Maar de melkvrouw tref ik alleen aan en zij verhaalt ongeveer hetzelfde als de jagers. Dan vraag ik waarom de boswachter iets heel anders over den heer van Reinhartstein voorhoudt.
Ze beziet me plots achterdochtig.
‘Welke boswacher?’
‘Wel, een reuzekerel met een hoorn, U hoort...’
‘Hebt U hem gesproken’, onderbreekt ze.
‘Natuurlijk, wij...’
Als was ik een spook bedient ze me snel met angstige handen. Haar blik wijst me de deur.
Wanneer ik later de makkers terugvind bij de tenten, en mijn last neerzet, onbreekt Johan.
Een briefje op zijn dekens verwittigt ons: maakt alles klaar vóór tien uur; volgt dan mijn spoor.
Haastig geschreven woorden.
Maar ze komen te laat voor mij.
Jaren heb ik zijn spoor gevolgd dacht ik. Nu is het me duidelijk dat we enkel naast mekaar gingen. Men kan enkel zijn eigen spoor volgen.
En ik weet op voorhand dat dit spoor ons naar Reinhartstein zal voeren.
Zo is het.
Wij vorderen moeizaam want Johan heeft weinig spoortekens achtergelaten, hier en daar een pijltje, een gebroken twijg, enkele gebundelde grashalmen die ons leiden dwars over het meest onregelmatige terrein.
De mist van vanmorgen heeft zich tot een grauwe koepel geheven van droeve verwachting. Het dal zwijgt in de schaduwloze dag.
Al ben ik zeker op Reinhartstein uit te komen, ieder teken schijnt me een verkeerde richting aan te duiden, ieder pijl doet me pijn. Want voor mij, is zijn spoor reeds ten einde.
Ik heb het voorgevoel, een vaag idee, hem zelfs niet meer te zullen vinden daarboven op de puinen.
Indien het zou sneeuwen op deze late zomermiddag, zou het me haast niet verwonderen, alles is zo mismoedig zonder zon of wind. En even wazig als sneeuw die valt is mijn heimwee.
Hebben ze de hoorn gehoord?
Neen, ze gaan en zwijgen. Ik alleen heb den hoorn horen klagen in mijn hart.
Nog eens, en nog. Nu is het spoor ten einde.
Snel. Daarboven is iets met Johan gebeurd.
Wij lopen allen. Hebben ze dan toch iets gehoord?
Tussen de zware muren en onder de hoge gevel, niets, koude verlatenheid.
Wij roepen: Johan.
En dan valt alles dicht en zinkt de grauwe hemel dieper op de vage kim. Ik sta als voor de eerste maal alleen.
We hebben zelfs geen tweede maal geroepen.