Groot Nederland. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||
Een keerpuntGa naar voetnoot1). Dramatische Schets in één bedrijf.
|
Mr. Wouter van Wezel, rechtsgeleerde. |
Ada, zijn vrouw. |
Mevrouw Van Aarsen, haar moeder. |
Abbing. |
Emilie Weber. |
Van Rechteren. |
Mina, dienstmeisje. |
Een klerk. |
Plaats der handeling: Den Haag. Tegenwoordige tijd.
Ziezoo. Alles in orde. As de thee nou te lang trekt en bitter wordt, is 't mijn schuld niet.
Mevrouw nog niet thuis?
Nee meneer.
Mevrouw laat uitgegaan?
Zoowat halfdrie, meneer.
Alleen?
Met mevrouw Weber, op de fiets.
Wat praat jij raar.
Toch niet, meneer.
Was mevrouw nog wat gaan liggen? Klaagde mevrouw nog over hoofdpijn?
'k Geloof dat mevrouw wat beter was. Geslapen heeft mevrouw zeker niet meer. Mevrouw Weber was al zoo vroeg.
Mevrouw zag wel erg bleek.
En was mevrouw Weber....
Was meneer Weber er óók bij?
Nee meneer. Mevrouw Weber was héél alleen - er was niemand méér bij.
Dat tref ik, Wouter, dat je hier bent, - ik wou je juist even spreken.
Ik kwam even hier om naar Ada te zien. Dadelijk verwacht ik een paar lui voor een conferentie.
Altijd druk!.... Zeg eens, hoe was 't vanmorgen met Ada?
Die thee zal nu vanzelf wel trekken, Mina.
Ja mevrouw.
Hoe is 't nu met 'r?
Nou.... zoo al 't zelfde. 't Is erg afwisselend. Soms is ze opgewekt, opgewònden zelfs, lacht, zingt, net als vroeger. Dan ineens ziet ze bleek, is ze lusteloos.... down. Toch zou 'k zeggen dat het fietsen haar wel goed doet.
Ja - - dat dacht ik ook. En - - ze is vanmiddag er weer op uit, hè?
Met Emy Weber - die heeft haar afgehaald.
'k Zag ze van den Leidschen straatweg op een dwarsweg, net vóor ik hier naar toe reed.
Met Emy....
En met nog een paar kennissen, die ze zeker ontmoet hadden: Van Rechteren en Abbing.... Ze zagen mij niet.
Zoo.
Jij doet er nog altijd niet aan?
Waaraan?.... O - aan fietsen? Nee. God moeder, wanneer zou ik het leeren? En al kòn ik het - 'k heb geen tijd.
Dat is toch wel jàmmer - vind je niet?
Och waarom? 'k Heb er hoegenaamd geen lust in, en Ada vindt immers tòch gezelschap.
O zeker!.... Maar als het nu voor Ada's gestel zoo goed is,
- zou 't toch nog veel prettiger voor haar zijn, als ze nu en dan ook eens met jòu kon fietsen, en.... beter ook....
Waarom zegt u dat?
Zeg eens - niet zoo'n justitie-gezicht!....
Wouter, heb je er wel eens over gedacht, wat de oorzaak kan zijn van Ada's zenuwachtigheid, haar hoofdpijn, haar gedruktheid?
De dokter zegt dat ze lijdt aan bloedarmoede.
Je dokter is een knap medicus, jongen - maar wat Ada aangaat, hecht ik niet veel aan die bloedarmoede. Wel komaan, zij is altijd een flinke, gezonde meid geweest. Laten we er eens even rustig over praten: 't treft zoo zelden dat ik je alleen vind.
Maar wat dàn?
Kijk eens - jullie bent nu twee jaar getrouwd, maar heb jij er wel eens over gedacht wàt voor een leven Ada eigenlijk heeft? Zie me maar niet zoo verwonderd aan! 't Is een gewoon verschijnsel, dat mannen die het dag aan dag even druk hebben, daaraan vergeten te denken.
Maar mama - Ada heeft een uitstekend leven! Ze kan alles inrichten heelemaal naar haar zin. Ik laat haar vrij in àlles. Ze heeft al wat haar hart begeert....
Dit laatste kan ik je niet zoo direkt toegeven. Voor 't óverige....
Maar wat wil u dan?
.... voor 't overige heb je gelijk. Alleen - is 't de vraag, of dat uitstekende leven voor háár wel zoo uitstekend is.
U meent misschien dat ze 't te goed heeft?
