| |
| |
| |
Ernst Juenger
Het Franse blad Carrefour (25 Juni 1947) schreef over de Duitse schrijver Ernst Jünger: ‘Après Thomas Mann, écoutons donc Ernst Jünger. Il était difficule dans l'émigration, de rester fidèle. Il était plus encore, sous la tyrannie, de rester un homme libre.’ En verder: ‘Il (nl. Ernst Jünger) était un homme.’
Hoe men ook ten opzichte van deze Duitse schrijver staan mag, men moet met Carrefour bekennen, dat Ernst Jünger een man is met een eigen gedachtegoed, die onverschrokken staat, waar hij meent te moeten staan en die onverholen zegt, wat hij meent te moeten zeggen, ook als Gestapo of dergelijke machten aan zijn deur staan, een man kortom die respect afdwingt. Het is opmerkelijk, dat het Duitse culturele leven na de militaire ondergang uit een dodelijke en doodse verstarring gewekt werd door de polemieken om deze schrijver; polemieken, die van een ontstellende vooringenomenheid, minderwaardige haatuitbarstingen en een beperkte gezichtskring getuigden. Eiste Emil Ludwig in het Zwitserse blad Freies Volk de opsluiting van de gebroeders Georg en Ernst Jünger in een verbeteringsgsticht. een andere emigrant daarintegen Karl O. Pätel, die een leidende plaats bekleedde in de vrije illegale jeugdbeweging en door de Nazi's bij verstek ter dood veroordeeld werd, getuigt van Ernst Jünger, dat hij onwrikbaar integer en geestelijk onomkoopbaar is en dat zijn leven en werk na de demonie van verdwazing en oorlog aan het Duitse volk nog veel te zeggen heeft.
Ernst Jünger's gedachte- en gevoelswereld omspant de beide polen oorlog en vrede, ligt tussen IN STAHLGEWITTERN en DER FRIEDE. In de eerste wereldoorlog heeft hij als leider van een stoottroepafdeling, waarbij Jünger veertien maal verwond werd en onderscheiden met de orde Pour la Mérite, alle soorten van veldslagen meegemaakt. Hij werd vertrouwd met de grote stormende ‘Materialschlachten’, maar eveneens was hij bedreven in het maken van eenzame verkenningstochten tot in de geallieerde linies Deze ervaringen heeft Jünger getracht in geestelijke winst om te zetten. Hij beklemtoonde de positieve kanten van de oorlog: het gevoel van verbondenheid in kameraadschap, de belevenis van de nationale gedachte, het verwerpen van alle soorten van nihilisme en materialisme, de versterking van het plichtsbesef en het eergevoel. Dit alles gaf hij gestalte in een straffe soldateske kunstvorm. Uit deze geestesgesteldheid zijn de boeken geboren: IN STAHLGEWITTERN (1920), DER KAMPF ALS INNERES ERLEBNIS (1922), DAS WAELDCHEN (1925) en FEUER UND BLUT (1926). Al te zeer wordt door de meeste critici Jünger als oorlogsdichter, als verheerlijker van de strijd, als vormgever van de oorlogsroes geschetst; het werk van Jünger is meer: hij ziet hoe reeds tijdens de oorlog nieuwe krachten om nieuwe ideeën zich beginnen te verzamelen en hij weet, dat ook een nederlaag de ontwikkeling van een volk evenzeer kan bevorderen als een overwinning, indien er | |
| |
echter mannen gevonden worden, die in staat zijn om nuchter te zien wat behouden moet worden, omdat het goed was en wat veranderd moet worden, omdat de tijden er rijp voor zijn.
Na Duitslands ineenstorting bleef Jünger nog enige jaren als luitenant in de Reichswehr. Daarna maakte hij uitgebreide studies van de biologie, vooral van de insecten, een belangstelling die vooral uit zijn reisdagboeken blijkt. Uit de geest van kameraadschap aan, de fronten en uit de geest van een gemeenschappelijke strijd der arbeiders om een betere wereld ontstaan zijn boeken DER ARBEITER (1932) en DIE TOTALE MOBILMACHUNG (1934). Daarna als vrucht van zijn natuur- en wijsgerige studies DAS ABENTEUERLICHE HERZ (1938) en BLAETTER UND STEINE (1934).
