| |
| |
| |
Hedendaagse jeugdproblemen (Slot)
III. Hedendaagse problemen
a) Algemene verschijnselen.
Drie jaar lang van de chaotische Septemberdagen van 1944 af, tot nu, is, langzaam voortschrijdend, één aspect gerijpt en gegroeid - het enige verschijnsel wellicht waarvan we met zekerheid kunnen zeggen dat het, na de bevrijding, in alle lagen van onze samenleving heeft kunnen voet vatten, wortel schieten en tenslotte domineren - te weten: een alles overheersende ontgoocheling.
Zij die nog de moed hebben de kranten en weekbladen, zowel de binnen- als buitenlandse, te lezen, zij voelen hoe ondanks alle kuiperijen en hetze, allen er tenslotte roerend over eens zijn dat het paradijs dat vijf jaar lang werd aangekondigd en beloofd, nog lang niet werd gevonden. Integendeel, spreekt men niet reeds van een derde, mogelijk nog verschrikkelijker wereldramp? Aan de overzijde van de oceaan worden milliarden verslingerd aan atoomproeven, terwijl Europa langzaam verhongert. Ronkende radiospeechen mokeren het woord ‘democratie’ in onze moede hersenen; dagbladen goochelen met de in olifantenletters gedrukte slogans ‘Rechtvaardigheid’ en ‘Vrede’. Edoch bij dit alles slechts één resultaat: een al maar door stijgende druk van ontgoocheling en moedeloosheid.
En ook hier, binnen onze eigen grenzen, dragen partij-politiek gekonkel en corruptie er het nodige toe bij om de morele, sociale, politieke en kulturele malaise te verstevigen.
Vanzelfsprekend dat deze wereld-decadentie ook de jeugd moet beïnvloeden. De door de oorlog gevormde idealisten werden, nog voor de wapens konden neergelegd, onmiddellijk in twee kampen verdeeld. Enerzijds de overwinnnaars, anderzijds de verfoeiden en de uitgestotenen. En juist de ontgoocheling heeft hen terug tot elkaar gedreven. Immers, zij die in het maquis van een nieuwe broederlijkheid droomden, zagen hun zeepbellen-illusies stuk voor stuk uiteenspatten, terwijl de anderen, wetend dat de wapens hun hoop hadden stukgeschoten, maar niettemin steunend op de eerlijkheid van hun innerlijk schoonheidsideaal, zich plots op één lijn zagen gesteld met de vuigste moordenaars.
Machteloos staan deze twee kampen tegenover de derde groep, tegenover diegenen die gedurende de verschrikkelijkste jaren van deze eeuw, onverschillig hun egoistische verlangens botvierden, om nu, waanzinnig, onder te dompelen in de roes die de meest moderne theorien over hun hoofden hebben uitgestort. Een niets ontziende vrijheidsdrang, slechts gebaseerd op het bestiale, met een sexuele en morele ontwrichting als onmiddellijk gevolg, stuwt hen onherroepelijk voort op het hellende vlak van de totale ontworteling.
Wat zijn nu hiervan de concrete resultaten in het kulturele, politieke en maatschappelijke leven?
| |
| |
KULTUREEL. Ten overstaan van de kulturele eigenheid valt onmiddellijk een totaal gebrek aan belangstelling op.
De overrompeling van de Amerikaanse film plaatst ‘grote figuren’ als een Bing Crosby of een Robin Hood op het voorplan. Onze eigen nationale helden worden in belangrijkheid verre overtroffen door de ‘Far West’ pioniers. De korte broek (o schande aller schanden) en het kortgeknipte haar of de blonde vlechten, smadelijkste uitingen van verraad, worden vervangen door de van vaderlandsliefde stralende zazou-uitrustingen. De kinderachtige volksdansen moeten plaats maken voor de van geestelijke verheffing getuigende swingsprongen, terwijl onze Vlaamse liederen worden vervangen door de nieuwste negersongs. Wie Rodenbach voordraagt, wordt gebrandmerkt, wie Verschaeve citeert loopt gevaar.