Nu - te goed en niet goed genoeg, allebei. Heb je er wel eens over nagedacht welk een overgang zulk een jong vrouwtje doormaakt? Denk eens aan: als jong meisje druk uitgaan dag aan dag; dan verloofd en door haar aanstaande gefêteerd en bedorven.... Schud maar niet van nee - je was al net zoo verliefd als elk ander, en je groote drukte verhinderde je toen niet om geregeld te komen. Er schoot zelfs nog wel eens tijd voor een extra-bezoek over!.... Toen kwamen natuurlijk de zorgen voor het huwelijk, de honderden kleine drukten voor de inrichting van 't huis, voor den uitzet; toen de bruidsdagen met feestje op feestje - een leven als in een roes: 't bruidje haast geen rustig uur om tot bezinning te komen. Dan het huwelijk.... de huwelijksreis, een hemel op aarde: ‘Er, der Herrlichste von Allen’ altijd bij haar, wéken achtereen....
Maar m'n hemel, mama.... u zou toch niet wenschen....
Laat me nog even doorgaan.... Dàn! Eerst is 't nòg heerlijk.... 't is alles zoo mooi, zoo nieuw. Er komen bezoeken van familie en kennissen: jong-vrouwtje is trotsch, gelukkig in haar eigen interieur. Meneer vindt het ook aarts-gezellig in zijn nieuw home - in de huiskamer waar zij is!.... 't Eerste diner - de eerste soirée.... de kamers zoo vol licht en bloemen - de jongelui trotsch op elkaar - hè?
Waarom haalt u dat allemaal op?
Om wat er volgt. Want er komen nu héél àndere dagen!.... Meneer heeft het druk - meneer heeft het heel druk - gelukkig! Maar daardoor zijn er dagen dat hij maar amper tijd meer overhoudt om 's avonds één héél uur gezellig bij zijn jonge vrouw te zijn.
Heb je er wel eens over gedacht wat dàt voor dagen zijn - voor háár?
Maar dat heeft ze toch....
.... vooruit geweten! o ja! Ik zal je eens wat anders zeggen: Een vrouw weet nóóit iets vóor ze 't ondervindt. Daar denken
we niet abstract genoeg voor. Anders trouwde er nooit een met een zee-officier.
Heeft Ada tegen u geklaagd?
En me verzocht er jou eens over te spreken? Kom jongen, waar denk je aan! Maar dat gesukkel van de laatste maanden heeft me bezorgd gemaakt; 'k had er je al eer over willen spreken. Ga nu zelf eens na wat haar leven is sommige dagen. Ze stáat er op om met je te ontbijten. Dat is om halftien afgeloopen. Dan geef je ze een zoen, steekt een sigaar op en verdwijnt. Tot één uur. Haastig je tweede ontbijt, soms verstrooid door al je zaken, soms nog een courant inziend, en vóór tweeën verdwijn je alweer. Tot vijf uur, soms halfzes. Jij kunt het niet helpen dat je dan wel eens wat moe bent en niet heel spraakzaam. Enfin - dat komt aan tafel weer bij en daarna - daarna.... als het eens bizonder gezellig is, heeft zij haar man bij zich tot tien uur, altijd, wanneer er geen dringende zaken zijn of.... vergaderingen!.... Om tien uur verdwijnt meneer ten derden male in zijn kantoor, mevrouw zit nog wat te lezen, blaart een tijdschrift of mode-journaal door, ziet tegen elf uur gapend naar de pendule, reddert wat op en gaat naar bed. Als meneer om één of twee uur boven komt, slaapt ze meestal zoo rustig, dat hij het jammer vindt haar wakker te maken voor een laatsten nachtzoen. Daar - zelfs op Zondag, als de vrouw van een arbeider haar man bij zich heeft, moet zij hem missen. Want Zondag is zoo'n rustige dag om zijn particuliere correspondentie af te doen, of zijn vak-tijdschriften bij te houden.
Wouter, voel je wat ik zeggen wil?
Voel je het verschil? Wat moet ze ingodsnaam uitvoeren al die uren alleen? Moet ze zich niet verwaarloosd, veronachtzaamd voelen? Alles gaat vóór, zij komt achteraan?
Maar wat wil u dan eigenlijk? Daar is toch niets aan te doen. Ik kan toch niet voor de gezelligheid mijn zaken verwaarloozen.
Voor háár geluk niet wat transigeeren? Wat minder voor de maatschappij, wat meer voor je vrouw zijn? Kàn dat niet? 't Is toch de persoon van wie je 't meeste houdt, niet?
Dat weet u best!
