| |
Historische kroniek.
Geschiedschrijvers en Napoleon!
Chateaubriand: ‘Vivant, il a manqué le monde. Mort, il le possède.’
Men heeft kunnen vaststellen, dat na wrede oorlogen, na alle ellende, die de mensheid in hare totaliteit hebben verontrust, de historische wetenschap zich steeds heeft mogen verheugen in een versterkte belangstelling. Dit is zeker bevreemdend: waar die wetenschap gefaald heeft en niet bij machte was de mensheid te behoeden voor het begaan van de fouten, waaruit de kwellingen zijn ontsproten, keert men zich, als in een laatste smeekbede tot diezelfde wetenschap terug om het manna te ontvangen, dat alvast deze keer...
Ook thans wil men schijnbaar deze weg opgaan en de historische lektuur, welke deze maal onze aandacht oproept is zeker van het genre, dat tot doel heeft na de oorlogsrampen de verdwaalde harten en de vertroebelde geesten weer in evenwicht te brengen. Prof. P. GEYL, de gekende Nederlandse historicus, verrast ons met ‘Napoleon - voor en tegen in de Franse geschiedschrijving’ (N.V.A. OOSTHOEK, Utrecht 1946) en Dr. J. PRESSER brengt ‘Napoleon, Historie en Legende’ (Elsevier, Amsterdam, 1946). Wij vullen dadelijk aan: Napoleon is een dictator, en heeft over Frankrijk, over Europa dood en ellende gebracht. En-dus-enz. Geyl in een sobere inleiding verkondigt dat anderen ‘ook reeds’ de betekenis van de paralellen al te duidelijk vonden. Maar hijzelf zal in zijn betoog zich niet bezondigen aan vergelijkingen met meer moderne dictators. Presser, minder in zijn inleiding, dan wel in de tekst, laat niet na te waarschuwen .. en hekelt alle legendevorming, voor en tegen Napoleon wiens dictatuur, zoals alle dictaturen door hem scherp wordt gehekeld. Beide werken zijn zeer ongelijk in waarde. Geyl is de historicus, de beschouwende, kalme geleerde; Presser, de oplaaiende agitator, de pamfletschrijver, maar dan één die alle bronnen heeft geraadpleegd, en die als een kruisvaarder te velde trekt tegen de legende, links en rechts slaat, en ons toch niet bevredigt, al is zijn boek zeer interessant, en rijk aan nieuwe gezichtspunten.
Het is een eigenaardige methode, uit het oordeel der laatste honderd jaar, uit het verhaal van vijand en medestander, van tijdgenoot en historicus het beeld van een man, van een groot man weder op te tekenen. Of vaag de omtrekken ervan te ontdekken, want uit dit veelvoudig beeld vloeit geen synthese, maar veeleer twijfel over vele dingen en o.m. alvast over de objectiviteit van de geschiedschrijving; twijfel over de mogelijkheid werkelijk ‘de’ waarheid te achterhalen. De waarheid, ze is, maar wij schijnen niet bij machte haar te ontdekken.
De beste, de meest bekende historici, die over een man en over een tijdsgewricht hebben geschreven, zich steunend op ongeveer dezelfde gegevens en die belanden bij een volkomen verschillende voorstelling, waarvan de afwijking, scherp als een wit-zwart contrast, ontstellend is.
Laat dan voor een deel dier historici het materiaal niet volledig ge- | |
| |
weest zijn, dan waren zij of de tijdgenoten, of de medebelevers van de glorie van die man, of van de hem toegezworen haat.
Voor de anderen bleef dan de mogelijkheid Napoleon objectief te beoordelen en zij vallen ten prooi aan een hopeloze subjectiviteit.
Napoleon, het is een omstreden figuur, zeer verward, en het is begrijpelijk dat waar het ging om den persoon zelf, het oordeel of zeer lovend of bitter afwijzend kon zijn. Maar over instellingen, staatszaken, buitenlandse politiek te refereren zonder vooroordeel, zonder een zeer persoonlijken maatstaf, ook dat schijnt niet mogelijk te zijn geweest.