DER ARBEITER, deze angstwekkende, koude en nuchtere typering van de technische mens, van het ijzige gelaat van de tijd, van de wreed-heroische sfeer, waarin slechts Nietzsche's Uebermensch ademen kan, van de totalisering van staat en economie, van alles wat aards en op de materie gericht is, is ongetwijfeld door de Nazi's ten hunnen gunste uitgebuit, ofschoon een Friedrich Muckermann tussen de regels telkens en telkens weer de gezichtstrekken van Lenin zag. Toch getuigt het van een grote onwelwillendheid en onwetendheid, om van kwaadwilligheid te zwijgen, niet te willen zien, dat een boek als AUF DEN MARMORKLIPPEN een voortzetting van een bepaalde zijde van de Arbeiterdemokratie is, als Jünger schrijft: ‘De ontbinding van de autoriteit moet tenslotte ook daartoe leiden, dat zich elementaire en in historische zin totaal onverantwoordelijke krachten zich bedienen van de organisatorische middelen, die deze eeuw eigen zijn. Men heeft in dit verband dingen beleefd, die men in het oude verlichte Europa niet meer voor mogelijk hield: brandstichting van kerken en kloosters, progroms en rassenoorlogen, uitmoording van gijzelaars, enz.’
Ernst Jünger is een eenzaam en een onafhankelijk man. Toen de gezonde gedachten van de volksgemeenschap, door holle frasen, die op knechting en dwang berustten, werden uitgehold en in de wereld uitgegalmd, schreef hij in AUF DEN MARMORKLIPPEN: ‘Wij leefden in tijden, dat de auteur tot eenzaamheid veroordeeld is.’
Nadat Hitler aan de macht gekomen was, wordt hem een plaats aangeboden in de Duitse Dichter-Akademie, die hij afwijst, waarop natuurlijk huiszoeking volgt. Aan de ‘Völkischer Beobachter’ verbiedt hij in hetzelfde jaar 1933 het afdrukken van stukken uit zijn boeken. Vrouw en zoon van Ernst Niekisch, door de Gestapo gearresteerd en opgesloten, vonden in het huis van Jünger een gastvrij onderdak. Later wist de Gestapo toch de hand te leggen op een voor Jünger belastende briefwisseling met Niekisch.
Even na het uitbreken van de oorlog verscheen zijn anti-nationaal-socialistisch boek AUF DEN MARMORKLIPPEN (1940). De ‘Völkischer Beobachter’ publiceert een scherpe aanval op Jünger en Rijksleider Philip Bouhler beklaagt zich bij Hitler persoonlijk. Bäumler, de rector van de Berlijnse universiteit en profeet van het Derde Rijk, bedreigt om hem de directie en de lectoren van Jüngers uitgeversfirma.
| |
| |
Als kapitein maakt hij de veldtocht in Frankrijk mede, die hij beschrijft in zijn dagboek GAERTEN UND STRASZEN (1942), maar na zijn terugkomst in 1940 vindt in zijn woning te Kirchhorst in Hannover een tweede huiszoeking plaats. Van nu af staat hij onder bescherming van hoge officieren van het leger en ondanks de tegenwerking van Keitel wordt hij toegevoegd aan de staf van de opperbevelhebber van Parijs. Hier staat hij in nauw contact met generaal Heinrich von Stülpnagel en andere leidende persoonlijkheden van de latere opstand van Juni 1944. Hier ook ontwerpt hij een oproep aan de Europese jeugd, die door de later opgehangen graaf Schulenburg ook in Berlijn bekend wordt.
In het begin van 1944 wordt de zeventienjarige zoon van Ernst Jünger als leider van een nationale verzetsgroep gearresteerd en tot een half jaar tuchthuis veroordeeld. Na zijn vrijlating sneuvelde hij de 29 November 1944 als soldaat van een pantserafdeling op een verkenningstocht in het marmorgebergte van Carrara, waarlijk ‘auf den Marmorklippen’.
