| |
Varia.
De Scriptores Catholici en Felix Timmermans.
Wij hebben sterk geaarzeld... na genoegzaam overleg doen wij het toch... Wie het doodsanktje van Felix Timmermans leest vindt hierop de vermelding ‘Eerevoorzitter van Scriptores Catholici’ (de vereniging van katholieke schrijvers van België). De familie was trots op deze titel.
Wie de rede van prof. Dr. Van Mierlo S.J. in de rouwkapel hoorde, zal zich ontroerd herinneren: ‘Ik weet niet waarom die aanhef van dit doodsbericht met de nadruk op Vrijdag, met dit erevoorzitterschap der Scriptores Catholici voorop, mij zo getroffen heeft als een laatste belijdenis | |
| |
van geloof. ...Scriptores Catholici. Een der eerste leden zelfs van bij de stichting. Hij werd er de eerste Vlaamse voorzitter van. Hij, die wars van alle uitwendige praal zo ongaarne op de voorgrond trad, en er zo tegen opzag in openbare vergaderingen te verschijnen, om er enige leiding aan te nemen, had het toch op prijs gesteld zijn naam als katholiek gelovig schrijver, gestand te doen en zijn aangeboren schroomvalligheid overwonnen, om het bestuurderschap van dit tweetalig genootschap aan te durven...’
Zoals wij het reeds eerder schreven trof het ons pijnlijk dat de Scriptores Catholici het niet eens nodig achtten op de begrafenis aanwezig te zijn...
Een bekend katholiek dichter en romanschrijver diende dientengevolge zijn ontslag in als lid van de Scriptores Catholici, die hij, blijkens haar afwezigheid op de begrafenis, ‘een vereniging van Christelijke Caritas op papier’ noemde. Bedoelde auteur sloot zijn ontslagbrief aldus: ‘Ik vind zulks voor haar (de S.C.) beschamend en voor mij als onverenigbaar met een lidmaatschap van deze instelling’.
Het officieuse antwoord van de heer Theo Bogaerts Jr., de Vlaamse secretaris der Sc. Cath. was verbluffend. Wij citeren woordelijk, de accentueringen zijn van ons.
‘Na de bevrijding is het bestuur overgegaan tot schorsing van leden, Waalsche en Vlaamsche, wier gedrag of VERONDERSTELD GEDRAG aanleiding gaf tot critiek op vaderlandschlievend gebied. Dat hebben de Vlaamse Akademie en nog verschillende andere instellingen gedaan. U weet daar trouwens van mee te spreken. Er zijn zelfs instellingen (bij de journalisten b.v.) die ineens tot definitieve schrapping zijn overgegaan. Een dergelijke maatregel is nooit bij het bestuur der Scriptores opgekomen.
Tot de geschorsten behoorde ook Felix Timmermans, met wiens geval het gerecht zich bezighield. Uzelf behoort er ook toe, zoodat U op het oogenblik eigenlijk geen effectief lid bent en U dus ook niet als zodanig ontslag kunt nemen.
Juist omdat de Scriptores Catholici geen vereeniging van “Christelijke Caritas op papier” is, heeft het vorig bestuur dat den schorsenden maatregel trof, de gevoeligheid en broederliefde gehad, de sanctie NIET aan de belanghebbenden mede te deelen, dit om hun leed van het oogenblik niet te vergrooten. Met de grootste belangstelling werd daarna elk geval afzonderlijk van nabij gevolgd, met de duidelijk uitgesproken bedoeling de schorsing dadelijk in te trekken zoodra het lid in kwestie door het gerecht of DOOR DE OPENBARE OPINIE zou zijn witgewasschen.
Dat het bestuur goed gedaan heeft aldus te handelen, bewijst het feit, dat Timmermans een groot leed werd gespaard en dat hij met de vermelding van zijn titel Scriptores Catholicus de eeuwigheid is kunnen ingaan.’... Wanneer wij even stilstaan bij deze passus uit de brief van Theo Bogaerts Jr. dan stellen wij dus vast:
1° Dat de Scriptores Catholici IN STILTE aan epuratie deed. Een stilte die uit broederliefde behouden bleef. Een stilte die evengoed nattevingerpolitiek kan genoemd worden, want eenmaal de atmosfeer ontspannen, zou het voor de Scriptores Catholici niet moeilijk zijn een epuratie-in-stilte te loochenen.
