Critisch cahier
Poëziekroniek
M. Vasalis.
Naar aanleiding van DE VOGEL PHOENIX,
A.A.M. Stols, Uitgever, 's Gravenhage.
Samen met Anna Blaman heeft M. Vasalis de hoge gunst der Hollandse literatuurbonzen verworven; beiden worden markante verschijningen uit de jonge Noord Nederlandse literatuur genoemd. Er is nochtans tussen Blaman en Vasalis niet veel te vergelijken, tenzij misschien die apathische sfeer, waarin beider werk zich beweegt. Vindt de oververzadigde Hollander in deze vermoeide vrouwen wellicht het best zijn weerbeeld? Of is het de gewone barnum en business (die boven de Moerdijk reeds zoveel meesterwerken ontdekte) die ook hier de trompetten stak? Beide factoren spelen wel een rol, en ipso facto pleit zulks niet voor de gezondheid van de Nederlandse literatuur; er komt inderdaad nog bitter weinig fris en kloek werk uit het Noorden. Anna Blaman, de brutaal geëmancipeerdeGa naar eindnoot(1), is zeker minder hypochondrisch dan M. Vasalis. De apathie uit ‘Vrouw en Vriend’ is een quasi-rust en zorgeloosheid geworden. Blaman schakelt immers alle geweten, elke introspectie uit. Van M. Vasalis is dit nochtans niet te zeggen. Zij kent nog wel het conflict tussen geest en materie,
Mijn bladeren roeren in onzekerheid
waarin nog iets van hemelsch luistren is,
mijn wortlen proeven zooveel duisternis.
Maar in die strijd geeft zij zich zo gemakkelijk gewonnen aan een grote slopende moeheid, een overgave aan de droom, en sterker nog een fatalistische overgave aan ‘de oude wateren’ van de dood. Het ontbreekt haar aan zedelijke moed en grootheid - en vooral aan een wapen - om tot het einde toe te kampen.
En ik weet niet wat mijn eigenlijke wetten zijn,
ik zoek een ver, onmenschelijk en zeker teeken
uit deze wildernis van pijn
en zelve ben ik te verward, te warm, te klein.
Wij herhalen ons hier, wanneer wij er op wijzen, hoe sinds een Henriette Roland Holst, het heroïsme uit de Hollandse poëzie verdwenen is. Nog heeft een Hendrik Marsman zijn ‘Lex Barbarorum’ gedicht, maar allengs heeft het ‘té-véel’, maag en hart van streek gemaakt.
Ik hoor alleen dat alles lijdt
ziek van de veelheid van de dingen,
van hun volstrekte eenzaamheid.
Zo dicht M. Vasalis en zij verwoordt hiermee de radeloosheid van het huidige atoomgeslacht.
Ontegensprekelijk zijn haar verzen poëtisch wel gaver dan deze van Henriette Roland Holst, maar hoeveel hoger stijgt ‘de vrouw in het woud’ niet boven ‘De Vogel Phoenix’ uit? Want in de eerste leeft de hartslag van een groot geloof, van een schoon ideaal.
Met dat alles rest er weinig enthousiasme voor Vasalis' tweede bundel. Haar persoonlijkheid werd er niet door geaffirmeerd. Daarom houden wij ons nog het liefst bij ‘Parken en Woestijnen’, haar debuut, en wij denken dan vooral aan verzen als ‘De Idioot in het Bad’, De Krekels’, ‘De Weg terug’ die op treffende wijze het lome droom-verglijden van deze vermoeide vrouw illustreren.
Adriaan DE ROOVER.