Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVaria en boekbesprekingenDe zeer kleine kroniek . . .Er roert wat in de litteraire wereld: een steen in een poel: de droesem kloddert omhoog. Een katholiek schrijver heeft het gewaagd eindelijk te zien dat de epuratie een gevaarlijk proces is geworden, en het wezen van Vlaanderen bedenkelijk heeft aangetast. Daar rijst de letterkundige medewerker van een ‘rooie’ krant verontwaardigd op: hij wuift de vlag van de heldhaftigheid, de smetteloze zuiverheid. Een oud man? een jonge snaak? Een socialist uit overtuiging? Uit arrivisme? Een man uit den weerstand? Het is ons alles onbekend. Grote hoge woorden worden geschreven: wij lezen hoogverraad, landverraad; pathetische verklaringen over geloof, Christenheid en God... woorden zijn er bij, die de auteur vermoedelijk pas heeft geleerd. Wij willen enkele kleine, zeer kleine woordekens hieromtrent schrijven. Wit of zwart. Held, patriot of landverrader. Tussen deze twee uitersten (die toch iets verwant hebben, en wel, de moed openlijk een idee te belijden) ligt een schaal van schakeringen. Maar wie het woord landverraad gebruikt als een strafprediker, moet voor zich een vlag kunnen en mogen | |
[pagina 147]
| |
uit dragen, die vlekkeloos rein is, en gedrenkt in een geur van heldhaftigheid: alleen een held mag over moed en lafheid pralen. En het moet eens gezegd worden, dat veel in 1946 gedeclameerd patriotisme in de periode 1940/1942 op zeer bescheiden wijze verdoken bleef. Wie zich de doorsnee-stemming van deze jaren herinnert, weet dat een haast jammerlijke bereidwilligheid-tot-alles overheerste. Hoevelen van de huidige luidroepers toen de steun van ‘landverraders’ hebben ingeroepen, kan nog niet verklapt worden. Als eens de zonde van het incivisme zal verbleekt zijn, dan zal allicht de kleine kroniek van de heldhaftigheid geschreven worden, de zeer kleine kroniek van kleine mensen. Die vreugde wordt later geschonken... want waarachtig zo verheffend is die kroniek niet. Tijdens het proces van Romsee kwam reeds een en ander aan het licht... Maar er is daar die kleine kroniek, wat in privé-kantoren, in gezellige kamers en elders werd gefluisterd en gevraagd, wat geschreven werd... vergeten, maar ergens toch bewaard. Velen deden best nu rustig toe te zien... die duizenden, welke zonder enige verplichting, hier en elders, con amore in munitie- en wapenfabrieken hebben gewerkt, en die nu zeer opportuun over sabotage hebben gepraat... alsof in ons vaderland zovele fabrieken in de lucht zijn gevlogen? Maar over hen wilden wij niet schrijven... de maag stelt haar eisen en aan de maag wordt meer vergeven dan aan de geest. Wij willen over de intellectuelen praten en hun deze vraag stellen: kameraden, de hand op het hart, wie van U heeft nooit, warempel nooit een kleine gunst, een kleine dienst van een ‘zwarte’ afgebedeld? Wie van die vele heren droeg niet als een schapulier een verre, bleke vriendschap met een zwarte kerel, om als het paste, die vriendschap nuttig aan te wenden. Ach er was zo veel waartoe men die gebruiken kon... kleine dingen: wilde men voorkomen dat autobanden of fietsen werden in beslag genomen, wilde men een reistoelating verwerven, iemand van de arbeidsverplichting redden... zijn identiteitskaart of smokkelhesp, die afgenomen was, terug bekomen, dan werd die hulp ingeroepen; er waren ook tragische dingen: mensen moesten uit de gevangenis gehaald, gijzelaars bevrijd... En voor al die dingen, die zelfs een letterkundige al eens meemaakte, kon een zwarte allicht gebruikt worden... en liet hij zich gaarne