Maar hoeveel honderden vrouwen zijn er altijd geweest....
Die zich om dezelfde reden ongelukkig gevoeld hebben? Zeker - daar heb je gelijk in! Die langzamerhand zich geschikt, of die afleiding gezocht hebben - op de een of andere manier!.... En je vergeet één ding.... Vroeger verkeerde de vrouw in een veel gunstiger pozitie.
U zegt dat vròeger.... kom mama!
Dat vroeger - onder dezelfde omstandigheden - de vrouw er veel beter aan toe was, ja. Om de eenvoudige reden dat vroeger een vrouw zelf haar huishouden deed. Zelfs in de hóógste standen vond ze dat niet beneden zich. Maar in de laatste vijfentwintig jaar is dat veranderd. Een ontwikkeld man trouwt niet met een.... ménagère - zoo is 't immers?
Laten we daarover nu maar niet kibbelen.
Ik wil niet met je kibbelen. Ik wil je alleen maar vragen: hoe verbazend superieur moeten die moderne vrouwtjes wel zijn, om de weelde van het niets-doen te kunnen verdragen! En de meesten zijn niet superieur, net zoo min als haar echtgenooten, die dagelijks in 't gareel loopen. Je weet wel, Ada had geen lust in huishoudelijke bezigheden - ik had geen slag ze er aan te zetten - jij vondt, toen je met haar geëngageerd was, het óók niet noodig: je kon goed personeel nemen. Nu dat heb je gedaan, en 't gevolg is dat Ada niets hòeft te doen.... ergo, niets doet. En nu staat, na twee jaar, haar man - de knappe rechtsgeleerde - de psycholoog van de balie - verbaasd dat zij lijdt aan prikkelbaarheid, hoofdpijn, de dokter zegt zelfs: aan bloedarmoede.... en zijn schoonmoeder moet er bij komen om het kind bij den naam te noemen: aan verveling! Dat zijn vrouw, die heel anders zijn mag en zijn mòet dan haar moeder en grootmoeder, nu ook heel anders moet behandeld worden, dáár heeft hij niet aan gedacht.
Met uw welnemen!.... Ze heeft toch haar lectuur, haar piano, haar kennissen.
Och jongen, denk eens, als je altijd romannetjes lezen en altijd piano spelen kunt, en je kunt met je man niet praten over je lectuur, en je man luistert niet naar je piano-spel.... ik verzeker je, de aardigheid gaat er gauw àf in de doodsche, leege kamers! En je zult toch niet willen dat de kennissen altijd de plaats van den man innemen, wel?
Geloof je niet dat ik den spijker op den kop sla, Wouter? Och-heer, niets-doen is zulk een zwaar werk, zelfs menschen die den leeftijd van bloedarmoede al lang gepasseerd zijn, kunnen er soms nog niet tegen. Daar heb je mijn ouwen vriend Van der Wegen, oud-Raad van Indië, een kranig baasje nog toen hij een paar jaar geleden terugkwam. Wat is ie in dien korten tijd, door altijd societeit-loopen en aan klets-tafeltjes zitten, een zeur geworden. Kasian! Als een ouwe baker belust op chronique scandaleuse, op 't laatste stadsnieuwtje!.... Gisteren sprak hij mij aan in 't Bosch, had het over allerlei praatjes, over die historie van den Spaanschen diplomaat met dat freuletje - eindelijk waarachtig ook nog over Ada en haar fietsen - scheen ze nog al eens te zien.... nee.... enfin ik wou maar zeggen, zoo'n Van der Wegen....
Nee - U wou iets ànders zeggen!.... Wat zei-ie van Ada?
Wel nee.... Allemachtig, jongen, je doet me schrikken.
Ik ben volmaakt kalm. Wat zei Van der Wegen van Ada?
Niets. Er valt niets van Ada te zeggen. En dan tegen haar moeder! Wat denk je nu toch?
Ik denk....
Ik merk duidelijk dat u me iets verzwijgt. U moet het zelf weten.
Nee - nu wordt het te gek. Nu zou je nog gaan meenen dat er heel wat achter stak. Stel je voor: Van der Wegen, met z'n
dik, rood gezicht, spierwit haar, zóó'n breejen lachenden mond - 'n pater-goed-leven! - en die dan met 'n knipoog zegt: ‘laat Van Wezel maar wat beter op z'n vrouwtje passen!’ dan z'n hoed afneemt en schuddend van plezier doorgaat. 't Is serieus, hè?
Waar had hij ze gezien? Met wie?
