Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdProza - kroniekErsatz-Existentialisme.n.a.v. ‘De Avonden’ van Simon van het Reve. De heden ten dage opgeld makende filosofie die men het existentialisme noemt, is veel meer begrensd en overzichtelijker dan wat zich in de literatuur als dusdanig, als existentialistisch dus, aanbiedt. We bedoelen hiermee dat voor existentialistisch doorgaat wat het in de verste verte niet is. Aan dit gevaar ontsnapt vooral het werk van de jonge of beginnende literatoren niet. Hun verwarring is vergeeflijk; het is immers niet van stonden aan mogelijk in het geestelijk labyrinth der XXe e. wegwijs te worden. De indrukken die het vlug doorlopen van filosofische systemen en litteraire opvattingen in de onvolgroeide, zich nog vormende schrijver nalaat, zijn wel voldoende om de goede wil en het scheppend vermogen tot een prestatie aan te zetten, zijn echter niet altijd helder en omlijnd genoeg om te beantwoorden aan het zich voorgestelde doel. De moderne litteraire productie kenmerkt zich trouwens door haar heteroeliet en eclectisch karakter, zowel naar vorm als naar inhoud, hetgeen overwegend te wijten is aan geestelijke luiheid, morele afstomping en goedkope oorspronkelijkheid. Wat kan men nochtans anders verlangen van een verruwde tijd met vierkante zeden? Is het de schuld van de jongeren dat zij al ‘vent’ willen zijn, wanneer zij nog op de lagere school zitten? Wanneer met een demonische verbetenheid mensen als Greshoff en Ter Braak tien, vijftien, twintig jaar lang hun demaskerende paradoxen als voltreffers doen inslaan, de aankomende jongelingen voorhoudend dat het misplaatst is een blad voor de mond te nemen, dat het vóór alles menselijk is te degraderen, te verzakelijken, te onteren, te ontmaskeren en te minimaliseren, dan hoeven we niet ver te zoeken naar de oorzaken van de greep der jongeren naar die middelen waarmee ze ‘d'emblée’ van kind ‘vent’ worden. En tot die middelen behoort het ‘Erzatz-existentialisme’. Ons komt het voor dat het streven van Ter Braak e.a. een zekere noodzaak niet kon ontkend, maar we zijn er meteen van overtuigd dat de eruptieve emancipatie waaraan de jongste generaties lijden een nieuwe vorm van puberteitscrisis is, nl. het overspringen van het normale minderwaardigheidscompleks met de arrogantie van de puber, het doorzetten dus van de onverantwoorde, ongecontroleerde overmoed, die niet te verwarren | |
[pagina 446]
| |
is met eerzucht of groei tot meerderwaardigheid, doch eer neerkomt op jongensachtige brutaliteit, tactloosheid en geforceerde vroegrijpheid... tenslotte dingen die met de essentie van het existentialisme niets hebben te maken. Wij willen met opzet een boekje als dat van Simon van het Reve niet uit de weg gaan, opdat ons dit verwijt niet zou treffen. Wij koesteren ook geen vooroordelen, alhoewel men ons meestal in de schoenen schuift dat wij voorhands productie als, ‘De Avonden’ verwerpen of verwerpelijk vinden. Wij voelen er inderdaad niets voor ‘De Avonden’ aan te bevelen of het in de rij der moderne meesterwerken in te schakelen. Wij voelen er niets voor omdat wij zeker zijn hier noch voor de kunst, noch voor een roman te staan. Het geschrift is hoogstens voor een paar psychologen geschikt die de gesteldheid der moderne jeugd willen onderzoeken, die naar een geschreven jongelingsdagboek of -biecht als materiaal voor hedendaagse jeugdproblemen zoeken. Simon van het Reve meent op het einde van zijn ontleding de reden te verklappen die hem dwong zijn boek in het licht te zenden: ‘de tekortkomingen heb ik gezien, zij zijn niet onopgemerkt’ zegt hij. Als hij die tekortkomingen, waarover hij 235 bladzijden lang uitweidt, resumeert, dan schieten we niet alleen in een lach, maar vragen wij ons af waar hij de durf vandaan haalt om dit dun schema naast het werk b.v. der Sartriaanse school te plaatsen. Maar wij kunnen zijn zinnetje herhalen: ‘de tekortkomingen hebben we gezien, ze zijn niet onopgemerkt gebleven’. Vandaar dat wij ‘De Avonden’ niet willen verzwijgen, wellicht ditmaal de woorden van Marsman indachtig: ‘Maar misschien is constateren de dodelijkste vorm van bestrijden’. Het zou ons niet verwonderen dat het in de bedoeling lag van Simon van het Reve aan de hand van de phaenomenologische beschrijving van een tiental avonden een beeld op te hangen van de erbarmelijkheid van het dagelijks leven zijner omgeving en meteen met zichzelf in het reine te komen hoe deze erbarmelijkheid, die hij heeft doorzien, te aanvaarden. Existentialistisch gesproken plaatst hij het inauthentisch leven (gewoonteleven) tegenover het authentisch leven (het doorzicht); nog anders gezegd: hij belicht het bestaan om beroep te doen op ons authentisch leven. Waarom? Voor de existentialist