gebruiken. Alles zeer menselijk, ontroerend schoon... ach niet allen kunnen helden zijn en ook zonder helden kan de wereld mooi zijn. Maar wie dan eens dien weg tot de zwarten ging, moet zich thans bescheiden houden! En de vraag mag gesteld worden of niet veel zwarten meer voor hun ‘witte’ broeders gedaan hebben dan de witten zelf. Wie heeft, als eens iets over hem gefluisterd werd, zich niet dadelijk bij een zwarte met aandrang van elke ‘wittigheid’ gezuiverd: geen vlekje patriotisme mocht op hun blazoen blijven... Hoe weinigen hebben zwarte confraters, collega's enz... met verachting afgewezen? Je kon nooit weten? Die mannen kon men altijd gebruiken. C'est un chic type, dommage qu'il soit noir... En wij herhalen... als door gouveneurs, burgemeesters, enz... de kleine kroniek zal worden gelezen, met bewijsstukken, dan zullen vele ogen opengaan. Het is soms nodig standbeelden neer te halen. Levenden zijn er en doden... Gevlucht waren ze, diep in Frankrijk; toen keerden ze weer geslagen, ontmoedigd. En het spel van verloochening begon. Bij invloedrijke heren gingen ze, zich verontschuldigend om wat ze eens geschreven hadden, en onderlijnend wat niet zij, maar die anderen geschreven hadden... Niemand had hen gevraagd noch geroepen. Het was l'invitation à la valse de la trahison... Ik kende zulk een man, hij is dood, en hij had zijn vreugde aan de zwarte processen! Elk had toch iets nodig: deze wenste zijn emeritaat, de andere zijn wedde; een derde wilde weer zijn verloren paradijs in het N.I.R., een vierde wenste de ontruiming van zijn huis, het gebruik van een biblotheek enz... wie geweerd was aan de Universiteit, wilde er terug binnen, en wie zich door scherpe verklaringen even had verdacht gemaakt, wilde alles vergeten weten. Men liet zich bij voorbaat de handen boven het hoofd houden en daartoe was een zwarte altijd zeer geschikt. Zo ging het toen! | |
[pagina 148]
| |
In Frankrijk zegt men dat elke zwarte ‘a eu son juif’. In Vlaanderen kan wellicht gezegd worden, dat vele zwarten ‘hun blanc’ hebben. Dit willen wij beklemtonen: wie zich voor zwarten ongevraagd verontschuldigde, hun hulp inriep, hun dienst aanvaardde, en hun naam gebruikte voor het geval dat... ja, voor al die gevallen dat... hij houde zijn mond in het geschil tussen lafheid en heldhaftigheid, tussen vaderlandsliefde en landverraad. Want heldhaftigheid wordt gedragen en beleden... en kan nooit verscholen gaan. En ook met posthume glorie weze men voorzichtig: is daar niet het geval van een ‘witte’, die een belijdenis van zwarte zuiverheid aflegde om ergens burgemeester te worden? Als eens de kleine kroniek zal geschreven worden, zo als het sprookje van moeder de Gans, zullen vele grote woorden nog slechts gefluisterd worden. Vaderlandsliefde, vrijheid, democratie: voorzichtig te gebruiken: zij werden te veel door onzuivere handen besmeurd! G.BL. | |
De Handdruk.Tot de edele symboliek der vriendschap behoren twee ineengestrengelde handen zoals men ze op wapenschilden en postzegels afgebeeld ziet. Ze omsluiten elkaar in één vaste, kordate greep, die ons onmiddellijk overtuigt van de beslistheid, de warmte en de oprechtheid waarmede twee onzichtbare mensen met blote, zichtbare handen hun wederzijdse kameraadschap of vriendschap ruilen. Zulk een hartversterkende handdruk in beeld behoort sedert onheuglijke tijden tot de edele symboliek en symboliek is poëzie. De werkelijkheid kan men dan proza noemen. En het proza der vriendschap wordt ook uitgedrukt met een handdruk: de gebruikelijke, losse, dagelijkse handdruk, ontwaard door een al te