En het feit dat sommige vóór-oorlogse jeugdbewegingen, die na de bevrijding terug opdoken, trachten bovengenoemde vervreemdingsverschijnselen tegen te gaan, mede door het overnemen van tal van initiatieven komende uit de collaborerende bewegingen, kunnen niet verhelpen dat ver-amerikanisering op grote schaal blijft voortwoekeren.
Doch ook hier ligt niet alle schuld bij de jeugd zelf. Want waar aan een groot deel van onze eigen dichters, onze eigen schrijvers, onze eigen geleerden het zwijgen werd opgelegd, daar is de grote leegte ontstaan die het onmiddellijke gevaar in de hand werkt, namelijk het tekort aan kulturele opvoeding. Want het uitstoten van een groot deel van onze letterkundigen en opvoeders - juist de meest volksen - heeft voor onmiddellijk gevolg dat in dagblad- tijdschrift- en boekwezen, slechts die krachten aan het woord komen die ofwel de individuele uiting blijven van hun ivoren toren zelfgenoegzaamheid, ofwel de vertolkers blijken te zijn van de op hen inwerkende vervreemdings-ideologieën. En de weinige stemmen die hier en daar waarschuwend opklinken, vermogen nog niet de overwoekering van het andere te snoeien.
En waar de vervlakkende Amerikaanse invloed in hoofdzaak de naar buiten levende massa-mens aantast, daar blijft de Franse inwerking eer gericht op de intellectuele groep van ons volk en niet het minst op onze studenten. Het hedendaagse dwepen met het Sartrisme is geen snobisme alleen, immers de theorie van het existentialisme komt voor een groot deel tegemoet aan de naar totale vrijheid hakende jeugd.
Doch dit alles moge niet tot grondeloos pessimisme aanleiding geven. Hoe pijnlijk de huidige kulturele vervreemding ook aandoet, tenslotte zullen de gezonde oerkrachten die geen enkel volk in zich zelf kan vernielen, terug naar de oppervlakte dringen. En wanneer ook elders deze langzame heropleving zich zal aankondigen, zal mogelijk een nieuwe horizon dagen voor de zo diep geschokte Nederlanden, tevens voor heel het beproefde Europa.
SOCIAAL-ECONOMISCH. Ook op dit gebied is een bepaalde stuurloosheid merkbaar. De talloze stakingen links en rechts bewijzen dat van hogerhand dringend de nodige wederaanpassing dient doorgevoerd. Doch anderzijds moeten we eerlijk toegeven dat bij vele | |
| |
werklieden de liefde voor de arbeid totaal is verdwenen, zonder tevens te beseffen dat juist hun arbeid een van de noodzakelijkste elementen is om een economisch evenwicht te bereiken. Een typisch geval brengt ons de haven van Antwerpen. Sinds voor de havenarbeiders de bestaanszekerheid werd doorgevoerd, werd een toestand van onevenwichtigheid in het leven geroepen. Het geldelijke verschil tussen de werklozenvergoeding enerzijds en de uitbetaalde lonen voor geleverd werk anderzijds, is hierdoor aanmerkelijk kleiner geworden, zo zelfs, dat meerdere arbeiders er de voorkeur aan geven te gaan stempelen in plaats van zwaar sjouwerswerk te verrichten. Dit op te lossen is lang niet onze taak, maar het pijnlijke ligt hem hierin dat wij dagelijks konden vaststellen dat het juist de jongeren waren die zich bij de werkaanbiedingen steeds achteraf hielden, terwijl de oudere arbeiders naar de haven gingen. Dit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoelen en eerbied, deze uiting van gemakzucht, werpt een schril licht op een toestand die tenslotte voor onze jeugd en voor het land fataal moet worden.
