Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
Essay-kroniekDe Spectator - Criticus.Wij kunnen op geen grote critici bogen. Wel zal Lampo aandraven met August Vermeylen - wij achten hem slechts assimilator. Wel zal Paul de Rijck Marnix Gijsen noemen - wij achten hem slechts egoïstisch diplomaat. Wel zal Firmin van de Poorten en Co. Albert Westerlinck op een voetstuk zetten - wij achten hem slechts zwoegend akademicus zonder Aorta. Wel zal het liberale Arsenaal zich onder Jan Schepens' hoede stellen - wij achten hem slechts een flauwe kletsmajoor. Wel zal de Spectator zijn bediende Clement Bittremieux de feniks wanen - wij achten hem minder dan min. En over Bittremieux willen wij het hebben. - Bittremieux is het proto-type van de criticus met de natte vinger. Zijn bekommernis - zijn taak als criticus - gaat niet verder dan het bereiken van de gunstigste positie in dit naoorlogse faillissementGa naar eindnoot(1). Zijn artikelen verraden een volslagen gebrek aan moed. Nog nooit heeft Bittremieux het aangedurfd een lans te breken voor de katholieke literatuur in Vlaanderen. Noch ‘De Zondenbok’, noch ‘God en de Wormen’, noch ‘Brandend Heden’, noch de laatste bundels van Albe, Anton van Wilderode e.a. vonden in zijn Spectator het gepaste klankbord dat een christelijk réveil tegenover de linkse hardschreeuwerij en hegemonie zo dringend nodig heeft. Dit alles is te verklaren in het licht van de huidige regeringsstructuur die met de dag waanzinniger wordt. Slechts het feit dat Bittremieux in de Spectator schrijft doet veronderstellen dat hij niet partij-rood is. Kortom hij is het typische voorbeeld van de C.V.P. -kriticus-met-ronde-revenuën, en het epitheton ‘Spectatorflamingant’ dat zich stilaan in Vlaanderen gevormd heeft dient hier niet nader omschreven te worden. Deze lange aanloop schrijven wij - en passant - bij het verschijnen van een verhandeling over P.N. Van EyckGa naar eindnoot(2) (als derde nummer in de reeks Hedendaagse dichters). Ook ditmaal vragen wij ons tevergeefs af, waarom de uitgave van dit boekje in deze Standaard-reeks gebeurdeGa naar eindnoot(3). Gebrek aan systeem en gebrek aan copij? De 45 bladzijden van C. Bittremieux hebben ons niet veel bijgebracht. De karakteristiek die Dirk Coster in zijn ‘Nieuwe Geluiden’ over P.N. Van Eyck geeft illustreert dit voldoende. Terwijl vooral ook de beschouwingen door J.A. Rispens in zijn ‘Richtingen en Figuren in de Nederlandse Letterkunde na 1880’ (pag. 253-260) gegeven, heel wat belangrijker zijn. Bittremieux brengt naast deze twee hogergenoemden weinig nieuws. Integendeel, hij volgt J.A. Rispens soms verdacht erg. Iedere bladzijde is met o zoveel voorzichtigheid geschreven: ‘Schoorvoetend’ pent Bittremieux zijn zinnen neer, bang iets te schrijven dat zou kunnen ontstemmen (Hoeveel malen omschrijft hij een gebezigde term niet. En dan zijn verontschuldigingen voor het event. summiere of simplistische van een voorstelling). Nergens treffen we een scherpe flits, een verrassende gloed, een gedurfde bladzijde. Zo ware het heel wat interessanter geweest indien Bittremieux de betekenis van Van Eyck eens wat intrensieker met de tijdgenoten gemeten had; indien hij Van Eyck's eventuele invloed op de jongeren had omlijnd. Zulke confrontaties vergen echter meer dan tamme eruditie. Aldus missen wij in deze essay iedere spanning en luciditeit. Dergelijke ontstentenis maakt een uitgave nutteloos.
Adriaan DE ROOVER. |
|