2° Dat deze epuratie-in-stilte bij de Scr. Cath. niet alleen door juridische normen werd bepaald, maar tevens door de Openbare opinie, de achterklap, de lastertaal, het kwaad vermoeden en het lichtvaardig oordeel.
3° Dat Felix Timmermans als in stilte geschorste, onder een vals blazoen gestorven en begraven is.
4° Dat prof. Dr. Van Mierlo, in zijn onwetendheid een dithyrambische hulde bracht aan de Scriptor Catholicus Felix Timmermans, wijl deze in stilte geschorst was.
5° Dat het pro Deo van de Heer Theo Bogaerts senior, in de Maasbode, en waarin hij het opneemt voor Felix Timmermans (zie Persoverzicht Golfslag Timmermansnummer bl. 365) een schrikkelijke hypocrisie wordt.
6° Dat er nog menig Scriptor Catholicus in Vlaanderen en Wallonië rondloopt, die niet weet dat hij geschorst is.
Nagenoeg dezelfde overwegingen lezen wij in de repliek die de dichter-romanschrijver in kwestie, aan de heer Theo Bogaerts Jr. terugzond. Hij sluit een paragraaf aldus:
| |
| |
‘Laat ik U op uw officieus schrijven ook officieus mededelen dat, blijkens de gemoedsstemming van de meerderheid der Katholieke Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de vereniging Scriptores Catholici- zich voorgoed heeft gedeclasseerd.
Tenslotte ben ik U dankbaar thans voor de eerste maal officiëel te mogen vernemen, dat vereniging in stilte heeft meegedaan aan de hedendaagse inquisitie der zogenaamde epuratie of repressie, dat wijlen Felix Timmermans behoorde tot de “geschorsten” en dat ikzelf tot deze groep uitverkorenen behoor.
Mij baserend op uw brief waarin U zegt, dat de vereniging de bedoeling had de schorsing dadelijk in te trekken zodra het lid in kwestie door het gerecht of door de openbare opinie zou zijn witgewassen, moet ik onderstellen, dat de maatregel tegen mijn persoon werd getroffen omwille van de “openbare opinie”, vermits ik met het gerecht nooit iets had te maken, en ik mijn burgerrechten en mijn burgertrouw, dus mijn zogezegde burgereer bezit...
Welnu ik had nooit kunnen geloven dat een hoogstaande vereniging met de christelijke caritas in haar blazoen, zich door die “openbare opinie” zou laten bewegen en leiden hebben’...
Bedoelde auteur zag zich dan ook verplicht zijn ontslag als 't volgt te wijzigen:
‘In mijn hoedanigheid van geschorst effectief lid der vereniging Scr. Cath., maatregel genomen op grond van de “openbare opinie” en waarvan ik nooit officieel in kennis werd gebracht, verzoek ik het bestuur dezer vereniging mij niet meer als effectief lid te rehabiliteren.’
Hierop volgde een antwoord van de Heer Theo Bogaerts Jr.
Na er eerst op gewezen te hebben dat een innig gebed heilzamer is voor de overledene dan een lijkrede, en de mededeling dat de Scr. Cath. de wijze in overweging neemt om voortaan een H. Mis tot zielelafenis van elk afgestorven lid (ook voor de geschorste?) te laten opdragen, lezen wij volgende woordspeling, die met de essentie niets te maken heeft:
‘U houdt mij ten goede, dat ik niet accoord ben waar U schrijft dat, blijkens den gemoedstoestand van de meerderheid der Kath. Vlamingen, die op de uitvaart aanwezig waren, de Scr. Cath. zich voorgoed heeft gedeclasseerd. Er zijn woorden zooals “voorgoed” en eeuwig die men liefst zoo weinig mogelijk gebruikt. Voorgoed dat is tot in de eeuwigheid. Groote woorden maar zonder grond, omdat men er, als men ze schrijft of uitspreekt, veelal de verstrekkendheid niet van aanvoelt...’
Na enkele slijmerige zinspelingen aan het adres van de bestemmeling draaft de ‘junior’ Bogaerts door:
‘Heusch de Scr. Cath. met haar tweehonderd leden (hoeveel procent wallingante schrijvelaartjes?) stelt het goed en is verre van gedeclasseerd. In uwe meening zal natuurlijk ook de Kon. Vlaamsche Akademie gedeclasseerd zijn, die evenmin bij de uitvaart officiëel vertegenwoordigd was’...
