Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Vrije tribuunRond Toussaint van Boelare.Eerst dacht ik: ik ga nog wat wachten, de man is pas dood en het gebruik schrijft voor... Maar sedert werd het gebruik zo dikwijls aan de laarzen gelapt om zijn reputatie nog wat aan te dikken en aldus het misverstand nog wat te verstevigen... Pas na het overlijden, meent de heer Jos. de Haes ons, langs de radio om, reeds angstvallig op het hart te moeten drukken dat het werk van Toussaint, tijdens zijn leven, heel zeker niet overschat werd. Dit klonk reeds bedenkelijk voor de posthume glorie van de afgestorvene en zou de polemiek over het schatten en overschatten weer gaan oplaaien? Doch tegenwoordig nemen de jongeren zoveel blaadjes voor de mond dat men niet zo dadelijk weet waar men aan toe is. Was het misschien bedoeld als een preventief verweer tegen de tekening die binnenkort opgemaakt wordt voor Toussaint? - en dus voor al de Van Nu en Straksers want die speelden altijd onder één hoedje. Van Nu en Straks was altijd zo iets als een litteraire vrijmetselarij waarin het onderling solidariteitsgevoel en het niet altoos zeer tactvol op prijs stellen van tastbare voordelen veel sterker was dan de neiging tot zelfcritiek en de rechtmatige waardering van de buitenstaanders. Hierover een woordje geschiedenis: 1922. Stichting van de Van Loonprijs. Muls had in de jury goed te pleiten voor Paul van Ostayen die 1e een jongere was, 2e toen reeds ‘Music-Hall’, ‘Het Sienjaal’ en ‘Bezette Stad’ had gepubliceerd en 3e het goed had kunnen gebruiken: het baatte niet; de andere jury-leden, allen Van Nu en Straksers, trokken aan hetzelfde zeel, met een eensgezindheid die reeds aan Gleichschaltung denken doet - 't is toch wel waar dat die kleppers in alles op hun tijd vooruit waren! - om Van Ostayen de prijs te weigeren en het de reeds knus ingezetene heer Toussaint nog wat knusser te maken. Het werd hem dan ook op een zilveren (vruchten)schaal cadeau gedaan. Laten wij Muls zelf aan het woord: ‘Toen de Van Loon-prijs - door zijn stichter speciaal bestemd voor het werk van jongeren - voor het eerst zou worden toegekend in 1922, meen ik, was ik toevallig lid van de jury en deed mijn best om het werk van Paul van Ostayen te doen bekronen, maar ik stond hopeloos alleen en noch Buysse, noch Stijn Streuvels, noch Herman Teirlinck, noch Vermeylen wenschten den dichter van “Visé-marsj-Luik - mortiere” au sérieux te nemen. Aan de Zilveren Vruchtenschaal van Toussaint van Boelare werd toen de prijs gegeven. Ik werd sedertdien voorzichtigheidshalve uit de Van Loon-jury geweerd om de prerogatieven der Brusselsche literatoren voortaan buiten gevaar te stellen.’Ga naar eindnoot(1) Op 6 November 1920 stierf, op een hospitaalbed, Prosper van Langendonck. Hij had goed de belangrijkste van de groep te zijn, hij is de eerste gegaan en heeft het dan ook met heel wat minder roem en... welstand moeten stellen. Van dan af, en vooral nu sedert de in-de-handenkletserij voor de genieën Vermeylen en Toussaint gaat het dan ook crescendo - de lauweren zijn besteld en moeten opgebruikt. Wij kunnen dan ook aan de groep voorspellen, zoals le conte de Lisle aan Hugo, dat haar roem niet anders meer kan dan groeien en... rouler de siècle en siècle en grandissant toujours! Het misverstand wordt verder nog bestendigd door de dubbele bedrijvigheid van Vermeylen als professor en als literator. Er kan waarachtig geen jongerentijdschrift geboren worden of er komt een ‘oudstudent’ van Vermeylen aan het woord, om met zijn zeer begrijpelijke | |