Ernst Jünger heeft zich deze oorlogsjaren voornamelijk bezig gehouden met het overdenken en het neerschrijven van zijn geschrift DER FRIEDE. Generaal Speidel, de chef van Rommel, deelt in Aug. 1944 aan de auteur mede, dat dit geschrift onder bescherming van het leger zal verschijnen, maar de staf van generaal von Stülpnagel wordt door de Nazi's opgerold. Drie ontsnappen door de verwarring die de Amerikaanse opmarsch teweegbracht: Ernst Jünger, de schrijver, Majoor Weniger en Oberpfarrer Damrath, een geestelijke van de Berlijnse Garnisonskirche. De Gestapo zit Ernst Jünger op de hielen. Göbbels verbiedt ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag zelfs het noemen van zijn naam in de pers. In Maart 1945 laat de chef van een pantserafdeling Manfred Schwarz het geschrift DER FRIEDE vermenigvuldigen en op zijn tocht door Zuid-Duitsland in het land verspreiden. Dit is de bron van de talloze afschriften, die in Duitsland en daarbuiten in geheel Europa en Amerika de ronde doen.
In GAERTEN UND STRASZEN (1942), dat vaak meer op Göthes ‘Italienische Reise’, dan op een oorlogsdagboek lijkt, blijkt duidelijk Jüngers geestelijke ommekeer en verdieping, en vooral ook zijn veranderde levenshouding ten opzichte van de oorlogservaring. Heet het in DAS WAELDCHEN nog: ‘Toen ik ten oorlog trok, verheugde ik me’. nu beschouwt hij zich in de spiegel in zijn nieuwe luitenantsuniform niet zonder ironie en hij constateert, dat deze oorlog in alle bijzonderheden van het schema van de vorige afwijkt. De overwinningen in Frankrijk ziet hij niet als een overwinning van de Führer, maar als een overwinning van de totale Mobilmachung der arbeiders. In DER FRIEDE wil hij deze totale Mobilmachung alleen aan het werk des vredes gewijd zien. Zijn diagnose van de jaren van de nationaal-socialistische overheersing luidt (19 Juli 1939): ‘De mensen leven als dieren in troebel water en kennen hun standplaats niet.’ en op den 13 Juni 1940 bladerend in een biographie van den fransen kunstschilder Gauguin mediteert Jünger dat ‘in diens verschijning zich veel van de komende din-
| |
| |
gen aanduidt, vooral in de vermenging van nerveusheid en brutaliteit.’
AUF DEN MARMORKLIPPEN is als fantasiestuk een allegorie en ofschoon we niet direct in de romanfiguren een fotographische weergave moeten zoeken van Hitler, Röhm, von Schleicher, zijn toch de overeenkomsten te frappant om niet opvallend te zijn. Deze roman was in ieder geval een duidelijke, scherpe en in deze vorm onverhoedse en onverwachte aanval op het partijregiem. Als zodanig was het bedoeld, aan ingewijden bekend en door het volk gevoeld, zodat het oplagecijfer reeds in de eerste maanden sterk steeg.
In een gefantaseerd tijdeloos landschap, op steile rotsen, leven twee broeders, gepensionneerde officieren, die zich geheel wijden aan de studie van de botaniek en de taal. De bevolking is vreedzaam, verzorgt akker en veld en plukt de dag. Achter de rivier de Marina weiden eenvoudige herders hun kudden. Maar achter een ondoordringbaar woud huist en organiseert een demonische opperhoutvester zijn handlangers om alle volkeren onder zijn macht te brengen. Vernietiging, chaos en ondergang brengt hij aan de onderworpenen. Aanvankelijk houdt het leger dezen demon nog in bedwang, maar het capituleert uit voorzichtigheid. Een opstand wordt gewaagd (hier speelt de Röhmaffaire een grote rol), die wordt neergeslagen. De Oberförster wint en de beide broeders zien zich gedwongen het land te verlaten.
