literatuur en het forsche, positieve Tooneel!
Wat deden zij ooit bij elkaar en hoe kwam een jong, talentvol auteur er toe zóó de ongelijkslachtigheid van dit geval en het wezen van het Tooneel te miskennen, dat zij, trots alles, haar literatuurdeeg in een theatervorm wilde bakken?
Het is wel een sterk blijk hoe weinig meer de menschen van onzen tijd het tooneelkarakter begrijpen, die zooiets als Verleden op het tooneel brengen èn die het aldus accepteeren en toejuichen. Om hiertoe te komen, moet men gewis al heel lang op dwaalwegen zijn en het rechte spoor verwonderlijk bijster.
Dat 't Tooneel, immers met echte menschen werkende, ook forsch geteekende karakters verlangt; dat vervolgens die karakters daar niet alleen ter figuratie aanwezig zijn, maar in (en aan) den slag moeten; dat uit hen het drama dient te worden in opvolgende en allengs spannender actie, die zichtbaar, hoorbaar en liefst zonder stemmingen voortschrijdt met besliste stappen ter catastrophe; dat eindelijk de handeling zooveel mogelijk tot dezelfde plaats en één zelfde spanne tijds dient beperkt, omdat men nu eenmaal diè bepaalde scène en dit bepaalde uur heeft, waarvan het moeilijk is zich geheel los te maken... dat alles, wat de Ouden zoo
| |
| |
goed wisten, hebben schrijvers en publiek hedendaags ganschelijk vergeten. Tot hun schade, want moge het al aan genieën als Shakespeare en Goethe gegeven zijn deze Tooneeleischen niet te achten en toch hun doel te bereiken, voor de gewone aardlingen beteekent het volslagen fiasco of tenminste verlies van kracht en werking, als zij de natuur van het. Tooneel miskennen en er van willen wat het niet geven kan.
Want het Tooneelspel is als frescoschildering, die met groote, forsche lijnen, vlakke figuren werkt. Zeker wordt er het perspectief niet geheel verwaarloosd, maar nimmer mag toch het begrip verloren gaan dat het hier om decoratie van een vlakken wand te doen is.
Zoo het Tooneel dat naar buiten werken moet voor een groot aantal zeer verschillend gestemde menschen, op een bepaald uur, dat met den inhoud van het spel niets te maken heeft. Het fijne, het vage, het droomerige gaat er verloren, tenminste voor een groot deel der toeschouwers, maar oneindig dieper en blijvender voor de middelmaat der menschen kan daarentegen de indruk zijn van het klankvol woord, het sobere, expressieve gebaar, en die enkele maskers der mimiek, die de groote passie's verbeelden.
Doch de tooneelschrijver moet dan ook gelegenheid laten van die machtige middelen gebruik te maken. Zooals het thans gaat sterft het Tooneel zachtjes weg aan verval van krachten en de Literatuur staat er bij en verwondert zich en meent toch zoo haar best te hebben gedaan. |
|