Na nog enkele wisjewasjes sluit deze brief van de Heer Drs. Theo Bogaerts Junior. Wij geloven niet dat hier nog veel woorden aan verspild moeten worden. Wij laten het aan de lezer over te oordelen over de houding en de gedragingen van de Scriptores Catholici inzake het geval Timmermans, alsmede inzake de behandeling van haar door de banden der christelijke broederliefde verbonden leden. De lezer zal zelf een besluit trekken betreffend de christelijke valuta van de ‘caritas’, die deze vereniging in haar blazoen voert. Intussen is Felix Timmermans er niet minder om als Scriptor Catholicus ten grave gedaald. Aan zijn blazoen kleeft geen valse glans.
Adriaan DE ROOVER.
| |
Poeti Fiamminghi.
De politieke chaos in de bakermat van Petrarca, Dante en Leopardi, die de vurige zuiderse gemoederen blijkt te overheersen, kan evenwel niet verhinderen, dat er naast de belangstelling voor de problemen des tijds ook nog interesse voor de dingen des geestes overblijft. De huidige jonge Republica, overspoeld door velerlei tegenstrijdige stromingen van ideologieën en politieke ambities, blijkt evenwel nog het oor te lenen | |
| |
aan het geluid der poëten, zelfs aan de verre echo's van buitenlandse dichters, blijkens een bijdrage, die onder boven aangehaalde titel verscheen in het Italiaanse weekblad ‘Meridiano di Roma’ (Roma, via Tommaso Campanella, 27.)
In de rubriek ‘Letterature Straniere’ wijdt de auteur Filippo DONINI, oud-directeur van het Istituto di Cultura Italiana te Brussel, een bijdrage aan enkele markante Poeti fiamminghi, o.w. zelfs een paar jongeren zijn vertegenwoordigd. In zijn gevatte inleiding waarschuwt steller zijn Italiaanse lezers voor de vergissing, die herhaaldelijk wordt gemaakt, wanneer men in zijn land de Poeti fiamminghi aandient:
‘Wanneer men in Italië van Vlaamse dichters hoort dan gaan de gedachten naar figuren als Maeterlinck, Verhaeren, Rodenbach (Georges), Van Lerberghe en andere dichters van Vlaamse afkomst, maar behorend tot de ‘francesi d'espressione’, ofschoon zij in hun werken de karaktertrekken van hun afkomst, zowel in gedachten als in gevoelens, niet vermochten te verloochenen.
Schrijver vestigt dan vooreerst de aandacht op Guido Gezelle, il padre della poesia fiamminga moderna, wiens figuur in Italië reeds werd belicht in enkele bladzijden van Giacomo Prampolini's ‘Bloemlezing van Hollandse dichters’ en tevens in de uitstekende bloemlezing en studie van Romano Guarnieri (Morcelliana, 1941.)
Na telkens een beknopte karakteristiek van de dichter te hebben gegeven, illustreert F. Donini de dichter met enkele fijnzinnig gekozen gedichten, die hij op meesterlijke wijze in het Italiaans vertaalde. Van Gezelle lezen wij het mooie ‘o Lied’ (O Canto) en het overbekende ‘'k Hoore tuitend hoornen’, dat wij hier in zijn heerlijke sonoriteit willen overschrijven:
Sento suonare i corni...
bimbi, biondi e liete, venite,
Verder volgen: ‘Mijn hert is als een blomgewas’ (Il mio cuore è come un fiore) en het rustige, pregnante vers ‘De Navond komt zoo stil’ (Cosi dolce scende la sera...).
Daarop komt Karel Van de Woestijne aan het woord met enkele representatieve gedichten, die in de vertaling niets van hun gaafheid verliezen; het zijn: ‘Ik ben de hazelnoot’ (Sono la Nocciola) ‘Wij zullen blijde zijn’ (Saremo lieti), ‘Ik heb een vrouw, ik heb een kind’ (Ho una moglie, ho un bambino) en ‘Een vrucht, die valt’, dat we hier, om zijn prachtige weergave in de taal van Dante, willen citeren:
Un frutto, che cade...