Zo is dit boek een afrekening, waar zelfs Göbbels verlegen mee werd. Bij de lezing van dit boek moet men niet vergeten, dat het geschreven werd tussen eind Februari en 28 Juli 1939, toen Hitler op het toppunt van zijn macht stond en het zeker niet te voorzien was, dat Hitler's heerschappij zo spoedig ten einde zou zijn.
Het verzet tegen den tyran ziet Jünger in dien tijd vooral door de werking van reine geestesmacht en in het woord erkent hij het lemmet, waarvan de blanke glans stralen uitzendt, die de macht der tyrannen doen verbleken.
Hoe fel de aanval op het Hitlerregiem was. moge blijken uit enkele kenmerkende citaten over ‘de verschrikking, dat het masker der orde had aangenomen.’ Van den Führer-Oberförster heet het: ‘De vrees omhulde hem, en ik ben overtuigd, dat daarin zijn kracht veel meer dan in hem zelf te zoeken was.’ Zijn naaste medewerkers zijn: ‘door arrestatie bedreigde schuldenmakers en studenten, wien bij drinkgelagen al te goede stoten gelukt waren, uit de band gesprongen monniken en vagebonderende rovers.’ De S.A en S.S. verschijnen in de vorm van een bende plunderaars: de Feuerwürmer, in wien de haat tegen het schone en het goede diep brandt: ‘Dan herhaalden zich de bandietenstreken, die men al uit de campagna kende, en de bewoners werden bij nacht, en ontij weggevoerd. Vandaar keerde geen enkel weer, en wat wij in het volk over hun lot hoorden fluisteren, herinnerde aan de kadavers der parelhagedissen, die wij gevild op de klippen vonden, en vulden ons hart met droefheid.’ De Concentratiekampen:
‘Zo zijn de kelders, waarop de trotse kastelen van de tyrannen zich
| |
| |
verheffen, en waarboven men de rook van hun feesten ziet kringen: Stankholen van de gruwelijkste soort, waarin een voor alle eeuwigheid verworpen bandietenwezen zich vermeit in de schandalisering van menselijke waardigheid en mensenvrijheid.’ Het zou te ver voeren alles te citeren, we willen slechts een indruk geven. De klare, nuchtere, transparante taal, die een grote vormvastheid en trefzekerheid bezit, verleent aan dit boek bovendien een geheel eigen betekenis, waardoor een Engelse criticus het tot de wereldliteratuur ging rekenen.
Ernst Jünger is een van de meesters van het Duitse proza. De uiterst directe zeggingskracht, de geladenheid van zijn zinsbouw, de doelbewustheid van elk woord, de afgewogenheid van elke lettergreep zijn een paar van de meestopvallende kenmerken. Merkwaardig voor Jüngers verhouding tot het Christendom is de schetsing van den Pater Lampros als een eiland van rust te midden van de chaos. Als Bracquemart en der Fürst de opstand wagen, betreurt de ik-figuur van het boek het, dat zij zich niet gewend hadden tot Pater Lampros, want: ‘het scheen ons mogelijk, dat Pater Lampros beide op een diepe wijze had kunnen veranderen en verenigen’
In dit opzicht willen we ook wijzen op de verering, die Jünger in DER ARBEITER toont voor de discipline van de Jesuitenorde en op een uitlating in GAERTEN UND STRASZEN, waarin hij opmerkt, na de sfeer bij zijn inkwartieringen bij protestantse en katholieke geestelijken geproefd te hebben, dat niets er tegen spreekt, dat de verschillende kerken zich eenmaal weer zullen verenigen. Toch blijkt uit DER FRIEDE, dat de band, die Jünger met het Christendom bindt, voorlopig nog zeer broos is.
In AUF DEN MARMORKLIPPEN wordt het vraagstuk van de heropbouw na vernietiging en chaos niet aangesneden. Nieuwe perspectieven opent DER FRIEDE, dat opgedragen werd aan zijn gesneuvelde zoon. Dit geschrift is groots in zijn dichterlijke visie op de gruwelen van een louter biologische wereldbeschouwing en geen boek heeft tot nu toe beter en aangrijpender het ‘Grauen der Zeit’ duidelijk gemaakt: ‘Dat de beulen en folterknechten zich vermeien in de kwellingen van hun slachtoffers is de grootste schandvlek van deze eeuw.’ (Dit geldt echter niet alleen voor de Nazi's.)
