De grappige muyzeval
(ca. 1815)–Anoniem grappige muyzeval, De– AuteursrechtvrijOp een aangename Wys.1.
Komt Vrinden luistert na myn reden,
'k Ben laastmaal met fatzoen,
Stil buiten de Stad getreeden,
'k Had een Rypaard van doen,
| |
[pagina 46]
| |
Maar als ik kwam aan een zyde,
Vond ik een Merriepaard staan,
't Was bezig met te weiden,
Ik ben daar zegt naar toe gegaan,
Maar zo dra als ik daar kwam aan,
Vond ik daar een Pagter staan,
Ik sprak tegen hem met reden,
Dat jong Paard staat myn wel aan,
Tralderal.
2.
Ik ging de Merrie visiteren,
Aan haar beenen overal,
En daar moeste niet aan mankeeren,
Want zy had nog spat of gal,
Zy was fraai van lyf en leden,
Zy had twee borsjes aparel,
En van alles wel besneden,
Ja zo zuiver wit van vel,
Daar mankeerde gantsch niet aan,
Zy had een halsje gelyk een zwaan,
En haar oogen als twee fakkels,
Ik had de Koop haast toegestaan,
Tralderal.
3.
Zy deed niet als draaijen en keeren,
Zo dra zy den Toom had aan,
Het was om haar de Menesie te leeren,
Heb ik myn sporen aangedaan,
Ik begon galant te ryden,
Door 't issen van myn sporen,
Dat, dat wou zy gantsch niet lyden,
Want zy sprong gedurig door.
| |
[pagina 47]
| |
Want zy sprong schier overend,
Eer zy was het spoor gewend,
En ik gaf geen moed verloren,
Want ik was een kloeke Vent,
Tralderal.
4.
Ik begon te galoppeeren,
Op myn schoon jong Paard,
Met myn Zweep te caresseren,
Ik heb haar braaf afgesmeerd,
Dat 't zweet met heele hopen,
Door 't issen van myn spoor,
Van haar beenen is afgelopen,
Nog wiste ik niet waar door,
Ik heb haar gestoken dat weet ik wel,
Maar nog nooit geen kwetzuur aan 't vel,
't Is door 't steken van myn sporen,
Een Pikeur die kent het wel,
Tralderal.
5.
Ik was moei en mat van 't ryden,
Maar 't verdroot myn Merry niet,
Zy wou dat nog langer lyden,
Dat myn spoor de merry stiet,
Maar als ik na myn vermogen,
Had gedaan myn alderbest,
Toen heeft zy myn nog eens bedrogen,
En dat speet my voor het lest,
't Was voor myn een groot schandaal,
Want zy gooiden myn uit de zaal,
En toen lag ik zonder spreken,
Op de grond gelyk een paal,
Tralderal.
| |
[pagina 48]
| |
6
Zo gong 't met myn kermen,
Want ik was door gekweld,
Ik had reden om te kermen,
En was deerlyk gesteld,
Ik kon myn keeren ende draaijen,
En was gelyk als een zot,
Ik zal de Merry nog wel paaijen,
Ik ben daarom niet capot,
Maar 't meeste dat myn kweld,
Is dat ik moet blyven uit 't Veld,
Het zal de Merry wel bezuuren,
Als ik weer zal zyn hersteld,
Tralderal.
|
|