veelvuldig maatschappelijk gebruik. Laten wij zeggen: de vulgaire handdruk, die men automatisch wisselt zonder bezinning, zonder enthousiasme, vaak met tegenzin, futloos, slordig, zonder de minste symbolische bekommernis. Er zijn schakeringen in de handdrukken zoals er nuances zijn in het proza: men geeft een hand zonder iets te geven, men krijgt een hand zonder iets te krijgen, men wisselt warme handdrukken met een kil hart en koude handdrukken met een lauw gemoed. Er zijn handdrukken, die kraken van al te veel onoprechtheid, lome, lauwe vis-noch-vlees handdrukken, vluchtige, verstrooide straat- en salonhanddrukken, sluwe, gereserveerde en verraderlijke handdrukken. Er zijn handdrukken van het slag der klemmen en tangen zowel als van het slag der egels en mossels. Tenslotte zijn er vererende en onterende handdrukken: deze van een (echte) weerstandsheld en die van een verrader. Er zijn echter nog de gemengde handdrukken; zij behoren tot de soort, die men geeft of niet geeft, aanvaardt of weigert naargelang men zijn eigen harmonie niet wenst te verliezen. Tot deze eigenaardige soort kunnen wij voortaan de handdrukken van Reimond Herreman rekenen, zoals hij ons te verstaan geeft in een bijdrage, gepubliceerd in ‘Parool’ van 20 April 11. naar aanleiding van Westerlinck's artikel in ‘Dietsche Warande en Belfort’ over het ‘bestiaal anti-vlaams progroom’. In dit artikel houdt Herreman eindelijk de sedert meer dan twee jaar aarzelende hand boven het gebuilde hoofd van den armen, lijdenden inciviek. Zijn caritas blijkt ook de bovenhand te halen maar wat die hand betreft... ‘Er zijn gewezen kameraden, die ik niet meer de hand zal drukken, schrijft hij, sommige onder hen lopen vrij. En ik zal de hand drukken van anderen als zij de gevangenis verlaten. Mijn rechtvaardigheidsgevoel meet niet met dezelfde maat als de wetteksten en als om het even welk gerecht.’ Dit laatste pleit voor zijn rechtvaardigheidsgevoel, dat eindelijk blijkt te ontwaken. Er vallen, na twee jaar, al meer gelukkige bekeringen aan te stippen en zelfs de harde, scherpe ‘Rommelpot’ blijkens zijn artikel ‘We zullen er wel komen...’ (9 Mei, 1947), heeft zich door de woorden van Herreman deerlijk laten vertederen. Vooral die eigenaardige ‘handengeschiedenis’ van Herreman heeft den Rommelpotredacteur naar het gevoelig hart gegrepen en in plaats van dezen, zoals gewoonlijk, de lachspieren te kittelen is het den humo- | |
[pagina 149]
| |
rist ditmaal naar de traanklieren geschoten. Met een te plots overgevoelig hart lost men een handenvraagstuk niet in een handomdraai op. Men moet een vraagstuk steeds van alle zijden pogen te benaderen, ook een kwestie van handdrukken. Herreman heeft dus vrijlopende kameraden, die hij niet meer de hand zal drukken; anderen zal hij zohaast zij de gevangenis verlaten, wel de hand drukken. Dit is tenslotte een kwestie van zeer persoonlijken aard en het is Herreman zelf, wil hij zijn harmonie niet verliezen, die deze gemengde kwestie van geven of niet geven, aanvaarden of niet aanvaarden, met zich zelf moet uitvechten. Doch hiermede is deze schijnbaar eenvoudige kwestie niet opgelost want een handdruk - denk aan het wapenschild en de postzegel - is zowel symbolisch als prozaïstisch gezien een zaak van twee handen, de reikende en de grijpende, en derhalve van twee mensen, de gevende en de nemende. Laten wij zeggen: de hand van den vrijlopenden Herreman en de hand van den gevangen kameraad. Aldus beschouwd, moet men zich terecht de vraag stellen of de vrijgekomen incivieke kameraad wel de hand van Herreman zal willen drukken? En