komt de zingeving aan het leven niet in kwestie. Maar eigenaardig genoeg, in de laatste bladzijden van Simon van het Reve duikt een religieus gevoelen op, dat niet meer tot het existentialisme (Jaspers), maar tot de existentiële filosofie (Heidegger) behoort. Terwijl, en dit is wel het meest tegenstrijdige, het boek besluit met een formule die luidt: ‘Ik adem, ik beweeg, dus ik leef’, een formule die kop noch staart heeft in verband met de nog geen bladzijde tevoren uitgevoerde ‘sprong naar God’. Ligt aan ‘De Avonden’ om in de existentialistische lijn te liggen een angstgevoel ten gronde? Wie maakt het uit of de verhouding van de hoofdpersoon, een jong kantoorbediende, tot zijn ouders, die zelf in een niet al te prettige verstandhouding leven, door angst wordt bepaald? Van het Reve tracht de substantie van het menselijk leven eer langs ‘de verveling’ te verklaren, d.w.z. langs de ongewone poging het bewustzijn los te maken van zijn concrete duur en dit bewustzijn vlugger te laten ‘denken’, dan dat het kan ‘zijn’. Volgens Jankélévitch in zijn ‘Métaphysique de l'Ennui’ geeft alsdan het bewustzijn zich over aan de ‘anticipations les plus folles, menant à une désynchronisation de plus en plus complète entre elle même et la durée. Déroutée, la conscience se détourne du réel et se rejette vers l'existence pure, absolument indéterminée, dont elle est issueGa naar eindnoot(1). Onafgezien van het feit dat de verschillende aspecten van de Existenzphilosophie door elkander worden gehaald - en Sartre kan dit niet worden verweten! - hetgeen niet tot verduidelijking bijdraagt, ligt in het experiment der desynchronisatie de mislukking van Simon van het Reve besloten. De moeilijkheid die de auteur had te overwinnen lag boven zijn macht Het feit dat hij zijn personages en zijn intrige, - als van deze zou kunnen gesproken worden - niet verder wil vinden dan in het sleurleven, - toege- | |
[pagina 447]
| |
geven zelfs dat de moeilijke economische toestanden (de na-bezettingsjaren) het een beetje meer reliëf geven - dwong hem de bladzijden, om ze leesbaar te houden, te vullen met een leerstof die alles bij mekaar wel voor uitleg vatbaar blijft maar die de vorm, noch de inhoud van een roman ten goede komen. Laat ons dus aannemen dat Simon van het Reve de aandacht wou wakker houden door de vlucht naar de ‘anticipations les plus folles’, wat heeft hij van zijn verhaal nochtans méer gemaakt dan een mikmak van reclamerecepten en faits divers, een onophoudelijk debiteren van macabere en wansmakelijke geschiedenisjes, griezelige, vieze, onbeschaafde en onwelvoeglijke gebeurtenisjes, waardoor hij meent het absurde van het leven te kunnen aantonen op het stramien van het onbenulligste huishoudelijke leven dat denkbaar is? Scenisch gezien is er een vervelender uitbeelding van de verveling niet meer mogelijk, hoe pikant het zekere veristische voorstellingen ook willen doen. De stijl is meteen van zulke eentonigheid en pitloosheid dat hij erger dan veronliteratuurd mag genoemd: een grisaille-toon die te lang aanhoudt om nog te overweldigen of te ontroeren. Er kan trouwens nog moeilijk van emotie of esthetiek worden gesproken. Simon van het Reve redt zijn boekje niet door een korte sentimentele slotbeschouwing. Wij zijn niet zo bot ‘zijn nood aan iets’ niet te willen begrijpen, maar hij kan van ons toch ook niet verlangen dat wij zijn levensen wereldbeeld als de enig-echte en de enig-juiste zouden aannemen. Niet iedereen incasseert de dingen zo gelijkmoedig-fotografisch, bij niet iedereen groeit de nuchterheid tot het kwadraat... De huidige generatie is door het leven en de theorieën over het leven voorzeker minder expansief geworden en de oudere generaties gaan onder de ontgoochelingen meer dan verslagen gebukt... Dat er geen bewondering, geen verwondering meer is, dit is ons bekend, maar tussen het ontaard-gewordene en het uiteindelijk geloof aan goed en kwaad, aan recht en onrecht, aan hoog en laag kan toch meer dan de amorfe formule geschoven worden: ‘ik adem, ik beweeg, dus ik leef’. Deze formule geneest van de kiem van het cynisme niet. Want ze biedt geen waarborg voor het feit dat het bij de eerstkomende tekortkoming niet weer opduikt en feller nog dan vroeger. Simon van het Reve onderging een crisis, heeft niet oneerlijk deze crisis willen veraanschouwelijken, maar wat zijn ongenadige kritiek en zijn kromme, vieze verbeelding bijbrachten kan de crisis van een ander eer verslechten dan oplossen. Zijn onevenwichtige zin voor verhoudingen, zijn op de spits gedreven pubescente zwartgalligheid, policiers-nieuwsgierigheid en betweterij kwetsen en verminken en dragen niets bij tot de ethische en esthetische herwaarding waaraan we behoefte hebben.
Hendrik STORM |
|