De zomer en zijn lieve lust
Nopen het land tot zoete rust (bl. 13)
Hun stemmen doen haar plotseling blozen,
En 't hart een oogwenk sneller slaan. (bl. 14)
De zephyr fronst de zilvren slooten. (bl. 18)
Dit zijn geen versregels uit de ganzeveer van Tollens, zij komen ‘kersvers’ uit de vulpen van Aafjes.
Dit alles wil niet zeggen dat wij Tollens, in zijn tijd beschouwd, niet waarderen zouden, integendeel. Doch dat 125 jaar later Bertus Aafjes nog met zulke zaken opgeld kan maken vinden wij karakteristiek voor de Noord Nederlander. Het bewijst tevens dat, ondanks de uitzonderingen van de werkelijke groten als Kloos, Leopold, Marsman, Adriaan Roland Holst en zelfs Gerrit Achterberg, de doorsnee Hollander, van deze laatsten niet begrijpend, nog steeds in de Tollens- en Bilderdijktraditie wortelt. (Het flagrante voorbeeld hiervoor is Mozes Mok met zijn epische dichtwerken, terwijl ook Anton van Duinkerken als typische Hollandse retrozijn mag vermeld worden).
Dit is onze eerste aanmerking op de ‘meesterlijke vormkracht’ waarmee ‘dit juweeltje van zuivere lyriek’, zoals Westerlinck zegt is samengesteld.
Secundo zijn wij in de loop van het verswerk op regels gestuit, waarvan de uitspraak elke normale tong in verlegenheid brengt. Wij citeren.
Schoonheid sloeg slechts in ons 't alarm (bl. 18)
Al wat zij dien dag heeft ontdekt (bl. 27)
en de ook door Westerlinck reeds gewraakte regel:
Doch daarvan is hier niet de rede. (bl. 29)
Hierbij komen nog de voor een ‘virtuose zanger’ onverklaarbare rhythmehiaten (bl. 5, 18, 27, 28 enz.) als mede de talrijke cliché-beelden die Aafjes zonder blikken en blozen overneemt (b.v. ‘de lasso's der grachten’ dat reeds bij Marsman voorkomt en tevens in de Voetreis naar Rome. Of het Lutherse beeld ‘gelijk een vaste burcht van God’ bl. 17).
Aafjes heeft in Sibylla Merian slechts hoogst zelden zijn gracieuse zwier uit de Voetreis te pakken. Slechts hier en daar gelukt hij er in een korte flits te geven, voornamelijk gebeurt dit dan daar waar hij zich zet aan de minucieuse beschrijving van het détail. Hier horen wij soms de precieuse kleinkunstenaar, de enthousiaste copiïst der natuur. Hoor b.v. hoe hij een vlieg beschrijft:
Twee wonderlijk roode oogen.
Zijn groen jacket vonkt in de zon
hij draagt een zwarte pantalon,
en drie paar gele kousenvoeten.
Zooiets zou men schilderen moeten...
maar dan valt het vers weer met deze laatste regel. Tevens onderlijnen wij nog eens Aafjes' overvloedig gebruik van franse woorden, een gebruik dat de Hollander typeert en vaak lachwekkend klinkt. Wij willen niet verder gaan.
Waar Creyghton de Voetreis naar Rome om ethische redenen wraakte, daar hebben wij het thans (en wij deden dit ook voor de Voetreis) nodig geacht even Aafjes' vorm en stijl aan de tand te voelen. Aafjes' werk en vooral nu Sibylla Merian doet ons te sterk aan handige assimilatie en compilatie denken om zulks onverlet te laten. Vooral waar wij zien dat ook Westerlinck zich door Aafjes' sporadische flitsen ontwapenen laat.
Adriaan De ROOVER.