of de gewezen kameraad, die vrij loopt, nog die hand van Herreman wenst te drukken? Want die twee soorten van mensen hebben evenveel recht als Hereman op het behoud van hun harmonie. Zij hebben zelfs nog méér, o harmonisch ingestelde kameraad Herreman, nl. hun eigen, menselijke eer, deze van den vrijlopende en die van den vrijgekomen boeteling. En ook voor hen zijn er velerlei soorten van handdrukken - zie hoger - waaronder de reeds genoemde vererende en onterende handdrukken. Gij hebt uw harmonie en uw recht te behoeden; zij hebben het recht hun harmonie en hun eer te vrijwaren. En ik persoonlijk vind het veel schoner, virieler en harmonischer helemaal geen handdruk te geven dan een van de vele, hoger geciteerde handdrukken, die met de edele symboliek der vriendschap niets te maken hebben en die slechts een aanfluiting zijn voor de onvervalste, waarachtige kameraadschap. Zelfs die handdruk van Rommelpot is op zijn zachtst uitgedrukt: vis-noch-vleesachtig. De C. | |
Het Daghet.‘Het Daghet’ is de optimistische titel van een nieuw tijdschrift voor ‘jongdichters’, dat zijn hoofdkwartier te Sint Niklaas Waas blijkt te hebben. Evenals het Poëziefestiyal van Merendree vormt ook deze publicatie een uniek verschijnsel, dat alleen in een land als Vlaanderen mogelijk is. De formule waarmee ‘Het Daghet’ haar intrede doet is nl. typerend voor de geestesgesteldheid van het gros der poëtiserende adolescenten: de drang tot publicatie. Het dient gezegd dat publiceren een grote stimulans en de beste leerschool voor debutanten is. Deze wetenschap nu blijkt de enige reden te zijn waarom de ons volledig onbekende redactie van wal steekt. Zij hebben blijkens hun inleiding het lofwaardige doel gesteld elke beginneling een eerste gemakkelijke publicatiemogelijkheid te bieden en hem overigens met raad en daad in zijn eerste poëtische stappen bij te staan. Zij waarschuwen de lezer dan ook ‘zich niet blind te staren op de onvolmaaktheden die ieder debutant bedrijft’... ‘wij zijn jonge mensen vol goeden wil en moed’... Mogen wij nu in alle vrede enkele opmerkingen maken: Primo. Kan een zelf nog debuterende redactie in staat zijn een leer school voor beginnelingen te vormen? Overigens voor een goed gedicht is er nog iets anders nodig dan goede wil en moed. Secundo. Een tijdschrift dat zich geen bepaalde ethische en aesthetische normen stelt, kan nooit onder stoom geraken. Het wordt hoogstens voor enkele maanden een vergaarbak van een heterogene groep jonge mensen, wier enig doel het is hun naam gedrukt te zien. Tertio, geloven wij niet dat de doorbraak van een werkelijk talent door een dergelijke formule kan bespoedigd of vermenigvuldigd worden; hiervoor is de envergure en de draagkracht van het opzet te klein. Dit alles zijn zeer harde woorden, die wij echter eerlijkheidshalve moeten neerschrijven. | |
[pagina 150]
| |
Over de gepubliceerde gedichten zullen wij kort zijn. Staf Meert, Wallu Wodasser (Overwinning) en Dirk De Vroe (Lente) kunnen wij de verdienstelijksten noemen. Toch hadden wij graag een vers ontmoet waarin de noden van deze tijd hun weerklank vonden. A.d.R. | |