Dove indugno nel silenzio intatto,
s'incurva maestoso la notte sul mio volte.
Il tempo è morto, intorno a me. La trama
dei rami immoti nessun astro ricama.
Nessum altro rumore che di un frutto che cade.
E dovo io sto all'orlo della vita, pieno,
folto come la notte, ma sereno, cieco come l'aria
ma ricco della luce nascosta dei miei sogni,
io sento, piu pesante che un frutto nel fogliame
silente, io sento il cuore, come un frutto, che cade...
| |
| |
Van de Van nu en Strakser Prosper Van Langendonck geeft de vertaler het bekende vers ‘Op de hoogte’ (Sull' Altura) met de triomfantelijke aanhef: ‘Il grano! Ancora il grano, senza fine!’ en van de zelfontleder Willem Elsschot volgt het bekende, wrange vers: ‘Het Huwelijk’ (Il Matrimonio), dat ook in de harpentaal van Petrarca niets van zijn beklemmende zeggingskracht verliest. Vergelijk en beluister even de volgende strophe:
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeeren,
hij zag de grootsche zonde in duivelsplicht verkeeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Imprecava e s'infuriava e si strappava la barba,
e le dava uno sguardo, ma non poteva più desiderarla,
vedeva il gran peccato mutarsi in dovere infernale
e lei alzare gli occhi come un cavallo morente.
Van il critico, pensatore e poeta Cyriel Verschaeve, wiens faam heller blijkt te glanzen aan de Romeinse dan aan de Belgische hemel, vertaalde steller het bekende gedicht ‘De Zeemeeuw’ (Il Gabbiano), hetwelk hij vergelijkt met Il Passero solitario van Giacomo Leopardi, l'Allodola (De Leeuwerik) van Shelley, L' Usignolo (De Nachtegaal) van Keats en Il Corvo (De Raaf) van Poe. Cyriel Verschaeve blijkt dus in geen al te slecht gezelschap te staan, ofschoon zulks voor bepaalde oren als een overdreven lof zal tuiten.
Een typisch vertegenwoordiger van de generazione espressionista noemt de schrijver de figuur van Paul Van Ostayen, van wie hij het bekende vers Melopee (Melopea) vertaalde en dat wij hier in zijn bevattelijke expressieve verklanking weergeven:
Melopea.
Va il lungo fiume sotto la luna,
Stanca la luna va sul lunge fiume,
Sul lungo fiume, sotto la luna,
Con la vagante luna va la barca al mare.
Vanno compagni al mare la barca, la luna e l'uomo.
Perchè vanno la luna e l'uomo docili entrambi al mare?
Tenslotte laat schrijver nog een paar jongeren aan het woord: Bert Decorte met ‘Ook Jason’ (Anche Giasone) uit diens bundel ‘Orpheus gaat voorbij’ en Albe met een paar gedichten uit de bundel ‘Van adellijken Bloede’, nl. ‘Zegen dit hoofd...’ (Benedici il mio capo) en ‘Ontbind deemoedig uwe haren’ (Umile sciogli i tuoi capelli).
Alleen reeds om de fijnzinnige keuze en de voortreffelijke vertalingen verdient deze korte studie van F. Donini onze volledige belangstelling.
ALBE.
| |
Jaarboek van Die Afrikaanse Skrijwerskring 1946.
Door die Afrikaanse Skrijwerskring werd het elfde Jaarboek de wereld ingestuurd. In het voorwoord van dit uiterst interessante dokument wordt de positie en de taak van de Zuid Afrikaanse literatuur op duidelijke wijze bepaald.
‘Ons staan weliswaar nog aan die begin van ons letterkundige bedrijwighede, en hoe meer ons kritiese sin verskerp raak, hoe duideliker ons ook besef dat ons nog maar min besit wat werklik hoogstaande is | |
| |
en dat ons skrijwers veel ernstiger met hulle werk moet wees as ons nie net talle en talle boeke wil voortbring wat nouliks goeie joernalistiek genoem kan word nie...
Dit is 'n strijd om verdiepte deurskouing en suiwerder vormgevoel. Afrikaans loop gevaar om swaer te lij onder joernalistieke retoriek, daardie maklike manier van skrijwe sonder dat die skrijwer of skrijfster werklik voel of aanskou wat daar geskrijwe staan. Instede van skeppend te skrijwe, word die stijl in toenemende mate meganies en vlot...
Afrikaanse skrijwers kan alleen 'n waardevolle bijdrage tot die letterkunde maak as hulle eerlik en suiwer die werklikheid van ons lewe en ons gees in 'n taal gee wat suggestief daaruit voortvloei. Hulle moet dan ook met hulle sintuie skrijwe en niet met behulp van leengoed nie...
Die Afrikaanse kunstenaar mag om begrijpelike redes vir hom geestelik verwant voel aan moderne skrijwers uit ander lande, maar hij mag nooit sij aanvoeling vir ons werklikheid verloor sodat sij uiting die indruk van fletsheid en navolging-van-elders maak nie’.
Deze laatste zinssnede moge evenzeer aan de Lampo's en Daisnes ter meditatie worden voorgelegd.
T.J. Haarhoff die de Afrikaanse letterkundigen op het PEN-congres te Stockholm vertegenwoordigde geeft vervolgens een plezierig relaas over deze bacchanalen.
‘Hulle het ons... vergas op Homeriese eetmale wat soms drie uur aangehou het... Die afgevaardigden was moeg as gevolg van die oorlog en geneig om te rus. Gevolglik is daar nie veel werk gedoen nie...’
Ondanks het feit echter dat men moe (!) was en er niet veel gedaan werd, besloot men toch maar van zwarte lijsten op te stellen. T.J. Haarhoff schrijft hierover: ‘Daar was 'n voorstel om 'n swartlijst op te stel van die skrijwers wat destijds vir die Nazi's gehelp het en nou die feit wil bedek... Die meeste Engelse skrijwers en die Suid Afrikaanse afvaardiging was daarteen; nogtans is die mosie aanvaar... In die PEN is daar g'n plek vir haat nie...’
Alles bij elkaar genomen komt T.J. Haarhoff tot het besluit: ‘Oor die algemeen was dit 'n baie aangename kongres.’
De rijk gedocumenteerde studie die Jan Bouws schrijft over Drie Eeue Afrikaanse Musieklewe kan, wegens haar precieuse en uitgebreide detaillering, onmogelijk weergegeven worden. Op boeiende wijze volgt Jan Bouws de moeizame evolutie van het Afrikaanse muziekleven, vanaf het clavecimbel van Jan van Riebeek tot de Nuwe Standard Theatre te Johannesburg.
De keuze uit het werk van een achttal merkwaardige moderne dichters bevat vijf erotische verzen (Vijf Verse vir Maria) van W. van Heerden, die naast een sterke ontvankelijkheid voor de natuur blijk geeft van een sterk expressief vormvermogen:
wat mij gehelp het om te kies,
uit hier die sinkende lande
waarvoor ek alles opgeoffer het.
S.J. Pretorius heeft blijkens zijn vers Bazaar-Kafee de Europese ‘Neusachlichkeit’ al te opvallend ingezogen. Veel treffender is Olga Kirsch met het oorlogsgedicht Tweegesprek. P. du P. Gobler lijkt ons echter veruit de sterkste dichter uit de bent. Zijn vers - de vitalistische invloed van Marsman is zeer merkbaar - steekt forsig af tegen de stemmingspoëzie van Sheila Cussons en Elisabeth C.M. du Toit. Zijn beeldspraak is daarenboven raak en origineel.
het elke straathoek tot 'n punt
van koue skerpte omgeslijp.
| |
| |
hoe 'n swart sipres deur wind gestrijk
Van de vier gebundelde novellen blijft deze van de Zuid Afrikaanse Streuvels, C.M. van den Heever, de voornaamste. Zijn schets uit het harde boerenleven gegroeid, illustreert voortreffelijk de rijke mogelijkheden van het Zuid Afrikaanse proza.
Wat de anderen betreft. J. Van Melle schrijft joernalistiek. P. De V. Pienaar biedt ons een aardige moraliserende anecdote en C.A. Groenewald een sober geschreven maar oppervlakkige hospitaal novelle.
De één-akter Hellensee door W.A. De Klerk is een fijn staaltje van dramatisch kunnen. Met levendige dialogen schildert W.A. De Klerk ons de genezing van een door autosuggestie verlamde vrouw. Wij gelukken er niet in een dergelijk gaaf brokje toneel in de moderne Nederlandse dramaturgie aan te duiden. Daisne zou hier nog wel wat toneel kunnen leren.
De studies gewijd aan de stamverwante belletrie in Europa worden verzorgd door Dr. Garmt Stuiveling (De Nederlandse Letteren tijdens de Bezetting) en André Demedts (De Vlaamse Letterkunde tijdens het vorig jaar, Juli '45 - Juli '46). Beschouwen wij in 't kort beide studies.
G. Stuiveling levert enige interessante wetenswaardigheden over de Hollandse oorlogsliteratuur. Wij moeten ons hier tot een korte opsomming van namen en titels beperken, dokumentair hebben zij wel hun nut.
Twee vooroorlogse tijdschriften bleven na 10 Mei '40 voort verschijnen, de Gids (o.l.v. Werumeus Buning) en Groot Nederland.
Na een lange opsomming van nog legale publicaties, wijdt Stuiveling uit over de zg. Ondergrondse Literatuur. Hij maakt hier een onderscheid tussen illegale uitgaven (verzetsactie, opstandigheid tegen de bezetter) en clandestiene uitgaven (ontduiking van de Kultuurkamer-reglementen).
Slechts enkele verzetsromans verschenen clandestien: ‘W.A.-man’ door M. Swaertreger (Theun de Vries), ‘Zeven Brieven’ door Martijn Cort (Johan van der Woude), ‘Verbrande Erven’ door Emile Mendeau (F. Bordewijk), ‘Drie Getuigen’ door Menno van Haarsma (Sjoerd Leiker), ‘Haaien van Nabatoe’ door R. Van Harlingen (R. Blijstra), ‘Achter Slot en Grendel’ door Ferdinand Langen (E. Pannekoek).
Ontelbare dunne en peperdure poëziebundeltjes zagen het licht van de clandestiniteit. Wat de illegale uitgeverijen betreft wijst Stuiveling aldus op volgende eigenaardige constellatie: ‘Doordat er veel geld in omloop en steeds minder te koop was, werd er voor interessante publicaties goed betaald; aldus ontstond de paradoxale situatie, dat er in ons land nimmer zo fraai en kostbaar (!) werd gedrukt als in de tijd van wanhopige papiernood en algemene ellende. Terwijl een jonge uitgeverij als De Bezige Bij aldus kans zag ruim fl. 800.000 bijeen te brengen voor de illegalen steun (!), is bij anderen een speculatief element niet achterwege gebleven.’ Hieruit besluiten wij dat er dus ook woekeraars in de illegaliteit zaten en dat de zg. verzetsdichters zich voor hun gerijmel wel rijk zullen laten betalen hebben.
Als voornaamste illegale uitgeverijen somt Stuiveling op: De Bezige Bij, De Vijf-Ponden pers, In den Bloemhof, Het zwarte Schaap, De Mansardepers, Astra Nigra, In Agris occupatis, De blauwe Schuyt, De Bayard-pers, enz... Om te besluiten zegt Stuiveling nog over de verzetsliteratuur: ‘Er is weinig dat werkelijk excelleert’... ‘En hoeveel van de eersten van thans zullen de laatsten wezen, als over tien of twintig jaar opnieuw de stand wordt vastgelegd?’
Het jaaroverzicht van André Demedts begint met een posthume hulde aan August van Cauwelaert. Demedts' bijdrage is eerlijk objectief en kan meer dan louter voorlichtend genoemd worden. Hij geeft in 't kort de inhoud van de voornaamste romancreaties. De beste historische roman 1946 was Albe's Ossenwagens op de Kim, wijl Lode Zielens' onafgewerkte trilogie de beste zedenroman van het jaar werd. Ondanks zijn eenzijdigheid is volgens Demedts de beste psychologische roman 1946, Rolande met de Bles van Herman Teirlinck.
Op poëtisch gebied is het een dor jaar geweest, schrijft hij verder, en de toneelliteratuur geraakt niet op dreef. De vijf voornaamste maandschriften waren Dietsche Warande, Het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, De | |
| |
Vlaamsche Gids, Golfslag en Boekengids.
Dit Jaarboek sluit met drie studies over de Afrikaanse Literatuur; Proza, Poëzie en Drama gedurende het tijdvak '45-'46.
M.P. Olivier Burgers neemt in de romankroniek zeven nieuwe werken onder de loupe: ‘Die Onterfdes’ door Holmer Johanssen, ‘Reisigers na Nêrens’ door Willem van der Berg, ‘Haar Genooides’ door Marius Gie, ‘En die Wawiele rol’ door D.F. Malherbe, ‘Stil rooi Aarde’ (novellen) door C.A. Groenewald, ‘Die donker Stroom’ door Mikro, en tenslotte ‘Wat baat dit die Mens?’ door Kootje van den Heever.
Holmer Johanssen debuteerde met de intellectualistische roman ‘Getij’. Thans in het ‘rou realisties’ werk ‘Die Onterfdes’ schetst hij plots ‘die verhaal van arm mense in 'n arme buurt’.
De debutant Willem van der Berg leverde met zijn zedenroman ‘Reisigers na Nêrens’ de grote verrassing. ‘Ver bo die peil van die gemiddelde boeke wat onlangs in Afrikaans verskijn het’.
Een ander merkwaardig debuut is dit van Marius Gie met ‘Haar Genooides’, waarin de noodlottige verhouding tussen een blanke en een negerin uitgebouwd wordt.
D.F. Malherbe is geen nieuweling meer. Na eerst zijn stof uit het bijbelverhaal geput te hebben, is hij meer en meer onder de bekoring van de trekkersgeschiedenis gekomen. Uit deze voorliefde ontstonden de romans: ‘Die Bergstroom ruis’, ‘Vlam van die Suurveld’ en thans ‘En die Wawiele rol’, het relaas van een der eerste trekboeren, Groot-Gert.
Na ‘Huisies teen die Heuwel’ biedt de schrijver Mikro met ‘Die donker Stroom’ een nieuw en thans veel sterker werk aan dat zich nogmaals louter in een kleurlingen-gemeenschap afspeelt.
Kootje van den Heever levert zijn beste prestatie met de nieuwe karakterroman ‘Wat baat dit die Mens?’
De Afrikaanse Poëzie van '45-'46 wordt door J.C. Coetzee behandeld. Vijf bundels zagen het licht. Wij noemen: ‘In die Verbijgaan’ door Elizabeth C.M. du Toit, ‘In die Woestijn’ door J.J. Oosthuizen, ‘Die Arbeider en ander Gedigte’ door S.J. Pretorius, ‘Land van ons Vadere’ door I.D. du Plessis en de verzamelde gedichten van C.M. van den Heever. Wij komen later op deze uitgaven afzonderlijk terug. Wij citeren echter nog even volgende uitlating van J.C. Coetzee: ‘Die aandeel van vroue in ons poësie word groter. Hulle werk is, weens die soberheid en lewenswarmte, waardevolle afwisseling naas die metafisiese bekommernis van die ander geslag’
In tegenstelling met de Vlaamse en Noord Nederlandse Literatuur is de belangstelling voor het drama, en vooral voor de één-akters, in Zuid Afrika zeer groot. De Griekse klassiekers en Shakespeare worden met geestdrift vertaald. Daarenboven verschijnt er heel wat oorspronkelijk toneelwerk. Om de voornaamste van 1946 op te sommen:
‘Laat die Kerse brand en andere Eenbedrijwe’ door Gerard J. Beukes. ‘Die Vroue’ een toneeltrilogie door voornoemde W.A. De Klerk. ‘Die Stille Haard’ en ‘Die Swakkere Vat’, twee blijspelen door H.A. Fagan. Verder verzamelde Gerard J. Beukes ‘Ses Eenbedrijwe’, spijtig genoeg van ongelijke waarde, en respectievelijk door de bekende F.W. Grosskopf (‘Die Vloek’), H.A. Fagan (‘Die Swakkere Vat’), W.M. de Villiers (‘Die Re-unie’, een satire), E.A. Venter (‘Ontgroening’), W.A. De Klerk (‘Pilatus’) en G.J. Beukes (‘Die Ligblou Vaas’).
Dit merkwaardig Jaarboek sluit met een lange lijst van ‘Nuwe Afrikaanse Boeke’ verschenen tussen Sept. '45 en Aug. '46.
Wie zich op de hoogte wil houden van de Zuid Afrikaanse literatuur kan dit boek niet missen.
Adriaan DE ROOVER.
|
|