[pagina 247]
| |
genegenheid en zeer wettige bewondering voor een hoogleraar van allereerste grootte, de waardeschaal op litterair gebied, nog wat meer in de war te sturenGa naar eindnoot(1). Totdat iemand zich de onaangename karwei zal opleggen de inventaris van de groep op te maken. Over de betekenis van Toussaint kunnen wij, intussen, kort zijn. Zijn bedrijvigheid was tweeërlei: er was Toussaint de comité-rat en Toussaint de fignoleur. Indien wij er ons allen toe bepaalden ons werk te schrijven en naar een uitgever te zenden, dan zou het, op de litterair openbare weg, meestendeels, veel te stil zijn en dan soms plots rumoerig en wanordelijk in het honderd lopen. Er moet daar, zoals op alle wegen, een soort verkeersagent aangesteld die voor maat en orde instaat en aan de weg timmert waar het past. Waar de echte kunstenaar voor deze rol niet veel voelt - en het hem hiervoor meestal ook aan de nodige practische zin mangelt - treedt dan de comité-rat op die hier een dankbaar bedrijfsveld vindt om het prestige van zijn persoonlijk werk, dat maar zelden van transcendentale waarde is, merkelijk te verhogen. Toussaint heeft deze rol met brio gespeeld. Hij heeft zichzelf niet tactloos bediend, zijn vrienden niet opzichtelijk bevoordeeld en de verdere onontwijkbare tijdgenoten niet al te onrechtvaardig behandeld. In één woord, hij is aan zijn plicht niet te kort gekomen en heeft het in hem gestelde vertrouwen niet beschaamd. De wereld is nu eenmaal zo onverkwikkelijk, en de litteraire dito niet het minst, dat het volstaat zich door deze, volkomen negatieve, deugden te onderscheiden om in de bloemen te worden gezet. De omschrijving van Toussaint's werk ligt geheel besloten in de term ‘goudsmid’ die men er, in de litterair-ambachtelijke zin, gewoonlijk voor ophaalt. Het is het werk van de Bureaucraat-Belletrist, de man van de huisvlijt, de fignoleur, die laboreert aan de schrijftafel, achter een barricade Handleidingen van de Volmaakte Literator, om, woordje voor woordje, zijn knutselwerk op te stapelen, in 1947 zo onverstoorbaar als bij de eeuwwende en niet beseffend dat, aan zijn deur, een halve eeuw voorbijtrok die de wereld omkeerde. Op 20-2-47, kregen wij zijn fleurige, Bourgogne-doordrenkte facie nog eens extra te zien in Vooruit. Ha, dacht ik toen, eindelijk! nu gaat men ons, in dit proletenblad, eens wijzen op de grove tekortkomingen van deze volbloed burgerman, voor wie het werkelijke leven van het arbeidende volk in het algemeen en de sociale strijd in het bijzonder, honderdmaal minder te betekenen hebben dan de zoute mop dit hij, vanavond in de Club, tussen twee fine's in, zal te pas brengen. (Ik daag om het even wie uit het tegenovergestelde te bewijzen, aan de hand van om het even welke pagina uit zijn oeuvre). Maar ach, ik had het toen mis voor, het was om ons te vertellen dat zijn vrienden hem een album gingen aanbieden, een luxe-album dat zo maar even 500 fr. moest kosten. (Ik zou wel eens willen weten hoeveel lezers van Vooruit 500 fr. aan een boek kunnen besteden, maar aan tact hebben de heren die daar de litteraire bladzijde verzorgen, een broertje dood.) Verder kregen wij nog de namen te lezen van de confraters die dit volkomen nutteloze en waardeloze prachtwerk met hun complimenten zouden vullen: hieronder meer Katholieken dan wat anders! Men wrijft zich de ogen