Daar zei hij niets van. Ze heeft immers haar vast clubje.
O, en daar kletsen ze al over. Welzeker!
Maar dat aardigheidje van Van der Wegen hoef je je nu toch niet aan te trekken....
Daar kletsen ze nu al over....
Natuurlijk zou ik het ook.... wel jàmmer vinden als Ada op deze manier op de praat kwam.
Maar Emilie Weber dan? Weber laat het haar toch ook toe. Van Rechteren is hun huisvriend.
Maar Wouter, je weet toch veel te goed dat de een doen kan wat de ander laten moet. Wie neemt nu Emy ooit au sérieux? En die malle Van Rechteren, die kwibus!
Dus u denkt dat ze Ada wèl au sérieux nemen in dit geval?....
Ik had het nu over Emy. Zóó'n vrouwtje kan zooveel doen. Iedereen weet als bij instinct dat ze toch nooit gevaar loopt. Waardoor.... ja, wie kan dat zeggen? Of 't voor haar prouveert - is ook nog de vraag!.... Maar - jij weet best dat Ada niet is als Emy. En daarom - zou je er niets aan kunnen doen dat ze wat minder aan zichzelf wordt overgelaten?
U hecht dus wèl aan die praatjes!
Nee - daar zeg ik het niet om. Heelemaal om Ada zelf, en om jou! Je weet, ik heb me nog nooit met jullie zaken bemoeid, die
heele twee jaar. Maar dit mag ik nu toch wel zeggen. Ik geloof dat het voor jullie beiden beter zou zijn, als 't niet zoo doorging.
Zoo doorging? Weet u soms nog meer wat u niet zegt?
Niets meer. Op mijn woord. Ik waarschuw alleen. 't Is wel heel jammer dat jullie nog geen....
Ja!
Meneer, daar zijn de heeren.
Ik kom.
U Excuzeert me....
Ik dank u voor de waarschuwing, en ik verzeker u....
O, daar zal Ada zijn - u ziet ze dus nog. Adieu.
Ik geloof dat dit wel voldoende zal zijn. En anders....
Dag moedertje, dag moes!
Dag, mijn eigen goeie moeder!
Dag A-tje, dag lieveling.
Je zou me onbeleefd maken tegen je gezelschap. Dag Emy.
't Is een opgewonden standje, mevrouw!
Nu - lang niet altijd.
O, maar vanmiddag - net nog een schoolmeisje! Hè, Abbing?
O nee - wel jong, maar heel anders - heel anders!
O moeder, 't was ook zoo heerlijk buiten, overal zon en bloeiende boomen, meidoorn, seringen - heerlijk! En dan bij 't fietsen die goddelijk koele lucht langs je gezicht!
Ja - ik heb er onder 't rijden ook van genoten. Jij hebt mij niet gezien - ik jòu wel.
Hebt u ons gezien?
O jé!
Hou je toch stil!
Ja. Maar je zat toen niet op de fiets. Je was aan 't bloemen plukken.... heel ijverig.... Meneer Abbing hielp, geloof ik....
O ja - en Emy ook - voorbij Clingendaal.
Kijk, daar zijn ze. Snoezig, hè? Die koekoeksbloemen, die mooie slanke halmen, en hier die boterbloempjes. Hoe prachtig goud die bekertjes - net of ze vol zonneschijn zijn!
Die Ada!
En u, meneer Van Rechteren, houdt u ook zooveel van veldbloempjes?.... of meer van serre-bloemen?
Dat hangt voor mij wel wat van het seizoen af, mevrouw.
En van 't milieu!
Denk je?
Ja, waarschijnlijk ook wel van de streek waar u is?
Zooals u wilt mevrouw.
Zooals ik wil?.... Nee - meneer Van Rechteren, die verantwoordelijkheid zou me wat zwaar worden.... Uw tijdelijke voorkeurtjes moet u maar zelf regelen....
Attrape!
Ik hou u met dat al maar allemaal staande - na zooveel vermoeienissen. Ik moet nu weg.
Als ik wat voorspoed heb met mijn vizites, kom ik straks nog even terug, kindje.
Ja, ja - dòe u dat. Gezellig! Wouter zal wel weer niet vóor zes uur zichtbaar worden.
Nu goed dan. Dag Emy! Heeren!
Dag moedertje!
Och, Emy, wil jij even de honneurs waarnemen en jezelf ook van thee bedienen?
Jawel, met plezier - maar ik ben meer dan lui.
Nu, wacht dan een oogenblik, ik wou me even wat verkleeden, ik ben in een minuut klaar.
