Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 270] [p. 270] Afscheid van den dood O neen, ik ben uw dienaar niet, man met het zwarte gezicht, met de fonkelende ogen en de flemende lach, ik dien geen meesters die tranen persten uit bloed. O neen, ik ben uw dienaar niet, schoon ik liefheb de kracht van uw stem, schoon ik bukte mijn hoofd voor den dwang van uw blik, schoon ik weende als gij gingt met uw ogen als vuur en wat spot om uw vinnigen mond. O neen, ik ben uw dienaar niet, want de hand die gij reikt ruikt naar zilt, en uw goud blinkt lijk dromen, gevlucht voor ons hand er naar grijpt, en weet gij niet man, dat men sterft slechts voor 't eigen geluk? Weet gij niet, man met het zwarte gezicht, dat de Liefde verlicht wat door tranen verduisterd? Zaagt gij dan nimmer de blik van een man die ‘zijn’ ziel in ‘haar’ ziel herkent? Kent gij dan enkel wat haat? 't Is tijd nu man, ga heen, sta hier en daar eens stil, misschien vindt ge nog omgewoeld zand waar ons voeten in staan, of wat bloed uit mijn borst, en wees niet kwaad dan, man, want de Liefd' is toch sterker dan gij! Knars niet uw tanden, man met den flemenden lach, want winnen kont ge niet, Hetgeen oneindig is dat ledigt men op aarde niet, En geen hand doodt wat God voor alle eeuwen liet! Michel THIJS. Vorige Volgende