trouwd mijnheer? Niet? dat 's verkeerd van u! Het huwelijk is het flanellen vest der zedelijkheid, en zie mij eens mijnheer, ik ben 15 jaar getrouwd, mijn vrouw wacht reeds haar veertiende, allemaal jongens mijnheer.’ - Best mogelijk, antwoord ik hem, maar ik dank voor zooveel zegen en bovendien gij verveelt me want:
Wie vraagt u iets mijn waarde? Laat mij dan ook met
rust, 'k Doe niemand leed op aarde, Wees daarop maar ge-rust; Wie
vraagt u iets, mijn waarde, Laat mij dan ook met rust!
2.
Het is zoo wat een week geleden,
Toen had ik toch een raar geval;
Een snijder kwam naar mij getreden,
Terwijl ik was op 'n kermisbal;
Hij vroeg mij, of 'k hem haast betaalde,
Wat ik zoo lang verschuldigd was;
Hij was nu juist zoo slecht bij kas;
Hij hoopte dat 'k niet langer draalde.
(Gesproken.) Nu vraag ik je, of je ooit zoo'n brutalen vent gezien hebt! Dat durft mij om geld vragen, mij, die altijd als een eerste dandy gekleed ben en bovendien met de eerste lui van de stad verkeer; weet zoo'n kerel dan niet dat het tot den bon ton behoort onze crediteuren minstens vijf jaar te laten wachten? Moeten wij dan geen interest van ons geld trekken? Ik zei hem dan ook vlak weg in zijn gezicht:
Refrein: Vraag ik u iets mijn waarde?
Laat mij dan ook met rust;
Je bent, voouwaar, op aarde
Vraag ik u iets mijn waarde
Laat mij dan ook met rust!
3.
Op straat zag 'k laatst een lief tooneeltje,
Juist toen ik uit den schouwburg kwam;
Mijn buurman sloeg zijn lieve Neeltje,
Zijn vrouw, waarvoor ik 't toen opnam.
Dit was den man niet welgevallig;
Maar 't mooiste van de grap kwam aan,
Toen z' allebei mij gingen slaan,
En dit vond ik nu niet aanvallig.
(Gesproken.) Verbeeld je nu eens zoo iets! Als een man des vredes wil ik trachten de beide echtgenooten te verzoenen, en daar ik begin met de partij der zwakste op te nemen, wendt zij zich tot mij en krabt me met haar nagels bijnade oogen uit. Toen richt ik mij tot haar man en zeg: Ga gerust je gang hoor!