Verkleeden?! Waarom?
Doe u dat niet! 't Staat u zoo goed. Blijf zóo.
Ja maar, mijn man ziet me liever niet in huis met mijn fietspak.
Neem me niet kwalijk, A-tje, maar dat vind ik dwaas van
Wouter. Zoo iets zou ik hem afleeren.
Wat zeg jij er van? Je zit zoo soezerig te kijken. Komaan!
Ik?.... Mijn stelregel voor dames is altijd: als je kleed een ander hindert, zoo trek het uit!
Blijf zóo - U ziet er zoo.... zoo echt jongemeisjes-achtig uit.
Hou jij je stelregels maar voor je!
Ze zijn heel praktisch, dat verzeker ik je. Proefondervindelijke wijsbegeerte! Maar ik begrijp Van Wezel niet. Kun je nu iets aardigers vinden dan zoo'n kort rokje?
Ja, dat kennen we: die voorliefde van joù voor korte rokjes!
Blijft u zoo?
Is ze voorgoed weggefladderd - of komt ze 't volgend seizoen terug?
Wie, schoone elf?
Nou zeg - niet zoo onnoozel! - 't korte rokje natuurlijk.
Wil ik 't eens vragen, ouwe jongen?
Jij?
Geen vrouw heeft mij nog ooit iets geweigerd.
Hei - hei! Dat's te kras, hoor!
Versta me goed - ik ben altijd héél discreet in 't vragen geweest.
'k Begrijp niet wat u er voor bizonders aan ziet - maar ik kan wel zoo blijven.
Zie je nu wel!
Bravo! Verzet tegen de tirannen! Nu schenk ik tot belooning thee.
Nee, zeker niet. Dat zal ìk nu wel doen.
Mag ik u helpen?
Heel graag! Meneer Van Rechteren, ook een kopje?
O dank u: mijn zenuwen, mijn zenuwen! Die permitteeren 't mij niet.
Hij snakt al naar z'n ‘zeventien’.
O, ik kan u wel iets anders geven.
Merci! Vuige laster! Ik haat bodega's. De zitplaatsen zijn me te hard!
Dank je wel, galante ridder. Toe, A-tje, geef me ook wat te knabbelen.
'k Wou het juist doen. Zoek maar uit.
Dank je. Dat lijkt me bizonder.
‘Si tu m'aimes, Carmen!’
Wat is 't, stakker, heb je trek?
Ik heb altijd trek in zoo iets.... à croquer!
Handen thuis!
Och heer - 't eeuwige parool! En ik zou zoo graag....
Zoet stil zitten - anders krijg je heelemaal niets.
Maar Emy!
‘Si tu m'aimes, Carmen!’
Ziezoo, nou ben je lief. Handen op den rug. Goed zoo. Mond open. Oogen toe.
Die houding staat je niet meer, beste jongen. De tijd van den knieval is voorbij. Je zult wat anders moeten bedenken.
Hè?
De maan begint te schijnen - de meest òn-poëtische maan die je denken kunt.
Nog niet te voelen. Wel te zien. Thuis met twee spiegels. Zoo.
Kinderen, kinderen! 'k Moet weg. Naar huis. Mijn man wacht - mijn heer en meester! Presto - prestissimo!
Laat hem wachten!
O, als jij het was - zeker! Maar mijn goeiert laat ik niet wachten - verstaat u, meneer Van Rechteren?
De wereld topsy-turvy! Vrouwen die meer om den wettige geven dan om mij!.... Mijn stelregel voor getrouwde vrouwen....
Nu ja, die kennen we. Dag A-tje, dag kind - tot morgen, hoor. Als 't mooi weer is, nog eens lustig op de fiets. 'k Geloof dat het je erg veel goed doet!....
Zoo.... Dag Emy.
Kom, volgelingen, kom! Of blijft vriend Abbing soms nog....?
Nee.... nee.... Ik mag niet indiscreet zijn.
Dus tot morgen?
Ja.
Good bye, mevrouw Van Wezel, good bye!
Ja.
U?....
Mag ik nog wat met u praten?
Wachten de anderen niet op u?
Nee.... Vindt u goed dat ik nog even blijf?
Waarom niet? Willen we hier gaan zitten?
Graag. Ik kan eigenlijk nooit goed met u praten, als Van Rechteren er bij is. Hij doet zoo mal.
Hij is wel amuzant.
't Is een goeie kerel, - ik was blij dat ik hem hier weer terugzag, maar in gezelschap van dames vind ik hem dikwijls zoo ontzettend laf.
