richtlijnen de propaganda, de grondvesten der actie, ja de toekomst zelf ondermijnden. Bewust van het gevaar, riepen enkelen een reactie in het leven, die tot bezinning aanspoorde. Maar de tijdsomstandigheden, waaronder niet in het minst de onenigheid in de hoogste leiding, verlamden deze goedbedoelde gezondheidskuur. Toen de onmenselijke bevrijdingsroes de uiterlijke samenhang stuksloeg, bleek het dat de jongens te weinig morele steun uit de jeugdbeweging hadden meegekregen; m.a.w. dat deze in haar taak van opvoedster was tekort geschoten. Want, al verzamelden degene, die niet opgesloten waren, zich in de zg. trekkersgroepen om nog iets van het gebroken jeugdleven te redden, nochtans bewees de fel oplaaiende zedeloosheid onder velen van deze jongeren ten volle het failliet van de Dietse jeugdbeweging.
(Wie ter verontschuldiging op de gelijktijdige immoraliteit van de zazou-knullen wenst te wijzen, vergete niet dat deze armzaligen zich vier jaar lang gelaafd hadden aan het proza van Radio-België, terwijl de DBV-ers naar de woorden van Moens en Verschaeve hadden kunnen luisteren!)
De tragiek van deze jeugd bleek nog uit het rechtvaardige en gepaste van haar daden: de trekkers meenden oprecht de zuivere traditie te bewaren en door te zetten. Alleen de leiding zag duidelijk de begane fouten in en beloofde beterschap...
Langzaam herstelde de rust; een betrekkelijke, dikwijls opnieuw bedreigde en vernietigde rust. Voorzichtig werd er gepeild en gepolst. Men bemerkte dat de overige jeugdorganisaties er bijna geheel in mislukt waren de nationalistische jongeren naar zich over te hevelen.
En vandaag is het duidelijk dat een groot aantal frisse knapen van lust brandt om in de herstelde vendels op te stappen. Deze toestand is niemand een geheim. En het is een hoopvol verschijnsel in de regeneratie van de Vlaamse Beweging.
Wat ik echter meer dan bedenkelijk vind: dat velen de oude greppels vergeten zijn, op hol dreigen te slaan en fataal eens moeten struikelen!
Het is me niet onbekend dat sommige van mijn vrienden-jeugdleiders mij het recht tot critiek ontzeggen, vermits ikzelf niet meer actief in een organisatie werk en aldus de dagelijkse moeilijkheden niet meten kan. Hoewel ik én door persoonlijk contact én door briefwisseling tot op heden elke jeugdactiviteit scherp gevolgd heb en aldus een zeker perspectief-zicht en een objectiviteit, voortspruitend uit onderlinge vergelijking, meen verkregen te hebben, zou ik dit gul willen beamen en verder zwijgen, ware daar niet dat reeële dreigende gevaar, dat niemand vlak onder de ogen durft nemen. Wie wordt er graag voor défaitist uitgescholden?
(De Standaard der Jeugd heeft in een moedige reeks bijdragen de nood der nationalistische jeugd enigszins trachten te analyseren, doch dit blad plaatst zich m.i. te veel op ‘jongstudenten’-stand punt.)
Daarom voel ik me verplicht in alle eerlijkheid mijn kameraden dit voor te leggen: