Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] De Friese wind tussen Staveren en Hindeloopen. De sloten hebben 't groen damast met brede linten afgezoomd. Sinds heeft de wind haar ziel betast en zoenend zich in haar verdroomd. En 's avonds als de drift weer wast, zoekt hij zijn brede stille bruid en vlijt zich aan haar leden vast en zucht zijn onrust bij haar uit. Tot in het prille morgenuur het jonge spel der zeilers noodt en hij langs boerderij en schuur weer wegsluipt uit haar wijde schoot. Dan zwerft hij zeewaarts, gans de dag, ver van zijn brede stille bruid en flapt in ieder zeil zijn lach en streelt de blankheid van hun huid. O dwaze minnaar vol verdriet, die 's avonds moe het bruidsbed zoekt, vergeefs keert nu het liefdelied bij die u schreiend heeft vervloekt. [pagina 215] [p. 215] Zo ruist de laatste mildheid uit en stolt de lucht tot zwartblauw staal; want waar de wind zijn speeldoos sluit daar doet hij 's nachts zijn woest verhaal. Ai, Friese bruid, zijn leren zweep omprangt uw glanzend naakte lijf en driftig striemt hij streep na streep, gelijk de duivel op zijn wijf. Hoe zucht gij bang en machteloos, verdronken in zijn holle vaart en wacht gelaten, schaamteloos, tot weer zijn razernij bedaart. Dat is de zege van de wind, de hoogste hymne van zijn lust. Tot hij van 't beuken zat gezind plots zacht weerom het lichaam kust. Maar heeft dit paren zo nog fleur? Hier stak de spijt met scherpe stift. En immer blijft de zilte geur van vijandschap en oude drift. Adriaan DE ROOVER. Vorige Volgende