Verder meen ik het niet overbodig hier in dit verband even te wijzen op de schrijnende exclusieven gesteld door het ‘Bewijs van burgertrouw’. Tal van krachten worden hierdoor uit verschillende takken van ons economisch leven gebannen, iets wat zich niet alleen wreekt in de persoon van de getroffene zelf, maar tevens terugslaat op de hele gemeenschap. En deze gedwongen toestand met zijn nasleep van sociale ellende, is nu niet precies de goede manier om een bepaald heropvoedingssysteem in de hand te werken. Immers hierdoor wordt juist dàt bevorderd waartegen we ons ten allen tijde energisch dienen te verzetten: luiheid, gemakzucht, moedeloosheid naast honger, armoede en ziekte.
Wat ik hierboven, allicht al te schematisch, schetste omtrent de hedendaagse kulturele en sociaal-economische verschijnselen, is niet anders dan een gevolg van de algemene maatschappelijke verwarring. Juist zoals de wonden, door een politieke en sociale ontwrichting geslagen, hun oorzaak blijven vinden in de algehele morele ontreddering.
Onverschilligheid, ook bij de jeugd, ten overstaan van de godsdienst; sexuele schaamteloosheid (en niet het minst bij de zogezegd gezonde jongeren; want wat eertijds bijvoorbeeld het trekkersleven aan frisheid bracht, werd door de verschillende moderniseringsstromingen uit de laatste twee jaar, in zijn diepste eigenheid verderfelijk aangetast.); gebrek aan tucht en orde; verloochening van alle gezag, het zijn zovele uitingen van een na-oorlogse reactie die nergens op een geestelijk of ideologisch houvast kan bogen. En daarin ligt de grote fout van de democratische propaganda gedurende de oorlogsjaren. Waar slechts de nadruk werd gelegd op wit brood en Amerikaanse sigaretten, daar werd de allereerste noodzaak over het hoofd gezien. Er werd alleen beroep gedaan op de oppervlakkigheid, op de op het materiele gerichte sentimenten. Tevens hebben haaten wraakgevoelens onze bevrijdingslucht verpest. En toen de eerste verbonden legers ons land overstroomden, sloeg een vloed van bandeloosheid over onze gewesten.
| |
| |
Ook onze jeugd werd meegesleept. Moet ik hier de hospitaalstatistieken herhalen wat betreft het aantal jonge vrouwen aangetast door venerische ziekten? Moet ik hier herhalen de talrijke verkrachtingen van de meest edele meisjes, vaak door eigen landgenoten?
En hier kom ik terug op wat ik bij de aanvang van dit hoofdstuk getuigde: zij die jarenlang op deze dag hadden gewacht als op de uiteindelijke bekroning van hun offer, zij hebben in zich de schaamte voelen rijzen. Maar de oorlog had alle spankracht opgeeist, hen restte nog slechts de verbittering. Ze trokken zich terug en zwegen. Zij bleven de vrijwillig zwijgenden naast de verplicht zwijgenden.
Humanisme, fierheid, eer, broederlijkheid, het werd alles opgeslokt door de roes van het ogenblik. Een ogenblik... dat reeds drie jaar duurt.
| |
b) De epuratie.
Een van de belangrijkste en meest nijpende problemen van vandaag, blijft wel de epuratie. Niet alleen om de onmiddellijke toestand van ellende en verschopping hierdoor teweeg gebracht, maar ook en vooral om de rechtstreekse gevolgen die hieruit ongetwijfeld zullen voortvloeien.
Beperken wij ons bij de jeugd, dan zien we de epuratie tweeerlei. Ten eerste: de accidenteel-materiele kant en ten tweede, hieruit voortvloeiend: de psychische evolutie der getroffenen.
Met dit eerste punt bedoelen wij ondermeer het volgende: de internering van talrijke jongeren met zijn pijnlijke nasleep van allerhande materiele zorgen, zoals bijvoorbeeld de gezondheid. Daarnaast, vooral voor ex-studenten, het stopzetten van studies of het onderbreken van een reeds begonnen carrière. Deze gevolgen kunnen niet anders dan een nadelige invloed uitoefenen. Waar vele jongens en meisjes maandenlang werden opgesloten of nog steeds in hun vrijheid worden belemmerd, vaak zonder het voor hun gestel noodzakelijke voedsel, worden lichamelijke krachten ondermijnd die vroeg of laat broodnodig zullen blijken te zijn. En al werden de laatste tijd sporadisch verbeteringen aangebracht, in verband met de huisvesting der gevangenen, toch kan dit alles niet verhelpen dat op dit gebied reeds heel wat onherroepelijks is geschied.
