Groot Nederland. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] [Gedichten Door Edmond van Offel] Dooidag. De dag verwordt in bleeken mist en duister kleureloos, de dag zoo weinig dag geweest en droevig eindeloos. En 't dooit. Het ijs lekt op den weg in plassen loom als lood, in 't zwarte water roereloos in d'ijsgen Winternood. En niet een klachte, en niet een kreet die scheurt het rouwenkleed van 't zware zwijgen roereloos om 't eindelooze leed. De dag verstikt. Als 't wichtje dat voor goed zijne oogen sloot alvoor 't eens zag, alvoor 't eens loech - de droeve dag is dood. Edmond van Offel. [pagina 228] [p. 228] Najaar. I. O leven! 'k weet wat diepe droefenis ge draagt in dezen overschoonen lach, lijk om een heiligdom een rijke nis, heel wijd, heel hoog om 't al geheven; lach die lijk een droom van luister kallem is ontplooid, om alles wat er nog vermag te drinken 't gouden licht van dezen dag, te groeien ook naar uw geheimenis. En wil mijn ziele stille zijn en wijs, mijn arrem hart het kan geen ruste vinden ook in dees groote ruste niet: wee-grijs ziet het die blauwe lucht; 't hoort wilde winden verwoesten wat het leerde minnen - weer! - en 't weent, en 't weet de ster van Hoop niet meer. [pagina 229] [p. 229] II. Het rosse bosch het gloeit als een fornuis waar smeltend de metalen vloeien: staal, koper en goud het kookt in 't bloedgestraal van 't herrefstvuur; en zonder een geruisch het brokkelt, glimmend glijdend door 't gekruis der takken, langs de stammen groen en vaal - de bronzen zuilen van de zomerzaal die eenzaam zullen blijven staan in 't gruis. 't Juweelen kleed het brandt van 't naakt geraamt. Langzame slaan de lange vlammen saam, 't gordijn verterend dat nog bloemen vlocht in 't loof, 't weerstaan der laatste macht versmachtend, en gapend latend de ijzig stille krocht waar de drie zwarte Nornen zitten, wachtend. Edmond van Offel. Uit een eerlang te verschijnen bundel ‘De Getijden’. Vorige Volgende