uit wanneer men zoiets ziet aankondigen en aanbevelen in een socialistisch blad en voor een literator die uitgesproken anti-clericaal was. Want de heer Toussaint was anti-clericaal zoals onze dappere, consequente intellectuelen van links dat zijn: Lest lacht, best lacht, zullen de heren van Sinte Goedele gedacht hebben, toen zij deze geduchte kerkvijand die hen, in de buurt, zo dikwijls, in zijn baardje grinnikend, was voorbijgelopen, ten slotte toch onder de kwispel kregen. Er mag hier wel even gewezen worden op het misverstand van de litteraire pagina in onze socialistische bladen waar de arbeiders gerechtigd zijn voorlichting te verwachten over literatuur en kunst in nauw verband | |
[pagina 248]
| |
met hun sociale strijd. Indien zij die daar niet vinden, waar dan wél? Dat een op-en-top bourgeois-figuur als Toussaint aldaar personna grata is, spreekt boekdelen over de sociale strijdvaardigheid van onze linkse literatoren die deze bladzijden volproppen met lovende artikels over elkaars vriendelijke poëzie en gemoedelijke romans en gewagen wij slechts ter loops van de publiciteit voor litteraire banketten à 200 fr. per persoon. Dat banket van Mierlo-Daisne, waar ook de heer Hubert Lampo als derde ‘feestvarken’Ga naar eindnoot(1) aanzat, moet anders iets geweest zijn om van te snoepen. Ik was er niet, en de lezers van Vooruit en Volksgazet natuurlijk ook niet, maar zij zaten misschien wel te luisteren toen het N.I.R., enkele dagen later, de toespraken, op platen vereeuwigd, uitzond. De omroeper beloofde ons een ‘festijn der welsprekendheid’. Die man overdrijft. Als ik bedenk dat zoveel stuntelig dialectisch gebrabbel, achterbuurtse dictie en platte stamineecomplimenten de wereld rondgeklonken hebben, dan schaam ik mij nog eens dood over onze beroemde Vlaamse gezelligheid en gemoedelijkheid. Hoelang nog, Mijne Heren uit de Vlaamse Elite, zult gij met het stro van onze legendarische onbehouwenheid in uw intellectuele klompen blijven rondlopen? Als wij nagaan hoe weinig het geestesleven der arbeiders in de linkse pers zijn gading vindt, mogen wij wel vragen: wat gebeurt hier? Waarom zitten de 100% burgermannen Toussaint, Minne, Herreman, Lampo, e.a. in de vacht van Jan Prolo om hun litteraire zaakjes te bedisselen? De verklaring is eenvoudig: omdat zij niet anders kunnen, omdat zij anders met hun waar geen blijf weten, omdat in de conservatieve pers, waar zij, naar hun geesteshouding, thuis horen, alle plaatsen bezet zijn. Indien er nu, in dit ongelukkig land toch nog iets gezond was, zou het hier volstaan dat wij vragen: hoelang nog dulden wij deze misplaatste grap? Maar dat volstaat niet en ik hoor hierbij onze scribenten al schateren. Zij weten immers hoe vast zij in het zadel zitten want zij voelen boven zich de hand van de politieke leiding van pers en partij, van de beroepspolitici die Gorter, dertig jaar geleden reeds, aan de schandpaal spijkerde en het is er sedert helaas niet op gebeterd: ‘beroepspolitici die het socialisme tot vak, tot winstgevend bedrijf, tot levensonderhoud maken.’Ga naar eindnoot(2) Dit alles heeft ons wel ver afgeleid van het piëteitsvolle In Memoriam dat wij, eerbiedig en dankbaar, voor deze dode zouden geschreven hebben, indien hij het verdiend had. Het is niet onze schuld indien hij, een halve eeuw lang, de verpersoonlijking is geweest van een half dozijn misverstanden en usurpaties die in Vlaanderen de literatuur verpesten.
L.J. POPLEMONT. |
|