'k Heb wel eens gedacht, hoe is 't mogelijk dat hij uw vriend is?
Datzelfde denk ik altijd van u en mevrouw Weber.
O, wij zijn samen op kostschool geweest, en u weet niet hoe innig goedhartig zij is.
Maar zoo coquet!
Och - ze flirt graag - ze amuzeert zich graag. Vindt u dat zoo erg?
Nee.... van háár niet. Maar.... van ù zou ik het wel heel erg vinden.
Ik zou het zoo ver beneden u vinden.
Kom, meneer Abbing, nu neemt u het veel te zwaar op. Waarom wordt u in eens zoo ernstig?
Dat wòrd ik niet, - dat bèn ik altijd, als ik aan u denk. Van toen ik voor 't eerst met u kennis maakte, u weet nog wel, 't is nu drie maanden geleden dat Van Rechteren me aan u voorstelde in de Opera, en aan meneer en mevrouw Weber....
Ja - bij de Lohengrin-opvoering.
't Was juist de eerste keer dat ik uitging sedert mijn terugkeer uit het buitenland; de eerste keer sedert den dood van mijn moeder....
U woonde vroeger buiten met uw moeder?
Ja. Ik kon het er niet meer uithouden, toen ze gestorven was. Goed, lief moedertje! Ik ben op reis gegaan en uitgebleven. Ik durf nu haast niet meer terug naar dat leege huis. U zult dat kunnen begrijpen.... U houdt zelf zooveel van uw moeder.
Ja - ja.... U zag er dáárom zoo melancholiek uit?
En toen ik hier voor 't eerst weer uitging, na lang aanhouden van Van Rechteren; - hij was zoo hartelijk voor me die dagen! - toen ontmoette ik u. Ik vond u dadelijk zoo heel anders dan mevrouw Weber, dan àl die dames in de loges om u heen. En u was zoo diep geëmotionneerd door de muziek - u zat zoo stil - met tranen in de oogen. Ik voelde in u dadelijk zoo'n groote teerheid.... zoo iets wat me in vrouwen 't meeste aantrekt.... En hoe meer ik u heb leeren kennen, - hoe meer ik ben aangetrokken door dat teere in u - ook door die groote liefde voor uw moeder. Toch is er toen nog iets bijgekomen - ik durf dat haast niet....
Nee - zeg u dat dan maar niet.
Màg ik niet? Mag ik u niet zeggen dat u me later dikwijls voorkwam als een jonge vrouw die.... niet gelukkig is?
Nee, dat mag u zeker niet - dat is volstrekt niet waar. Ik begrijp niet hoe u daaraan komt.... hoe u dat dùrft zeggen....
't Was of ik het nu en dan in uw oogen las. Iets als een stille klacht in droef staren. Soms wordt u bleek, trekt er iets om uw mond, als er over huwelijksgeluk gesproken wordt.
Nee - dat mag u niet denken....
Ontken het toch niet!.... O, dat ontkennen is weer zoo innig lief van u.... Ik weet het immers wel. Mijn eigen eenzaamheid heeft me de uwe doen voelen.... God, wat is het leven toch wreed, dat het schatten geeft aan wie ze niet waardeeren - - terwijl anderen haast sterven van verlangen er naar!
Is het leven voor u zoo wreed?
Ja, Ada, - o laat ik je maar zóó noemen: ìn me zelf hoor ik dien naam toch altijd! - ik vòel het leven zoo wreed den laatsten tijd. En toch ook soms zoo zalig.... Want jij hebt er iets nieuws in gebracht, - iets wat ik nog niet kende - iets zoo moois, zoo heerlijks, als ik niet dacht dat bestaan kon!
Zwijg nu.... toe, zwijg nu!
Nee - ik kàn niet langer zwijgen.... ik mòet het je zeggen, nú héélemaal, al was 't alleen omdat je weten zou hoe dankbaar ik je ben!.... Na mijn groot verlies heb ik gereisd om afleiding te vinden, en toen ik hier kwam, heb ik eerst geleefd als zooveel jongelui hier, - eigenlijk het leven van een straatarm mensch - van den eenen dag in den anderen, van de hand in de tand. Toen heb ik jòu ontmoet. En jij bent voor me geworden een heerlijkheid, - je hebt mijn dagen gevuld met mooie gedachten, je hebt mijn ziel doen opleven in een innigheid van gevoel, zooals ik nog nooit had gekend!.... Toch - - heb ik me zoo dikwijls radeloos rampzalig gevoeld, omdat je zoo onbereikbaar voor me bent, omdat ik niet anders dan op een afstand je vereeren mag - je liefhebben.... misschien....
