Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
ProzakroniekBing-Crosby Literatuur.Ik begon de lezing van ‘Christine Lafontaine’Ga naar eindnoot(1) met dat wonder mengsel van gulzige nieuwsgierigheid en die vervelende gereserveerdheid die mij telkens aangrijpt wanneer rond een bepaald boek, én door ‘le grand public’ én door de ‘critiek’, zulk een uitbundige lofzang wordt aangeheven als bij het verschijnen van du Parc's roman is gebeurd. En nu het boek hier gesloten vóór mij ligt, de bladwijzer even uitstekend aan de laatste pagina, kan ik niet anders dan mij pijnlijk teleurgesteld voelen. Dat het grote publiek zich door deze vierhonderd compact gedrukte bladzijden heeft laten vangen, is een verschijnsel dat - helaas - voor uitleg vatbaar blijft. Maar het feit dat practisch de ganse vlaamse pers van éénzelfde ongedisciplineerdheid in zake oordeel en aanvaarding heeft blijk gegeven heeft vele lezers en tal van niet-officiële beoordelaars met verstomming geslagen. Welke banbliksems ook op óns hoofd mogen terechtkomen, de eventuele verdiensten van ‘Christine Lafontaine’ dienen tot hun ware proporties herleid. De gesublimeerde geschiedenis van echtelijke trouw, waarvan deze bladzijden willen getuigen, treft in de eerste plaats door de roekeloze woordenomhaal die met de meest sentimentele lyriek een verbijsterende holheid moet vullen, welke in zoverre konsekwent de inhoud dekt, dat ook aan de figuur van Christine éénzelfde leegheid ten grondslag ligt. En wellicht juist daaraan heeft dit boek zijn succes bij een groot deel van het vrouwelijke lezerspubliek hier in Vlaanderen te danken. Deze geblaseerde bourgeoisvrouw, waarvan we slechts het kreunen, het smachten of het chopin vreten kennen, zij kan bijna de incarnatie genoemd van de duizenden meisjes en vrouwen die alleen nog kunnen liefhebben, wenen of zingen zoals de Amerikaanse film het hen geleerd heeft. Badend in hun gemaniëreerde ongenaakbaarheid waarvan alle échte menselijkheid vreemd is, zwevend van Tea-room naar boudoir en van boudoir naar Tea-room, zuchtend en kreunend in hun geparfumeerde eenzaamheid, schittert ook de glans van hun heroische trouw slechts als het kunstmatige flonkeren van de meest opzichtige lichtreklames. En geen enkel personnage uit dit boek stijgt uit boven deze filmische oppervlakkigheid. Even glanst een directer oprechtheid in de figuur van Ludwig Stein - de duitse officier die bij Christine werd ingekwartierd - doch deze typering herinnert dan weer zo sterk aan Vercors, dat ook Stein alle crediet verliest daar waar Vercors tenminste de moed heeft gehad zich tot enkele - en daarom wellicht praegnante - bladzijden te beperken, terwijl Jean du Parc regel na regel in vervelende herhalingen moet vallen. En noch de totale cliché-figuur van een Dirk van der Eycke (de ziekelijke man die om een versmade liefde zich vergooit aan drank en vrouwen - o die originaliteit - om tenslotte, na eerst nog het kindje van de geliefde uit ‘de klauwen van de dood’ te hebben gered, roemloos te sterven) noch de veel te wazig gebleven echtgenoot Luc (wat hebben we eigenlijk aan hem?) zijn in staat een diepere zin te geven aan de beoogde zielskonflikten. Ook het zoontje Carl blijft de onbelangrijke, maar voor de romantische enscenering blijkbaar noodzakelijke nevenrol vervullen. En na dit alles vragen wij ons af, wààr de kracht en de waarde van dit boek dan wel zou kunnen verborgen liggen. In de situering van het tijdsgebeuren? Maar het is juist in het licht van DIT tijdsgebeuren dat de hele geschiedenis van Christine Lafontaine zulk een bittere nasmaak laat. Uit al de wilde ellende, de moordende tragiek van de oorlogsjaren, weet deze vrouw slechts het meest egocentrische IK te beklemtonen, terwijl haar pijnlijkste ervaringen slechts berusten op het gescheiden leven van haar man, zonder ook maar één moment te beseffen dat het hier niet gaat, noch om hààr, noch om Chopin, noch om Niersteiner wijn, noch om haar man, maar om een volk, volkeren, millioenen mensen. Geen enkel ogenblik heeft de ideologische geladenheid van de tijd in haar iets kùn- | |