Wat betreft het onderbreken van studies, hetzij door aanhouding, hetzij door verbod tot verdere toelating aan onze universiteiten, ook hier zullen zich de gevolgen zeer vlug doen gevoelen. Immers uit tal van voorbeelden is gebleken dat het vooral de beste studenten waren die toegaven aan hun idealistische neigingen. Hierdoor wordt de vorming van intellectuelen en leidende elementen op gebied van geneeskunde, economie, sociologie en zo verder, op een onverantwoorde wijze begrensd. Waar nu reeds, aan tal van onderwijsinstellingen, een tekort blijkt aan voldoende gevormde leerkrachten, zal zich dit in de toekomst steeds nijpender doen gevoelen.
Wij laten in het midden of deze feiten werkelijk het gevolg zijn van kortzichtigheid, ofwel getuigen van opzettelijkheid om de
| |
| |
Vlaamse intellectuele elite zo miniem mogelijk te houden. Want, men moge nog zo overtuigd zijn van de noodzakelijkheid een bepaalde bestraffing door te voeren, één ding blijft zeker: de gevolgen zullen mede door de gehele gemeenschap moeten worden gedragen. Door toe te geven aan de meest onvoorzichtige strafmanie, als ogenblikkelijke verwezenlijking, wordt voor jaren een toestand van pijnlijke ontwrichting geschapen.
In verband met wat ik noemde: de psychische evolutie der getroffenen, kunnen we aanstonds vaststellen dat de hierbij aangerichte verwoesting, eveneens tweeërlei tot uiting komt. Enerzijds een nog diepere nationale bewustwording, verstevigd door het heroische besef van offer en lijden, met als onvermijdelijk gevolg een nog spannender houding tegenover de staat en de officiele gezagdragers. En anderzijds een uiteindelijke verbittering die, zo niet de nodige heroplevings-elementen worden aangebracht, een groep van ontgoochelden zal vormen, niet meer bij machte nog te kunnen geloven in de wereld en de mensheid.
Doch, en tal van voorbeelden zijn daar om dit te bewijzen, wat wij bij de door de epuratie getroffen jongeren niet zullen aantreffen: een algehele morele bandeloosheid, zoals dit wel het geval is bij hen die gedurende en na de oorlogsjaren slechts hebben geleefd voor de meest egotische genoegdoeningen. En juist daarin ligt het bewijs dat de zuivering het gezondste deel van ons volk heeft getroffen (Opmerkelijk in dit verband is het feit dat een pater Callewaert, die steeds bij uitstek ijverde voor de geestelijke en morele gezondmaking van onze Vlaamse jeugd, nu ook mede behoort tot de kategorie der geëpureerden). Hun door de omstandigheden opgedrongen gemoedstoestand kan wel verbitterd of ontgoocheld zijn, wrokkig naast glanzend van geloof in de uiteindelijke zege van het goede, humaan of opstandig, maar nooit decadent of willoos ontaard. Eén voorbeeld maar. Welke meisjes laten zich meeslepen door de vloed van emancipatie en sexuele ontvoogding? Niet zij die vochten voor de veredeling van het moederschap, maar alleen diegenen die nooit de dwingende kracht van een ideeële stuwing of een levend geloof hebben gevoeld. En hoeveel vragen we in die zin ook stellen, steeds zal éénzelfde antwoord zich opdringen.