O!....
Ja, nu heb ik het tòch gezegd, wat me zoo dikwijls naar de keel geweld is, en wat ik je nooit had willen zeggen.... O Ada, ik heb je zoo innig, innig lief!
O God - hoe vreeselijk!
Maar ik vráág je immers niets - ik zèg het je alleen maar - en als ik je er verdriet mee doe, vergeef het me dan. Laat me in stilte je liefhebben als mijn vertroosting, je vereeren als een heilige!
Laat die hand los, meneer Abbing.
U begrijpt den hoogen ernst van dit oogenblik. We staan hier tegenover elkaar in een verhouding, waarbij de meesten maar één uitweg zouden weten: een duel. Maar ik wensch niet te duelleeren. Ik meen dat het beter is een paar ernstige woorden met elkaar te spreken.
Ik ben anders bereid u elke voldoening te geven.
Is u daartoe bij machte? - dat is een tweede. Wat verstaat u onder voldoening? Dat ik u de gelegenheid geef mij nu nog lichamelijk te kwetsen - of èrger? Acht u dat voldoening?
Ik begrijp niet wat u dàn wilt.
Hebt u daareven wel begrepen wat u zelf wilde, meneer Abbing? Hebt u er een oogenblik aan gedacht welk gevaarlijk spel u speelde? Ik heb gehoord dat u een ernstig jongmensch is: daarom vraag ik u dit, in plaats van op te stuiven en u direct de deur te wijzen.
Je hòeft niet weg te gaan, Ada!....
Ik wil met u spreken, omdat ik u voor een man van eer houd. Dat u veel sympathie voor mijn vrouw voelt, kan ik allerminst u kwalijk nemen. Mijn eigen gevoelens voor haar zijn mij de beste verklaring voor de uwe. U hebt - en door mijn schuld - mijn vrouw veel alleen gezien, u hebt gedacht dat ik haar verwaarloosde. Als gevolg hiervan hebt u gemeend dat ik haar niet waard was.
Maar....
Laat ons de waarheid durven zeggen, meneer Abbing. Ik neem u dat niet kwalijk - de schijn was tegen me. Maar wat hebt u toen gedaan? U hebt, toegevend aan uw gevoel, misschien zonder het te willen, haar sympathie, of haar medelijden, in elk geval haar liefde trachten te winnen. U hebt getracht mijn vrouw van mij te vervreemden.
Nee, meneer Van Wezel, dat heb ik niet. Ik heb alleen aan Mevrouw bekend....
Wat u voelde.... Juist. Maar u weet best dat dàt een der middelen is - àls er mogelijkheid bestaat - om een vrouw ontrouw te doen worden. Daar kan ik in dit geval kalm over praten, omdat die mogelijkheid hier niet bestaat. Mijn vrouw kàn me niet ontrouw worden, daarvoor heeft ze mij te lief, en ik háár.
Het eenige wat u zou hebben kunnen bereiken, is: haar in verwarring, haar tijdelijk in tweestrijd brengen.
Dat heb ik niet gewild.
Dan hebt u 't beproefd zonder het te willen. En àls het u gelukt was.... Dan - meneer Abbing - dàn - - wat hadt u dan een kwaad aangericht. Dan hadt u haar en mij diep ongelukkig gemaakt, en ten slotte uzelf ook. U hebt dat niet voorzien, u hebt gehandeld naar den drang van uw hart, u hebt misschien niets kwaads bedoeld, maar dan hebt u grenzenloos lichtzinnig gehandeld.
Maar ik verzeker u: ik heb mevrouw nooit iets gevraagd, geen enkele gunst.
Dat geloof ik, als u het zegt. Maar.... als u iets gegeven was....
Wouter!
Als ik het onderstelde, zou ik het niet zeggen. Juist het gevoel van volkomen zekerheid doet me zoo spreken. Meneer Abbing moet begrijpen waartoe hij onwillekeurig komen zou. Dat hij als een dief zou staan in mijn huis, zich vergrijpend aan mijn eigendom. En
wat zou u kunnen teruggeven voor de eer en het geluk van mijn huis? Ik wil niet spreken over het groote, het ondraaglijke verdriet, dat u mij zou aandoen....
maar wáartoe zou u de vrouw, die voor u waarschijnlijk het hóógste verpersoonlijkt, die u voor mij veel te goed acht....
Maar meneer....