[pagina 234]
| |
nen wakker schudden, omdat elke hogere conceptie, elke grootse ideologie haar vreemd was. Het verzet van Christine tegenover de duitser Stein was niet een zich teweer stellen tegenover een vijand, het bleef vóór alles de hautaine ongenaakbaarheid van de vrouw tegenover de man, dezelfde houding die ze ook doortrok tot aan Dirk van der Eycke. En van het wàre heroisme, de werkelijke tragiek van een tijd waarin materialisme en ideologische grootheid de titanische strijd doortrokken tot aan de ondergang, dààrvan had een boek als ‘Christine Lafontaine’ kunnen getuigen. Nu blijft het de meest bittere tekening der mondaine leegheid van onze doorsnee bourgois-mensen. En waar af en toe een materieel aspect van de oorlog wordt ingeschakeld, zoals het krijgsgevanschap van Luc, de dood van Stein's zuster of een bombardement nu en dan, daar blijft ook dat slechts een accidentele gebeurtenis in functie van de intrige. En naast dit alles kunnen wij evenmin de hier geschilderde uitingen van huwelijkse trouw in hun geheel aanvaarden, hoe edel en verheven een zulkdanige houding ook afsteekt tegen de wilde decadentie uit de laatste jaren. Juist, omdat alles in dit boek slechts op uiterlijke effecten blijft toegespitst. En zo we ter illustratie nogmaals de film mogen gebruiken, dan situeren wij ‘Christine Lafontaine’ aan de zijde der Bing Crosby-melodramatiek, tegenover de waarachtige menselijkheid die we bijwijlen in een film, zoals ‘Rome open Stad’ te bewonderen kregen. Christine is de rouge en het pouder, de ingestudeerde houding van het hoofd, de armen en de benen; de welving van de borsten (zie stofomslag) en last not least de weelde van Chopin, Niersteiner wijn en l'Hamour. Maar de vrouw die zwijgt, de vrouw die weent, de vrouw die honger heeft, de vrouw die de bekoring menselijk ondergaat en menselijk afreageert, de vrouw die lèèft in het offer en het offer in haar, zónder parfum, zonder schmink en zonder lichteffecten, deze vrouw willen we levend zien en haar trouw zal de trouw van de eenvoud zijn, van de liefde die groeit uit de innerlijke lijdzaamheid naar de bruisende opstandigheid der onuitgestalde menselijke grootheid En laat dan de bossen zingen, de lucht en de vogels, de bloemen en de sneeuw, de piano en de vrouw, wij zullen het boek dichtslaan en luisteren naar de klop van ons hart dat enkele uren breed heeft opengelegen en het wonder heeft gekend van het schouwen in de ziel van een mens. Wat rest ons hierna nog te zeggen? Dat de taal van een merkwaardige zuiverheid is, dat de stijl vloeiend en bekoorlijk de regels aaneenrijgt (al blijft zoveel zoeterigheid eerder overladen nawerken), dat de bouw van deze roman getuigt van een sterk compositorisch vermogen, het zijn verdiensten die we graag onderlijnen, maar die nog lang niet volstaan om ons in een meesterwerk van geniale inspiratie te doen geloven. Hadde men het verschijnen van dit boek begroet met de vreugde der aanvaarding, maar tevens met inachtneming van de litteraire waardenormen, wij zouden graag aan de zijde der verdediging hebben gestaan. Nu herlezen wij ‘Silence de la Mer’ en zwijgen over ‘Christine Lafontaine.’