Met DER FRIEDE is Jünger de weg getreden van het Deutschtum naar het Enropäiertum.
Ernst Jünger gaat in DER FRIEDE van de gedachte uit, dat de vrede zegen en vrucht voor allen moet brengen, want ieder gaat het aan, de nu levenden, zowel als de verre nakomelingen. Het zaad, dat tot heerlijke vruchten gedijen moet, zijn de offers, die gebracht werden in de slachthuizen en vilderhutten (de K.Z.Lager), maar evenzeer de offers van vrouwen, kinderen en grijsaards, die tijdens de bombardementen in hun kelders stikten of levend verbrand werden in de fosforregens.
‘Dat zal voor verre tijden de schandvlek van onze eeuw zijn, en niemand zal men kunnen achten, die hart en oog misten voor dat, wat daar geschiedde’ In aangrijpende beelden schildert Ernst | |
| |
Jünger deze ‘residenties van de moord’, waar ‘de loden tyrannen in bondgenootschap met de techniek eindeloze bloedbruiloften vieren.’ Maar ook de smart van de geest was in deze jaren oneindig groot, want het krenkte te moeten zien, hoe het lagere en het gemene zich heerschappij verwierf.
Het was Ernst Jünger in 1941 reeds duidelijk - men herinnert zich de toen opduikende vredesgeruchten - dat een toekomstige vrede geen vrede door vergelijk kan zijn, maar anderzijds mag de vrede ook geen vrede van geweld zijn, want in dit geval ware er slechts van een schijnvrede sprake, waarin oorlog voorlopig onzichtbaar als burgeroorlog en vreemde onderdrukking, dan echter openlijk door het uiteenvallen van de wereld in ‘Bündnisgruppen’ zou worden voortgezet. (Helaas in 1947 maar al te goed waar). Een werkelijke vrede moet door allen gewonnen worden door een vrijwillige vereniging tot nieuwe grotere rijken, (Men wordt herinnerd aan Churchill te Zürich, aan het Europees federalisme enz.), want in een verbond ligt de grootste verovering. Daarvoor pleiten de gezamenlijke technische hulpmiddelen der mensheid, de toename aan mensen en energieën, de industrialisering, het verkeer, de handel, het gezamenlijke gedachtegoed en de gezamenlijke geschiedenis. ‘Europa moet partner worden van de grote imperia, die op de aardbol zich vormen en streven naar hun uiteindelijke vorm.’ De revolutie van 1789, de vrede van Versailles en de Volkerenbond zijn hierin te kort geschoten. De oorlog van 1939-45 was daarom in wezen meer een verenigingsoorlog dan een veroveringsoorlog en het is Duitslands historische schuld dit niet gezien te hebben, maar integendeel de fouten van Versailles aan de verslagen volkeren herhaald te hebben; daarom moest Duitsland de veroveringsoorlog verliezen. De ruïnensteden zijn beelden van de innerlijke verwording en gespletenheid van de mens, daarom moet er eerst een gezondmaking van de geesten volgen en slechts die vrede kan zegen brengen, waaraan de beteugeling der hartstochten voorafgegaan is.