Men kan aan deze vaststelling voorbijgaan, en dan hierbij bedenken, dat ook voor de historische wetenschap ongewisheid het kenmerk is, alle vertrouwen in de besluiten van die wetenschap verliezen en haar meteen die waarden ontnemen, die men haar als sociaal-pedagogische, pragmatische wetenschap heeft toegezegd. Maar daarmee is dan die wetenschap verlaagd tot een sprookjesreeks, tot een bundel anecdoten, die wel enigen samenhang vertonen, doch zich niet verheffen boven de kroniek of de romanvorm. Of wij gaan verder en wij onderzoeken het defect dat tot deze ontstellende verscheidenheid heeft geleid.
De historicus heeft niet te oordelen, de maatstaf die hij gebruikt is persoonlijk, dus voor het gebeuren een anachronisme, buiten de atmosfeer van de gebeurtenis psychologisch onjuist, vreemd. Ook in de ruimte is die maatstaf gevaarlijk. Wij kunnen niet scherp oordelen over verhoudingen in het buitenland, omdat de nationale atmosfeer beslissend is. De historicus verhaalt, laat de feiten zich zelf vertellen, verbindt, ontleedt de bronnen in hun veelvuldigheid en in hun verscheidenheid, brengt ze samen, geeft het synthetische beeld, maakt in de tijd geldende bezwaren en kritiek bekend en tracht dan, dit alles samenvattend, zulks te interpreteren in het verband van tijd en ruimte, van persoonlijkheid en sociale verhoudingen. En dit laatste zal bij hem reeds genoeg objectiviteit verlangen, en hem dwingen zich los te maken uit zijn eigen tijd. Komt het element der geschiedenisfilosofie er bij te pas, dan kunnen algemeen geldende elementen en normen voorgebracht worden, maar de zuivere historie is dan reeds losgesmeten.
Of hij kan nog meer: immers de feiten kregen hun beslag: de historicus kan vaststellen waarheen dit alles geleid heeft, in hoeverre een reeks van verwikkelingen enz. gevoerd hebben tot katastrofen en hij kan trachten deze evolutie te verklaren; waarom het verwachte doel niet bereikt werd, en gegevens, grijpbaie gegevens heeft hij daartoe ter beschikking. Doch een verklaring is geen oordeel: een verklaring kan uit een keten van gegevens afgeleid worden met de hoogste graad van waarschijnlijkheid. Want dit heeft dan de historicus vóór: hij weet toch hoe alles verliep, hoe en waarom b.v. het verdrag van Lunéville niet werd vernieuwd, geen vrede kon brengen. Doch een maatstaf tot beoordelen bleef er niet over het goede of het slechte, over het morele of het amorele of de schoonheid van een handeling of de verwerpelijkheid ervan: want er is geen maatstaf, die allen bevredigt en voor alles en altijd geldt.
En derhalve zal alle oordeel over het teleologische element zeer subjectief en onvolledig zijn. En daar dan het dwaalspoor waarop de historiographie verdoolt.
Ook al heeft Geyl die beruchte parallel wel aangekondigd, doch niet uitgewerkt, toch lezen wij achter elke aanmerking, achter elk verwijt over het beleid van Napoleon of zijn helpers, dit veel sterkere verwijt gericht aan het adres van alle dictatoren. En wij begrijpen: de bittere herinnering is zo vers, de gemoedstoestand nog zo bewogen, dat wij vergeten, en misschien opzettelijk vergeten willen, dat de afstand te kort, de ruimte in de tijd te eng is om te oordelen, niet over het persoonlijk leed, maar over het leed, het onrecht, het bloed dat de machtsbegeerte van dictatoren zo kwistig zaaide!