Vlaanderen zendt zijn Zonen uitGa naar eindnoot(1)In dit merkwaardige boek brengt de auteur F.M. Olbrechts het relaas over de tochten, reizen van enkele grote Vlamingen, die in de 13e eeuw, later in 15e, 16e en 17e eeuw, door hun ondernemende geest, door hun taaie volharding, door hun barmhartigheid of door hun vernuft de naam van Vlaanderen ver buiten de grenzen hebben bekend gemaakt. Een boek over Vlaanderens roem buiten Vlaanderen: een boek dat fierheid wekt - of wekken moet - een boek dat geloof schenkt in Vlaamse volkskracht, een boek dat bewondering oproept voor een volk, dat van in de Middeleeuwen zijn rijkdom uitstrooiend, nog in de 17ө eeuw zijn koloniserende zendelingen en geleerden naar pas ontdekte werelddelen afvaardigt, om aldaar te getuigen voor de Christene beschaving, en voor de Europeese cultuur. Vlaanderens roem buiten Vlaanderen. Deze roem te beschrijven is een verdienstelijke en dankbare taak, en bestrijkt een gebied dat onuitputtelijke schatten verbergt. De auteur is niet de eerste, die de vrucht van vorsers en geleerden bundelend, de aandacht van het Vlaamse, van het Nederlandse volk roept op de bijdrage welke Vlaanderen geschonken heeft aan de cultuur van het avondland, en hierbij de hoop uitdrukt, dat dit opzien naar het verleden voor de toekomst vruchten moge afwerpen. In de inleiding tot het zeer merkwaardige boek ‘Honderd grote Vlamingen’ (uitg. Standaard) werd door dr. R.v. Roosbroeck reeds gewezen op de vèrreikende waarde van dezen cultus van Vlaamse grootheid mits dit voorbehoud, dat deze bewondering van Vlaamse helden, dit verheerlijken van Vlaamse schoonheid niet rein platonisch blijve, maar wekke tot arbeid, tot studie en tot fierheid. En de heer Olbrechts besluit zijn inleiding terecht: ‘...Laten we van de Vlaamse fierheid nog veel verwachten in de toekomst...’ Vlaanderen op uittocht: de auteur stelt ons voor Willem van Rubroek, de Azië-reiziger uit de 13e eeuw, Joos van Ghistel, de ontdekkingsreiziger uit de 15e eeuw. Voor de 16e eeuw zijn het Pieter van Gent, Niklaas Cleynaerts, en Van Busbeek wier tochten naar de Nieuwe Wereld, naar Algerië, naar Turkije ons worden verhaald. Voor de 17e eeuw tenslotte komen de Bruggeling Emanuel de Aranda, de West-Vlaming Pater Ferdinand Verbiest, en de paters Joris van Geel en Pieter Fardé aan het woord: hun tochten bestreken Noord-Afrika, China en Centraal Afrika. Uit hun brieven, uit de gedrukte verhalen over hun reizen en hun bevindingen heeft Dr. Olbrechts de studies saamgesteld, die hij over elk der hier voornoemde personages, schreef: belangrijke tekstuittreksels, delen uit beschrijvingen en brieven verlevendigen het verhaal, terwijl bovendien op zeer wetenschappelijke wijze, de auteur het belang van deze tochten in het licht stelt. Zeer terecht wijst schrijver er op dat niet alleen op koloniaal gebied de Vlaamse uittocht een triomftocht is geweest. Vooral in de 16e eeuw slaan de Vlamingen hun vleugels uit: politieke vervolging en de godsdienstoorlogen drijven een deel van de bevolking naar het buitenland: in Duitsland vooral, maar ook in Engeland verwijlen Vlaamse geleerden, kunstenaars en verheerlijken door hun werk den naam van Vlaanderen. (Men leze over deze uitwijking ‘Geschiedenis van Vlaanderen’, dl. IV, de Uitwijking.) Dit is Vlaamse rijkdom: waar Vlaanderen ook verwijlt, het legt zijn ziel, zijn kracht als zaad in de aarde... en Vlaamse roem is er de vrucht van. De lezing van het mooie boek van F.M. Olbrechts laat ons in diepe overpeinzing achter: wat is er van die grootheid, van die geestelijke en morele voornaamheid in het besef van het Vlaamse volk overgegaan? Hoe betrekkelijk klein is de kring van mensen, die in die grootheid van hun volk geloofd hebben, en die de minderwaardigheid hebben afgelegd, welke na 1700 in de gewesten aan de Schelde haar huisvesting | |
[pagina 151]
| |