Als klaar ziener heeft Jünger hier reeds de zuiveringswoede op het oog, want altijd - schrijft hij - moet men van den mens verlangen, dat hij recht en onrecht onderscheidt en dat hij aan de misdaad weerstaat. In geen geval mag wraak en hartstocht leidend zijn en er moet onderscheid gemaakt worden, wie een soldaat en wie een beul is, anders groeien misdadigers tot martelaren en nationale helden, maar bestraffing moet er zijn en boete behoort tot de voorwaarden voor een nieuw bondgenootschap, want reiniging gaat aan de vereniging vooraf. De oorlog is de grote smidse van de volkeren, daarom moet de onrust der engbegrensde volkeren opgeheven worden door verbonden en verdragen, want de aarde moet brood voor allen geven. Wij willen hier ook wijzen op het feit dat de titanische mens, die Jünger schilderde in zijn boek ‘DER ARBEITER’ van 1932 een loutering ondergaat, die tonen zal, welke verhouding hij bezit tot de traditie, de schepping, het geluk en het geloof. Het nieuwe volkerenhuis moet een grondwet hebben, die op de grondbeginselen van eenheid en verscheidenheid berust, bovendien moet er een synthese gevonden worden tussen de autoritaire | |
| |
en de liberale staatsvorm, want het leven kan volledig gedisciplineerd noch geheel overgelaten worden aan de menselijke vrije wil. Georganiseerd moet alles worden, wat techniek, industrie, economie, verkeer, handel en verdediging betreft; vrijheid moet er zijn voor geschiedenis, taal, zeden en gewoonten, wetten, vorming, cultuur, kunst en godsdienst. In dit raam zullen de grote en kleinere volkeren beter kunnen gedijen, want de concurrentie der nationale staten zal uitdoven. De vrede moet een heilig verdrag zijn, want geen zegen rust op een babylonische arbeid. De verandering der mensheid moet daarom een theologische grondslag hebben. Vooral in de Russische mens ziet Jünger een metaphysische wending. Als teken daarvoor ziet hij ook, dat in het Oosten als in het Westen, de roem van martelaren zal oplichten, wier namen nog in de harten verborgen zijn, maar het nihilisme moet overwonnen en tolerantie mag niet zover gaan, dat het aan nibilisten, loutere technici en de verachters van iedere bindende moraal de mensenleiding in handen geeft. De staat moet de grote heilsleren bevorderen en vertrouwen schenken aan ieder, die het geloof aan een hogere macht belijdt. De mens moet van het absurde weer naar de waarheid geleid worden en de kerken van heden moeten teruggaan naar hun fundamenten, want de hedendaagse mens wil geloven, maar hij had zijn zinnen gesteld op het absurde en op vluchtige drogbeelden. Daarom moet de theologie weer het hoogste van de wetenschappen vormen. In het Christendom liggen de sterkste banden en nieuwe martelaren getuigen er voor. Op de bijbel kan ieder verbond gesloten en de massa's moeten eerst naar de christelijke moraal teruggeleid worden. Hier versmalt Jünger de taak van de kerk. In dit op zich waardevol gedachtegoed leren we Jünger vooral kennen als een man, die boven de christelijke kerken poogt te staan, maar welk een verschil is er al met DER ARBEITER, waarin hij het Christendom nog rekent tot de verstofte en verschaalde dingen der aarde. De kerken - meent Jünger verder - voerden een gemeenschappelijke strijd tegen het nihilisme en dit moet een zichtbare bekroning vinden in een nieuwe éénheid. Wat Jünger samenvat onder een nieuwe theologie is ons te vaag en welke weg Jünger in de toekomst zelf zal inslaan, weet God alleen, maar wel weten we, dat Jüngers waarschuwing weer barre en bittere werkelijkheid zal worden: ‘Als het lage verstand naar technische beginselen zal beslissen, zal de beeindiging van de oorlog slechts schijnbaar zijn. Hij zal in een burgeroorlog veranderd worden, tot een loutere slachterij. De tyrannie en daarmede de vrees zal groeien, de duisternis zich verder uitbreiden en in een nog kortere tijdspanne zullen nieuwe fronten en nieuwe conflicten gevormd worden.’
Kondigde zich in AUF DEN MARMORKLIPPEN reeds een wending naar humanisme en christendom aan, die in DER FRIEDE wordt voortgezet, ook in zijn jongste geschrift: SPRACHE UND KOERPERBAU, dat de magische kracht van de woorden, die met het menselijk lichaam samenhangen, blootlegt en in klanken vasthoudt - een bezinning na de ineenstorting van het Nazirijk - kondigt zich een nog duidelijker ombuiging naar Gods erkenning en waardering voor het Christendom aan.
| |
| |
‘Het eerste werk - zo schrijft hij - na de catastrophe, geldt plaats en uitgangspunt van de vrijheid, het evenbeeld van goddelijke macht te bepalen, want in de kamers van de taal, die onverwoestbaar de eeuwen trotseren, rust de volle erfenis van het verleden.’ Deze erfenis laat een diepe bekommernis in hem achter om het verscheurde en uiteengevallen Europa, dat hij met het menselijk lichaam vergelijkt, dat hij niet alleen als een geopolitieke eenheid maar tegelijk, synoptisch, als een totaliteitsbeeld wil zien. Het lichaam roept ook de vraag op van de eeuwige en uiteindelijke bestemming van de mens en Jünger vraagt zich af of er zelfs physieke krachten zijn in den mens, ‘die dem Jenseits zugeordnet sind’.