Ivo MICHIELS. | |
Nederlandse Novellisten.Jo Boer: De Vertroosting van het troostelooze. A.A.M. Stols, Den Haag 1947 A.Van der Veen: Jacht in de Diepte. A.A.M. Stols, Den Haag 1947 Cola Debrot: Bid voor Camille Willocq. Meulenhof, Amsterdam 1946 Verzonnen of gedroomde situaties blijven bij de Nederlandse prozaschrijvers in trek. De Nederlandse realiteit schijnt hen, ondanks de jarenlange illegaliteit, weinig te interesseren of te bekoren. Jo Boer o.a. voelt zich beter onder zuidelijker - in casu Italiaanse - luchten dan | |
[pagina 235]
| |
onder Hollandse thuis (zie o.a. Catharina en de Magnolin's, De Erfgenaam); Cola Debrot zoekt zijn heil in Frans klimaat. Van der Veen's omwereld, die eigenlijk een specifiek innerlijke wereld is, kan evengoed in Australië als in Nederland worden gevonden. Het romantisme (exotisme, fantasie) vindt blijkbaar nog heel wat adepten. Voor het werk van Jo Boer en A. Van der Veen zijn de aanknopingspunten niet ver te zoeken: nieuw is het niet, vernieuwend evenmin. Het is vooralsnog zeer verdienstelijk epigonenwerk. Jo Boer brodeert op de noodlotsidee van A. Van Schendel voort. De titel van haar bundel verhalen: ‘De vertroosting van het troostelooze’ is daarvoor reeds typisch. Meer dan Van Schendel echter schijnt zij door een zekere Weltschmerz aangevreten te zijn. Tot een hooggestemde gelijkmoedigheid, we zouden bijna willen zeggen vertroostende rust heeft zij het nog niet gebracht. In vele gevallen wint de kwelling het nog van de berusting, hetgeen het best blijkt uit een Hineininterpretierung als ‘De Tuin van Gethsemane’. We weerstaan zelf moeilijk aan de drang haar titel om te zetten in ‘Het troostelooze van de vertroosting’. We hebben de indruk dat, zoals vele moderne schrijvers, Jo Boer het leven maar ziet langs de angst en het torment, langs de neerdrukkende, verpletterende kracht van het onafwendbare. Het gevoel der overgave, de erkenning van een licht, een houvast, van het weinigje deemoed en aanvaarding dat over de dieptepunten heenbrengt, vermocht zij in haar levensvisie en bespiegeling nog niet in te schakelen. Hetgeen niet wegneemt dat enige van haar short stories benijdenswaardig gaaf geschreven zijn. Wie geslaagde proeven volgens het surrealistisch procédé wil lezen raden we ten zeerste de novellen aan die A. Van der Veen samenbracht in ‘Jacht in de diepte’. Al wat de promotors der surrealistische beweging - Breton, Souppault, Aragon, e.a. - destijds formuleerden, vinden we op min of meer trouwe wijze bij Van der Veen terug: automatisme psychique, vie immédiate, liberté totale de l'esprit, infantilisme. Men doet er goed aan met het meest begrijpelijke verhaaltje te beginnen: Eerste Dag, dat het over niets anders heeft dan over een kind - het kind - dat voor de eerste maal zichzelf ziet leven en zich zo in die ontdekking verliest dat het huis en tijd vergeet... Eerste dag. Als synthese en karakteristiek niet slecht gekozen, want sedert die dag heeft het echtere leven zich geopenbaard: ‘rompre avec les choses qui sont pour leur en substituer d'autres, en pleine activité, en pleine génèse, dont les contours mouvants s'inscrivent en filigrane au fond de l'êtreGa naar eindnoot(1). Tot hetzelfde infantilistisch genre behoort: ‘Jacht in de diepte’, dat gaat over de gedragingen en de sensaties van een kind, dat voor het eerst loopt. In hoeverre deze scène, zo uiterlijk als introspectief, de waarheid nabij komt, laten we in het midden, de poging nochtans tot die minder bewuste regionen van het menselijk leven door te dringen, is niet onaardig. De meeste novellen of verhalen zijn kennelijk door dromen ingegeven door angstdromen veelal, want vrijwel alle eindigen ze op triestige of sinistere wijze. Maar noch een zekere originaliteit, noch de soms subtiele evocaties vermogen het ons volledig te ontroeren. Ook A. Van der Veen bewijst ons - zoals trouwens zijn voorgangers - dat niet alles tot het surreële kan teruggebracht, dat er grenzen aan de verstaanbaarheid zijn gesteld. Voor drie, vier van zijn fantasieën moeten we het stellen met een globale indruk, van het détail dringt niet alles door, en wat meer is, overzichtelijk beschouwd baadt zijn creatieve