koos? Hoe schamel het hoopken van werkers, dat die eigen rijke wezenheid van Vlaanderen beseft heeft en bewaard? Zeer treffend past hier de (trouwens zeer-Vlaamse, maar onjuiste) vertaling van het ‘Flandria fara da se’... Vlaanderen zal zich wel uit de slag trekken... Quod dicitur, om met van Rubroek te spreken ‘plantrekkers’. Brood, wijn en spelen, aan de schriftgeleerden hun boeken en congressen, wat letterkundige prijskampen, poëziekermissen en... Vlaanderens glorie is gediend. Flandria fara da se. Een merkwaardig boek, een zeer lezenswaardige Inleiding, en dan een inleidend hoofdstuk, dat getuigt van de brede en ruime kennis van de auteur. Een bibliographie, die wel wat... opvallend sober is, maakt verdere studie gemakkelijk. (Mocht de grote verdienste van wijlen Dr. Denucé niet in het licht gesteld, mocht ‘Honderd groote Vlamingen’ niet herinnerd, eveneens bij de Standaard Boekhandel verschenen?) Maar er is aan dat boek een voorwoord... een voorwoord tot de 2e druk. De eerste druk verscheen tijdens de oorlog, en dit voorwoord zou stellig de bezettende macht niet tot toelating voor publicatie hebben aangezet. Het was veiliger voor den auteur dit voorwoord niet tijdens de oorlog te publiceren. De auteur beschrijft hierin de vormen van den weerstand: er was weerstand met de mitraljet, met het sluikblad e.a... maar elk vogeltje zingt zoals het gebekt is... en de auteur heeft dan de moed van het volk sterk gehouden door lezingen te houden over Vlaamse fierheid. Althans... zeggen wij, met de pennevaardigheid en de wetenschap van de auteur zou de sluikpers stellig gediend zijn geweest... maar elk vogeltje enz... en het uitgeven van dit boek was ook zonder te veel risico's. Elk naar zijn mate. Maar gevaarlijk was dit voordracht houden dan toch: velen zuchtten in onaangename oorden, juist omdat zij, zoals de auteur, voordrachten over Vlaamse fierheid, Vlaamse grootheid, Vlaamse Kunst, enz. hebben gehouden. Ergens is er een grens: die grens heeft de auteur met omzichtigheid nooit overschreden. Een mooi boek... jammer van dit voorwoord, dat - dit is juist het gekke - volkomen overbodig is: tenzij dat zinnetje ‘oh, zo correct’ meer verbergt... Wij hadden van de Standaard ook in dat verband meer takt verwacht. G. BL. | |
Een lyrisch Dankwoord.Naar aanleiding van ‘MIJN VRIENDSCHAP MET HET WOUD’ Sprookjes door Georgi Tanner. Uitgeverij De Brug, Antwerpen. Ik heb deze sprookjes, deze tintelende, soms naief-bezinnende woorden gelezen in een moment van geestelijke moeheid. Een moment waarin alle teleurstellingen, alle ontgoochelingen uit de laatste uren plots schijnen samen te zweren, opdoemend als een wanstaltig en moordlustig gedrocht, u vastgrijpend en wurgend. En dan staat ge daar, bevreesd en wanhopig bijna, vechtend tegen alles en tegen uzelf, vechtend om iets te overwinnen. En ge weet eigenlijk niet wàt. In zulk een moment greep ik naar deze sprookjes. Waarom? Lag er wellicht een vreemde bekoring in die drie woordjes op het titelblad: vriendschap, woud, sprookje? Was het alsof een geheimzinnige streling woei uit deze bedrukte bladzijden, het huiverend en toch rustieke bewegen van het woud zelf? Ik weet het niet. Ik heb het boekje vastgenomen met iets van de schuchterheid en de vrees die in u opwelt, teder en warm, wanneer ge voor de eerste maal de hand vasthoudt en drukt van iemand die u lief is. Ik ben niet ontgoocheld geworden Het lezen bracht de rust. Deze kinderlijke goedheid om slechts met eenvoud en blijheid problemen te domineren, het heeft iets bezwerends bijna. Ge laat u gaan en ge glimlacht om zoveel naieviteit, maar die | |
[pagina 152]
| |