De vlucht van het Duitse volk in de mythe van het Germanendom is op een blinde muur afgestoten, de droom van het Rijk der macht is uitgedoofd, verzadigd van bitterheid en walg.
Wéér is Ernst Jünger een stoottroepleider, die nieuwe verten voor het Duitse volk opent, met alle klem afwijzend het alternatief Amerikaans of Russisch, omdat de historische tradities, deze schatten van oud erfgoed, nog steeds in Europa levend zijn.
Een schrijver in De Groene Amsterdammer liet zich eens ontvallen: ‘Ernst Jünger is een Duitser, voor wien ik het grootste respect heb’ Inderdaad. Men kan het met Jünger eens zijn of niet, ook wij delen zijn opvatting over het Christendom, dat hij op een te nauwe basis plaatst, niet. Het zoeken naar een nieuwe Theologie door een kleine élite, zoals Jünger wenst, miskent Christus, die is DE WAARHEID EN HET LEVEN.
Het is de tragiek van den onafhankelijke altijd voor onvrij gehouden te worden en van de partijloze altijd voor partijdig gescholden te worden. Het is de tragiek ook van de grote, dat ze door de kleine geesten steeds beknibbeld, belasterd, gehaat en veracht worden. Dan wordt om een schrijver, een verbeelder, te treffen Hitler tot de vleesgeworden Jüngerse mythos verheven. Roem is het summum van alle misverstand. Deze vaak geciteerde formulering van Gerard Bruning is eigenlijk een woordelijke vertaling van een tekst uit Rilke's Rodinboek. Maar als een schrijver na het einde van de oorlog dit ondervonden heeft, is het Ernst Jünger.
De oplossing van het misverstand is een van de taken van de criticus.
H.A.J. TEMPELMAN, Gouda.
| |
Literatuur.
Boeken:
Wolf Dieter Müller: Ernst Jünger. Ein Leben im Umbruch der Zeit. 1934. |
Marcel Decombis: Ernst Jünger. L'Homme et L'OEuvre. 1943. |
Erich Brock: Das Weltbild Ernst Jüngers. Darstellung und Deutung. 1945. |
Hanna Vogt: Der Arbeiter. Wesen und Probleme. 1945. |
Karl O. Pätel: Ernst Jünger. Die Wandlung eines Deutschen Dichters und Patrioten. New-York, 1946. |
| |
Artikelen (zeer beknopt):
Karl O. Pätel: Oppositionelle Literatur in Deutschland. German Quarterly Nov. 1944. |
Friedrich Muckermann S.J.: Brief an Ernst Jünger. Vom Rätsel der Zeit. 1933. |
| |
| |
Hubert Becker S.J.: Ernst Jünger, Gestalt und Wandlung. Stimmen der Zeit. 1947. |
H.A.J. Tempelman: Ernst Jünger: Atlantische Fahrt. De Standaard, 16 Augustus 1947 (zie ook De Standaard van 18 Juli 1947). |
Rudolf Steinmetz: De Arbeiderswereld van Ernst Jünger. Dietbrand, 2e Jaargang, Nr 10-11-12. |
| |
Noot:
In het komende najaar zal bij de Arche-Verlag te Zürich verschijnen: STRAHLUNGEN, een vervolg van GAERTEN UND STRASZEN, terwijl DER FRIEDE in Chicago zal gaan verschijnen.
Eigenhandig schrijven van E. Jünger aan steller van dit artikel, handelend over zijn laatste uitgaven en de toezending van ons tijdschrift
|
|