Wij praten gemakkelijk en aardig over die sappige mooie vruchten van de Revolutie, welke Napoleon niet eens bewaren wilde... maar wij denken te licht over het bloed en de ellende, waarmede het reveil van de | |
| |
vrijheid altijd gepaard gaat; wij gedenken niet de bitterheid van de ontgoochelden, de kommer van de duizenden emigranten, die werkelijk niet allen boeven, verdrukkers of zwakken zijn geweest. De zg. vrijheid werd door de revolutie gekocht ten koste van veel doden! De Europese wieg van de democratie stond niet op rozen maar op bloed. Remember! Die revolutie was als ze zich verdedigen wilde, bloeddorstig als een... dictatuur! En alles moest opnieuw begonnen worden. Helaas, vrijheid en on-vrijheid lopen altijd samen.
Wij vergeten allicht, ten gunste van Napoleon, van de revolutie en van de moderne democratie, dat elk regime dat zich verdedigen wil - ook de democratie, tot een dictatuur wordt, maar de voorzorg neemt zulks niet uitdrukkelijk in programmatische verklaringen vast te leggen. En wij vergeten eveneens dat zekere bondgenootschappen en belangengemeenschappen het noodzakelijk kunnen maken de kwaal en de ziekte niet te merken, die wij bij den vijand zó met den vinger wijzen. Hoe was het ook weer in het proces van Nürnberg? Werden daar niet bepaalde acten en punten buiten bespreking gehouden?
Dictatuur, liberale wetgeving in zich zelf een absolute tegenstelling, maar op elkaar gelijkend, als tijdelijk verschijnsel, als de staat, ook in zijn strakke voorstelling, zulks wenselijk of oorbaar acht. De Staatsräson is niet dood: maar meer geconcretiseerd rond een gemeenschap, die nu wisselvallig ‘la nation’ of sterker ‘la nation entière’ (doorgaans is ook dit een leugen) wordt genoemd, ook als ze slechts de fictie van een heersende partij is.
Elke staat heeft zijn ‘mur des fédérés’ helaas.
De laatste Balkantroebelen belichten dergelijke mogelijkheden wel schril. En derhalve is het gewaagd bepaalde verschijnselen als het exclusieve bezit van de dictatuur voor te stellen, dan als ze gemaskerd, een gewoon, door bepaalde omstandigheden bepaald verschijnsel zijn geworden.
Maar daarover willen wij het nog verder hebben.
Laat ons beide werken even voorstellen. Geyl is ook in deze verhandeling Geyl gebleven. De kalme, gewetensvolle historicus, wiens liberale houding op elke pagina blijkt, wiens scherpzinnigheid altijd nieuwe twistpunten ontdekt, en die waar hij zijn vlijmscherpe kritiek laat neerstrijken, nooit die kalmte en die waardigheid verliest, welke de man van de wetenschap passen; doch die (misschien is het sterker dan hemzelf) zijn bezorgdheid over de Lage Landen en zijn pro-Engelse stemming (verklaarbaar uit zijn liberalisme, uit zijn perspektieven voor de Lage Landen, en... uit zijn vroegere leerstoel in Engeland wellicht) niet kan vergeten.
Evenwel, al tracht hij die Napoleon-figuur zonder vooroordeel te benaderen, het gelukt hem niet altijd waar een Napoleonbiograaf het gewaagd heeft Engeland enige schuld aan te wrijven: deze auteur wordt ook dadelijk terechtgewezen.
Geyl overschouwt de bizonderste werken van de Franse Napoleonliteratuur en gaat na hoe zij de Napoleonfiguur, in de bizonderste levensmomenten hebben behandeld. De conclusies, die na een dergelijk onderzoek worden uitgebracht, zijn merkwaardig en stellen ons meer onbevangen tegenover de dictatorsfiguur.