naieviteit redt u; ge kunt weer ademhalen, uw kamer rondkijken en zeggen: ‘Deze stilte, deze eenzaamheid... het is goed zo.’ Neen, het is geen kinderboekje, slechts pratend over vlinders en engelen, over dwergen en duivels. Het is poëzie, poëzie van de liefde, de vriendschap en de vreugde. Poëzie van het geloof en de schoonheid. Ge denkt niet aan Andersen of Grimm, neen, ge wilt niet vergelijken nu, want ge hebt dit boekje lief gekregen en wat u lief is wilt ge behouden; vergelijken is reeds verliezen: de dwaze gang van het hart naar de rede. Ik wil niet spreken over het vaak te overdadige gebruik van de liefste adjectieven, over een beeld dat niet nieuw is, over een woord dat door een beter kon vervangen. Deze sprookjes hebben mij geholpen in een vreemde en moeilijke strijd. Een vriend die u ongevraagd komt helpen zijt ge voor eeuwig dankbaar. En ik bén dankbaar. I.M. | |
Johan Van Ackere en de popularisatie der muziekgeschiedenis.Sedert enige jaren zijn de pogingen talrijk om het grote publiek op het gebied der muziek voor te lichten. Compendia en inleidingen zijn niet van de lucht, getuige ‘Introduction à la Musique’, ‘Music for the Millions’, ‘Das Atlantisbuch der Musik’. Waarom deze initiatieven niet loven in een tijd die de massa geplaatst ziet voor de duizend en een radioprogramma's, waarin, al naargelang den smaak of de stemming, de muziek der grootmeesters dagelijks met jazz en straatliedjes tot een melodieus of cacophonisch mayonnaise wordt geklopt? Het rammelen van de radio zal ophouden en de beoefening der kamermuziek zal toenemen, wanneer de velen de noties zullen bezitten die hen toelaten te kiezen en te waarderen. Appreciatie en selectie, op dat terrein is nog zeer veel te doen; het is daarom verheugend te kunnen constateren dat ook in Vlaanderen aan de universiteit en door de musicologen met geestdriftigen ijver wordt gewerkt. Naast het baanbrekend werk van André M. Pols, J. Horemans en Prof. Dr. Fl. Van der Mueren in zake vulgarisatie van de muziekgeschiedenis, rijst zich dit van Dr. J.L. Broeckx en van Johan van Ackere. Vooral dezen laatsten kan een woord van lof niet onthouden worden. Met zijn ‘Inleiding in de Meesterwerken van het klavier’, waarvan een herdruk te verwachten is, reveleerde hij zich niet alleen als een onderlegd en zeer gevoelig commentator, maar ook als iemand die zijn gedachten goed en voornaam uitdrukt. Een korte, dichterlijke studie over ‘Schubert’, was voorzeker een aanleiding tot het opmerkelijke werk dat zo pas verscheen, nl. ‘Intieme muziek’. Er zijn er niet velen die over de kamermuziek kunnen vertellen alsof we de meesterwerken van klavier en kwartet in werkelijkheid horen. Johan van Ackere verstaat die kunst. Haydn, Beethoven, Schubert, Schumann, Brahms, Grieg en Debussy zullen voor de meesten in een reliëf komen dat zij tevoren van deze groten, ondanks de bekendheid die ze reeds verwierven, niet verwachtten. Het geheim van Van Ackere ligt hierin dat hij de levensstrijd of de lotsgebeurtenissen van de sterkste musici op buitengewoon gelukkige wijze doet samenvallen met hun geniale gaven en hun meesterlijk-technische kwaliteiten. Voor iemand die niet vertrouwd is met de muziektheorie is een voorafgaand uitstapje in een theoretisch boekje of in een muziekleer wellicht aan te raden, edoch de moeite is gering om een rijk inzicht door het werk van Johan van Ackere te oogsten. Steven RIELS. | |
Een definitie.In de Spectator lazen wij volgende woorden van de eminente Bittremieux naar aanleiding van Marnix Gijsens nieuwste prozawerk: ‘Suzanne's echtgenoot Joachim (in wie wij herhaaldelijk geneigd zijn Gijsen zelf te herkennen, maar dan natuurlijk behoorlijk getransponeerd) is een rijke, bereisde, gecultiveerde jood...’ |
|