Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 429] [p. 429] Ballade van de eeuwig onbedaarden Voor Kees Nieuwendijk Hoek en Hans Tulleken. Wij gaan langs altijd andre wegen En lopen onze voeten wond, Wij waden moeizaam door den regen, Maar geen vindt ooit den horizont. Wij vloeken hof en huis en haard, en Weten den weg ons eenig thuis. Geen onzer die zijn krachten spaarde: De schelp is minder dan het gruis. Wij zijn in vele uchtendstonden Naar galg of grauwe muur geleid: Wij waren nooit geheel gebonden Aan vorst of rijk of eeuwigheid. Wij hebben ieder merk gedragen Waarmee een mensch ooit is gebrand. Wie niet bezweek onder de slagen Is aan een vreemde kust gestrand. Gemarteld vaak, en vaak geschonden, Gekwetst, vernederd en gehoond, Zijn wij met onze diepste wonden En d'onrust niet te min beloond. Want voor de eeuwig onbedaarden Is goud geen zegen maar een vloek, En geen die vraagt of iemand spaarde, Als 't eind komt ergens in een hoek. Wij waren iedre eeuw soldaten En vielen iedre eeuw opnieuw, Want wonderlijk genoeg vergaten Wij immer wat ons nederhieuw. Wij zijn het, die in vroeger jaren De schepen joegen naar 't verschiet. Als anderen hun goud vergaren, Vergaan wíj, maar wij sterven niet! Want niemand weet wat wij verwierven Wanneer ons hart de rust verried. Diegenen onzer die jong stierven Zijn weergekomen in een lied Of zwerven door de lucht als vogels, Den einder nader dan wij óóit: Als 't lichaam valt onder de kogels Wordt slechts de eerste baan voltooid . . . Niels Jacob VAN HEERNE Vorige Volgende