Grappig liederen-album
(ca. 1885)–Anoniem Grappig liederen-album– Auteursrecht onbekend48 der nieuwste en meest geliefkoosde coupletten en comique scènes
[pagina 56]
| |
trein voorbij Met don-de-rend ge-raas, Toen werd het ee-ne paard wat wild En
stei-ger-de, he-laas! Het an-dre ros ging met zijn heer, Vooruit in snel-len
draf; Maar, ach, de eer-ste ro-si-nant, Wierp fluks zijn rui-ter af. Nu
hinkt die ar-me klerk te voet, Naar huis, waar-uit men ziet, Dat
wat den ee-nen vreug-de doet Soms an-dren geeft verdriet. Ja wat den
ee-nen vreug-de doet, Geeft an-dren vaak ver-driet.
2.
Laatst had een heer in het prieel
Een teeder rendez-vous,
De knecht staat buiten op de wacht
Maar wordt het wachten moe.
Hij zeide zacht nu in zich zelf:
‘'k Verveel mij hier alleen.’
Toen sloop hij zacht, tot tijdverdrijf,
Fluks naar de keuken heen.
Maar ach, daar zat de keukenmeid
Bij een huzaar op schoot,
Die maakte zich nu gruwlijk kwaad
En sloeg den vent haast dood.
De knecht kreeg slaag, terwijl de heer
Gekust werd; dus men ziet,
Dat wat den eenen vreugde doet
Vaak andren geeft verdriet.
3.
Twee vrienden zwaaiden arm in arm
Des avonds langs de straat;
Zij waren lang niet nuchter meer,
Zooals dat veelal gaat.
En zonder eenig ongeval
Komt de eene veilig thuis
En de ander zegt hem goeden nacht
Met ijslijk veel gedruisch.
Dat maakt nu een agent verstoord,
Die grijpt hem nijdig aan
En zegt: ‘Voort, dronkaard, naar 't bureau,
Daar kun je slapen gaan.
Dacht jij, dat jij vergunning had?
Dat 's mis, zooals je ziet.’
Dus, wat zijn makker vreugde gaf
Bezorgde hem verdriet.
| |
[pagina 57]
| |
4.
Mijn buurman is een jaar getrouwd,
Hij heeft een lieve vrouw;
Hij is voor haar zoo lief, zoo goed,
En zij is hem getrouw.
Van 't huwlijksleven hebben zij
Nog niets dan zoet geproefd,
Als ik dat zie, dan word ik, ach,
Tot in de ziel bedroefd.
Mijn vrouw toch is een helleveeg,
Zij maakt mij 't leven zuur,
Vaak denk ik, was 'k maar nooit getrouwd,
'k Heb thans geen rustig uur.
En als ik dan soms met de tang
Gestreeld word door mijn Griet,
Dan denk ik: ‘Wat hem vreugde geeft,
Dat baart mij slechts verdriet.’
5.
Een rijk bankier had een vennoot,
Zij waren zeer bekwaam,
Zij deden zaken overal
En kregen grooten naam.
Maar eensklaps, op een mooien dag
Daar is de bank failliet,
En beiden zijn al op de vlucht;
Wat baart dat een verdriet.
Maar een van hen wordt achterhaald,
Men stopt hem in den bak
Doch de andre is naar Amerika
Gevlucht met pak en zak.
De eene in de knip en de ander vrij;
Waaruit men alweer ziet,
Dat, wat den eenen vreugde gaf
Den andren deed verdriet.
6.
Bis-couplet. Gij roept berhaaldlijk mij terug,
't Is mij een groote eer;
Intusschen, dat is gek genoeg,
'k Heb niets te zingen meer.
En zing ik ook uit volle borst,
Wanneer ge er mij om vraagt,
Dan zie ik toch dat menigeen
Mijn deuntje vaak mishaagt.
Want dat blijft toch maar altijd waar,
Dat, wat den een bekoort,
Bij andren geen genade vindt,
Hun goede luim verstoort.
Laat mij dan nu maar henengaan,
Want och, vergeet het niet:
Dat, wat den eenen vreugde doet
Vaak andren geeft verdriet.
|
|