poging in een coloriet dat nog grijzer aandoet dan dat van Jo Boer. Van zijn ‘Jacht in de diepte’ brengt hij alles behalve kostbare tropeeën mede: die hulpeloosheid waarop hij stort, zouden ze tenslotte dé zin van het leven zijn? We betwijfelen het zeer. In het teruggaan tot de vertroosting, in het doorvorsen van het verdrongene, in de erkenning van de oerinstincten ligt voorzeker een betere mensenkennis besloten, maar wat baat het, zo deze nieuwe peilingen geschieden ‘en dehors de toute préoccupation esthétique ou morale’. Zo komt het ons voor dat Van der Veen meer doordringt tot het dierlijke dan tot het geestelijke comportement. En niet steeds verenigt zich de gewapende lezer met het voorgestelde (cf. Klerkje in droomland). Over de | |
[pagina 236]
| |
psychanalyse schreef Hendrik De Man in zijn ‘Cahiers de ma montagne’ enige zeer behartenswaardige bedenkingen: ‘Il faut réserver à l'âme que l'on fouille un coin inviolé dont la préservation peut avoir une importance vitale. Car il ya un viol de l'âme bien plus indubitablement, et plus dangereusement, qu'il n'y a un viol de corps... D'une façon générale, plus que je vieillis, plus je suis convaincu que la sobre méthode de l'understatement - l'expression restant en dessous de ce que qu'on veut dire - est de loin la plus convaincante, que ce soit en poésie, en plastique ou dans la propagande.’ Cola Debrot behoort voor het ogenblik alleszins tot de belangrijkste Nederlandse jongeren. Een novelle als ‘Bid voor Camille Willocq’ is niet het werk van de eerste de beste. Na de aarzelende, soms stuntelige bladzijden (vooral voor wat de zinsconstructie aangaat) in het begin, geraakt Cola Debrot prettig op dreef om even voorbij het midden woord en denkstof tamelijk stevig te beheersen. Naar het einde nemen de zuiverheid en de geladenheid weer gevoelig af. Deze stijlcurve verwondert ons achteraf niet helemaal; voor een novelle werd het gegeven te veel uitgesponnen en nodeloos gecompliceerd. Met personnages en gebeurtenissen weet Debrot weinig of geen raad, waaraan het o.i. ook grotelijks te wijten is dat hij storende vergissingen begaat en hij het eigenlijk niet verder gebracht heeft dan tot een geromanceerd probleem, waarvoor hij daarenboven ook niet de adekwate hoofdfiguur vond. Als het volgens hem waar is dat het Europa van nu behoefte heeft aan een Nieuwe God, die in staat is Rede en Geloof met elkaar te verzoenen - hetgeen voornamelijk het gevolg is van de invloed der Duitse filosofen op een traditioneel godsdienstig Westen - dan zien we tot deze evolutie of revolutie de tamelijk lichaamloze C. Willocq niet in staat. Het is gemakkelijk er het stilzwijgen aan toe te doen of door sibyllijnse uitspraken van een alter ego een zekere tragiek te laten vermoeden, maar blijkbaar kent Cola Debrot het Europese en vooral het Franse temperament maar van buiten uit. Naar wat wij weten is de moderne christelijk-gevormde Fransman met Duits-filosofische tendenzen niet zó onverschillig voor de toekomst van Europa of Frankrijk gebleken, dat hij ze tamelijk gelijkmoedig, als emigrant, zoals C. Willocq, nog eens in zijn herinnering oproept. Henri de Montherlant b.v. is uit een geheel ander hout gesneden. Cola Debrot heeft het met het door hem behandelde probleem niet aan het verkeerde eind; - er is immers een geloofscrisis aan de basis van de Westerse malaise - hij heeft het alleen maar met romantische reminiscenties leven ingeblazen in een, voor een Nederlands publiek, ongewoon stemmige toneelzetting, waarbij nochtans veel opzettelijks niet kan weggedacht (de kamer met de prachtige Velasquez en de uitgesleten prie-Dieu als begin- en einddecor van de novelle!). Wij noemen schimmen én Lucien Nox, én Emmanuèle, én de moeder en de oom, én Père Lafitte tot Camille Willocq toe; de twijfel, de angst, de strijd, de beslissing blijven mooie woorden, loutere constataties; nergens rukt het opgeroepene conflict iets in ons uiteen en vindt de confrontatie met Willocq een overtuigende weerklank. Onverschillig laten de soms verdroomde toon en de cultuurfilosofische uitweidingen van C. Debrot niet, maar dan is het gunstigste over dit werkstuk ook gezegd.
Hendrik STORM. |
|