En al houdt ‘De Standaard’ nog honderd enkwesten over de ‘incivieke jeugd’, en al schrijven nog duizend betweters misprijzend over de ‘half-nudisme’-cultus die onder de bezetting door de gegroepeerde jeugd zou gehuldigd zijn geworden, zij die eens de Vlaamse gouwen zingend doortrokken, kunnen tegenover dergelijke kleinzielige uitlatingen, slechts meewarig de schouders ophalen. In hun geloof voor het schoon-menselijke was geen plaats voor lagere aandriften, hun fierheid schoot dieper wortel en laat zich tot spijt van wie 't benijdt, ook heden nog makkelijk herkennen.
Wat nu, in verband met de door de vroegere minister Lilar aangekondigde en toevallig wellicht reeds van toepassing zijnde statuten betreffende de heropvoeding? Wat, omtrent de Besluitwetten inzake ‘burgerlijke epuratie ofte zuivering’?
In de grond mochten we het ex-ministerieel statuut een eerste stap in de goede richting noemen. Doch wil een zulkdanig opzet enige kans op welslagen waarborgen, dan dient aan de basis hiervan | |
| |
een eerlijk begrijpen te liggen. (Even denk ik aan een regel die de gekende schrijfster Selma Lagerlöf ergens neerschreef: ‘Hij die begrijpt, haat niet meer.’) Men dient hierbij begrip te tonen voor de gemoedsgesteldheid van jonge mensen die de schoonste dromen door de ruwste realiteit zagen stukgescheurd. Begrip tevens voor het innerlijke scepticisme, de innerlijke opstandigheid of de innerlijke ontgoocheling van iemand die, met de beste bedoelingen bezield, zichzelf totaal heeft willen ten dienste stellen van zijn volk, om dan achteraf te moeten ervaren dat datzelfde volk hem hoont en uitspuwt.
En wanneer deze jongeren dan tevens een en ander vernemen omtrent de houding van het democratische Engeland tegenover de Joden bijvoorbeeld, dan is hun twijfel ten overstaan van de mooiste hedendaagse ideologieën ook zeer aanneembaar. Waar deze jongeren de door de heer Churchill in 1946 uitgesproken woorden onder ogen krijgen, woorden die begrippen dekken waarvoor zij reeds - zij het enkele jaren vroeger - ten strijde trokken, daar blijft het diepste wantrouwen steeds menselijk aanvaardbaar. En wanneer zij dan tenslotte de algehele morele ontreddering waarnemen, ook binnen de eigen grenzen, dan hebben wij uit hun reacties in de eerste plaats te leren dat met de grootste omzichtigheid dient te werk gegaan. Want, het geldt hier niet slechts een terug opnemen in de maatschappij enkel en alleen uit zuiver materiele beweegredenen (bijvoorbeeld het uitsparen van gevangenisonkosten, het aanvullen van tekort aan arbeidskrachten, enz.), maar het gaat er hier vooral om, een in zijn idealisme geschokte ziel terug leven, vitalisme en geloof bij te brengen. En daarin ligt de verantwoordelijkheid waaraan de ganse toekomst van een volk nauw is verbonden.
En het is in dit licht dat wij ons een dergelijke waarschuwing aanmatigen. De positieve productiviteit van een land hangt af van zijn geestelijke waarden en alleen een gezonde en frisse jeugd is in staat het vitale voortbewegen te waarborgen.
Daarom blijft begrijpen dan ook een eerste en noodzakelijke voorwaarde. En het gaat niet op deze problemen met een besluitwettelijke dooddoenerij weg te vagen. Reeds te lange maanden wordt onvoorzichtig rond de (reeds kokende) pot gedraaid, en al is er ook niemand te vinden die konsekwent de verantwoordelijkheid ener duidelijke oplossing op zich wil nemen, met een hongerige maag (of geest) valt tenslotte niet erg veel meer te bepraten.
Noch het misdadige aarzelen van een regering Huysmans, noch het voorzichtig schipperen van een minister Struye, gaat de belanghebbenden onopgemerkt voorbij. Het is hier niet de plaats om de velerlei nog steeds bestaande wantoestanden, zowel wat betreft de juridische onrechtvaardigheden als inzake de meest onaanneembare verschijnselen in de onderscheiden gevangenissen en internerigscentra, met voorbeelden te komen kleuren. Dergelijke gevallen zijn te overbekend.
