Vlaamsche Arbeid werd van toen uitsluitend nog om het intrinsieke werk van Paul van Ostayen in stand gehouden. Jozef Muls kende de grote taak van deze jonge revolutionnair en geen moeite werd hem te zwaar om Vlaamsche Arbeid tot aan de dood van Paul van Ostayen verder uit te geven (1929-30).
Naast Gaston Burssens mag daarom Jozef Muls nooit vergeten worden als de promotor van de grote expressionist.
In 1925 werd Jozef Muls benoemd tot conservator van het Museum van Schone Kunsten te Antwerpen. Hij was reeds lid van de Koninklijke Vlaamsche Akademie (1921) en professor aan de hogeschool voor vrouwen (1919). Later zou hij zijn aanstelling tot professor aan de universiteit van Leuven (1939) ontvangen en nog geen jaar daarna volgde de benoeming tot Directeur Generaal van Schone Kunsten.
Maar buiten dit alles en naast zijn kunsthistorische arbeid vond Muls nog tijd om in geestdriftige redevoeringen Vlaanderens grootheid voor de studerende jeugd te belichten.
Zijn ijver voor een volwaardige Nederlandse fierheid klinkt b.v. in die onvergetelijke rede voor het Groot Nederlands Studentencongres te Leuven (1928). Jozef Muls beklemtoonde hier o.m. de traditie als onmisbare factor voor elke ware kultuur. De glorierijke traditie der oude Nederlanden moet een waarborg zijn voor de onvergankelijkheid van de Nederlandse kultuur. En Jozef Muls trekt klaar de parallel: ‘Als men bedenkt wat er in de Verenigde Staten van Amerika om beschaving te bevorderen, op stelselmatige wijze wordt uitgegeven aan scholen, universiteiten, musea, kunst, wetenschap, godsdienst en dan tevens moeten vaststellen hoe wild en onbeschaafd het volk er in zekere opzichten gebleven is, zoodat de browning en de lynch-wet er nog in gebruik zijn gebleven, dan begint men pas voor goed in te zien, dat beschaving zoo maar niet uit de grond wordt gestampt, dat millioenen dollars slechts weinig vermogen waar traditie, overlevering alles traag en zeker moeten tot stand brengen.’
Meer en meer zullen de kultuurhistorische studieën zijn aandacht vergen. Hij schrijft met een onverstoorbare regelmaat zijn doorvoelde monographieën. Zijn ‘Bruegel’, zijn ‘Cornelis Vos’, zijn ‘Jakob Smits en de Kempen’, zijn ‘Memling’ en zijn Rubensboeken tot het recente werk over Hippolyte Daye. Om daarbij nog zijn historiographieën niet te vergeten: ‘Van El Greco tot het Kubisme’ of ‘Het Portret in België van Navez tot Ensor’
Steeds heeft Jozef Muls in de bres gestaan. De taak van een kunstenaar is zijn volk te dienen schrijft hij op het einde van zijn Bruegelstudie. Ondanks zijn 65 jaren is Jozef Muls die stelregel getrouw gebleven. Op zijn rustige villa te Kappelenbosch werkt hij onvermoeibaar verder aan die grote levenstaak.
Moge hij daarvoor vooral bij de jeugd de erkentelijkheid en de waardering vinden die hem tot nog toe te karig werden geschonken.
X.