Ontken het niet. Waartoe zou u háár gebracht hebben, àls ze nu eens werkelijk uw liefde had beantwoord?
Ik zal het u zeggen. Tot een bestaan van leugen en bedrog - tot een leven van onoprechtheid tegenover mij en haar heele omgeving, tot een leven van een-en-al vernedering en verlaging.... Dat zou haar bestaan worden.
O nee - dat zeker niet!
Dat niet? - Maar wat dàn? Hebt u dan soms gemeend, dat ik zoo maar afstand van mijn vrouw zou doen, omdat het een ander invalt ook van haar te gaan houden? Of zelfs als zij zich een oogenblik verbeeldde meer van een ander te houden?
Dus zelfs....
Dus zelfs?.... In geen geval.... Nooit! Mijn vrouw heeft zich uit liefde aan mij verbonden, uit liefde haar woord gegeven. Ik stel haar veel te hoog om te kunnen denken, dat zij gelukkig zou kunnen zijn als zij haar woord brak - gelukkig ten koste van mijn ongeluk! Voelt u dat?
Ik wil haar niet missen - nooit! Nooit geef ik haar haar woord terug - zoolang ik leef - zelfs als wilde zij het. Maar ik heb de overtuiging dat zij het niet wil, dat zij het nooit willen zal.
U ziet het - meneer Abbing. Ik zou mijn geluk verdedigd hebben tot het uiterste, maar 't is niet noodig. Ik ben wat onvoorzichtig geweest - dat is uw excuus. U zult nu wel begrepen hebben waarom ik u geen scène maakte, waarom ik tot u gesproken heb als man tot man....
Meneer Van Wezel.... U begrijpt dat ik niet veel zeggen kan.... Ik beken mijn ongelijk. Al wat ik tegen mevrouw gezegd heb, is voor mij innige waarheid. Maar ik had het niet mógen zeggen. Ik voel dat ik mij niet verneder u mijn excuzes aan te bieden. Eisch wat u wilt.
Dit is genoeg. Alleen vraag ik u als man van eer stipte geheimhouding van wat hier is voorgevallen. En dan tracht u natuurlijk niet meer mijn vrouw te ontmoeten....
Morgen verlaat ik Den Haag.
Meneer Abbing, misschien hebt u mij iets te vergeven.
Nee mevrouw. Het is uw schuld niet, dat het leven voor mij zoo wreed is.
O Wouter, ik schaam me zoo!
Waarom kindje? Omdat je een oogenblik met je zelf in de war raakte? Omdat je vrouw genoeg bent om een beetje onder den invloed te komen van een sympathieken jongen, die je toont dat hij heel veel van je houdt? Maar - - ik heb immers geen moment aan je getwijfeld. Kom, zie me aan!
Ik schaam me juist.... omdat ik wèl een oogenblik aan mezelf getwijfeld heb. En hoe is 't mogelijk?!
Dat 't mogelijk was, is waarschijnlijk ook mijn schuld: ik moet me dus mèt je schamen.
Nee - nee!.... Jouw schuld niet.
Ja - tòch! Er moet verandering komen. Ik zal wel maatregelen nemen. Ik heb je veel te veel alleen gelaten.
Maar dat kòn toch niet anders.... Toe man - dat moet je om mij niet veranderen. 't Zou net zijn of ik je van je werk afhield. Dat moet je niet doen.
Ik weet nu best wat ik voor ons geluk doen moet. Niemand zal ooit meer mogen denken dat ik jou verwaarloos. Niemand mag jou ooit meer aan 't twijfelen brengen....
Zeg dat nu niet meer....
Ik beloof het je.... Maar dan ook niet meer tegenstribbelen. Wie zegt je dat ik geen werk voor ons sámen weet?
O Wouter, hoe heerlijk! Wat zal ons leven nu nog mooi worden!.... O, toen je zoo flink optradt en je recht verdedigde en zei dat je mij m'n woord nooit terug zou geven en me nooit zou willen missen, - toen voelde ik dat ik zoo boven alles en iedereen veel van je hou! Jij
jij bent mijn eigen, eigen beste man!....
't Was toch stakkerig voor dien jongen.
Ja, ik had ook met Abbing te doen, maar zie je - ik vind het toch zoo goed dat je hem zoo flink hebt aangepakt. Heerlijk dat hij morgen weggaat! O man, 'k hou zoo zielsveel van je!
Wat ben je toch een èchte vrouw! Ik geloof dat ik nu nog meer medelijden met Abbing heb dan jij.
- voetnoot1)
- De Kon. Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ heeft het uitsluitend recht van vertooning.