Juist dààrom werkt dit eeuwige uitstellen zo wraakroepend en de tastbare gevolgen zullen zich dan ook vroeg of laat hamerend laten gevoelen. Aan wie het volgende woord?
| |
| |
| |
IV. De weg naar het licht
Hoe pijnlijk de inwerking van oorlog en na-oorlog op de jeugd ook is gebleken, hoe pijnlijk tevens de individuele reacties hierop, dit alles kan niet beletten - hoe klein de kiem van gezond verweer ook nog lijkt te zijn - dat steeds bepaalde innerlijke krachten werkzaam blijven die vroeg of laat vruchtbaar de heersende decadentie zullen pogen tegen te gaan. En bij diegenen die in zich reeds deze krachten levend voelen, is het nog slechts een gevoelen van eenzaamheid of verlatenheid dat hen van daadwerkelijk ageren weerhoudt. En wellicht is dit wel het gelukkigste proces: deze stage individuele worsteling, dit langzaam bewustworden van het feit dat er moet gehandeld en gewerkt worden. Want zo aan de basis van een nieuwe opgang een gedegen innerlijk rijpen ten grondslag ligt, zo zullen de resultaten ook hechter en dieper zijn, los van alle oppervlakkigheid. Geen vurige, plots oplaaiende vlam die maar al tevlug de nodige brandstof opslorpt en tot uitdoven wordt gedoemd wanneer de reserves zijn uitgeput, maar wel een taai en moeizaam vuur vatten, groeiend tot een innerlijk verterende gloed.
Dat, om dit te bereiken, ook van buitenaf de nodige opvoedingselementen dienen aangevoerd blijft duidelijk. Gebaseerd op het humane dient de opvoeding zich tweeërlei te ontwikkelen: lichamelijk en geestelijk. En hoe oud en telkens herhaald deze vooropstelling ook blijkt, alleen het verwaarlozen ervan is de oorzaak dat men er steeds dient op terug te komen. Waar het lichamelijke eer in zijn geheel werd over het hoofd gezien, daar bleef de geestelijke ontwikkeling vaak eenzijdig en ergerlijk begrensd. En ook hier is de aanvullende taak van de jeugdbeweging van overwegend belang.
Maar het pijnlijke ligt hem vandaag juist hierin, dat vele die door de decadentie zijn meegesleept geworden, reeds lang de periode van ontvankelijkheid voor opvoedings-systemen achter de rug hebben. Komen dan daarbij, enerzijds de weerspannigheid tegenover elke opgedrongen of moraliserende leerstelling, anderzijds een reeds gevaarlijk diep ingewortelde emancipatiedrang, met de uitersten als onmiddellijk doel.
Na een dergelijke vaststelling blijven slechts twee mogelijkheden tot opgang openstaan. Vooreerst: een van hogerhand zich herpakken aan de bron. Doch dit kan eerst na een stage werking, slechts binnen afzienbare tijd, zijn vruchten afwerpen en hiermee wordt aan de huidige ontreddering zeer weinig verholpen. Ten tweede, en hierin ligt de enige mogelijkheid besloten die onmiddellijk resulteren kan waarborgen, namelijk: totale bewegingsvrijheid, meer zelfs: hulp en steun voor die jongeren die, met de glans van het schone en de gloed van de liefde doordrongen, voor de zoveelste maal hun jong leven inzetten voor de redding van ons geestelijk erfgoed. En wat men aan sommige onder hen, in verband met hun ‘politiek’ verleden, ook meent te moeten verwijten, in het feit dat zij eens met hun bruisend idealisme een bijna heroische kracht hebben ontwikkeld, ligt juist het bewijs van hun sterkte, hun wilskracht en hun gezonde geaardheid.
Moge hen straks de gelegenheid worden geboden de potentiele geladenheid, die hun naar schoonheid dorstende ziel doorzindert, met lied en daad te bestendigen - ons volk en land ten bate.
Ivo MICHIELS.
|
|