Ongeveer in dezelfde trant is het boek van Dr. Presser, Napoleon, Historie en Legende. Ongeveer en toch zeer verschillend. Geyl beschouwt hoofdzakelijk de historiografie, Presser richt zijn zoeklicht het sterkst op Napoleon zelf, zich steunend op de algemene Napoleonliteratuur. Franse en buitenlandse, historische en belletrische werken worden onder vuur genomen. En hierbij gaat de auteur te keer als een beeldstormer: de held moet gebroken worden en meteen de schrijvelaar, die medehielp tot het bouwen van de legende: de legende zal hij, Presser, verbrijzelen. Napoleon is geen God, een mens slechts, en dan nog een slecht mens. Een algemeen oordeel over dit boek? Werkelijk, van het goede veel te veel. De auteur bewijst al te veel, zo veel, dat wij soms verveeld zijn boek terzijde leggen... omdat de werkelijkheid ons toch altijd herinnert, dat die figuur, God of mens, ook in het moderne Frankrijk de diepste sporen achter zich liet.
| |
| |
Hij bewijst te veel en vergeet dat een verering, niet alleen door de historische werkelijkheid geschraagd wordt, doch dat in een volk andere krachten, en veel sterkere krachten dan de historie aan het werk zijn. Maar bij de lezing van dit boek kan een gevoel van wrevel niet weerhouden worden. De toon is zo onpassend voor een historicus, een keten van spot en ironie ondermijnt de geloofwaardigheid van het aangebrachte kritisch apparaat. Zoals de auteur aan de romantische bâtisseurs der legende de bepaalde sentimentele clichés verwijt, kan men het eeuwige cliché, het hele boek door euvel nemen: het speculeren op de kracht der vinnige tegenstelling en op de nieuwsgierigheid van een bepaalde publiek in zake zekere levensverrichtingen, vooral wanneer die geen werkelijk verband houden met de gebeurtenissen. De taal is met dergelijke virtuositeit gehanteerd maar tevens zo opgeschroefd, dat het gehele boek meer de indruk verwekt van een pamflet en alle historisch krediet verspeelt als een soms overbodige uitstalling van niet-gerijpte en niet altijd zelf gevonden eruditie. Op enkele fouten willen wij ook verder wijzen.
Keren wij ons tot het werk van Geyl.
De Franse historiografie gaat dus onder de loupe. Het is op zichzelf een vruchtbare oefening, en voor iemand die zich over een periode of over een persoonlijkheid documenteren wil, de noodzakelijke vooroefening. Gelijkaardige oefeningen werden in onze nationale geschiedenis ondernomen over de geschiedschrijvers van de Belgische omwenteling, van de zestiendeeuwse opstand, van de Guldensporenslag. En ook voor het inzicht in de historische wetenschap zelf is dergelijk onderzoek zeer vruchtbaar. De auteur heeft zich in het onderhavige geval slechts beperkt tot een dertigtal der markantste werken, waagt even een schrede bij Anatole France, maar keert zich dadelijk weer tot de historie: wij ontmoeten Mignet, Thiers, Quinet, Sorel, Vandal, Guizot, de Staël, Hanotaux, Aulard, Driault e.a. De auteurs worden alle aan hetzelfde examen onderworpen: het milieu en de tijd waarin ze hebben geleefd en geschreven, hun oeuvre, de diepere beschouwing van een bepaald deel van hun Napoleon-studie (o.m. hun behandeling van het Concordaat, van het Onderwijs, van de Buitenlandse politiek) dan hun algemene beoordeling van de Napoleonfiguur.
De auteurs zijn onderverdeeld o.a. in Académiciens, Universitaires, in verdedigers en détracteurs van de Napoleonfiguur; bij welke indeling bovendien de chronologische orde wordt gevolgd, omdat deze orde, door het element van de tijd, toch het sterkst is beïnvloed geworden.
De indeling is louter arbitrair, maar ze heeft het enorme voordeel opgeleverd een reisroute te hebben geschonken in een doolhof.
Bij elk auteur wijst Geyl op de mogelijke controverses, op de zwakke plekken en hertoetst op grond van eigen kritiek en aan de hand van andere historici. Het is bij deze kritiek dat Geyl zijn eigen beschouwingen plaatst, beschouwingen doorgaans van algemenen aard, die echter zelf vlakte tot kritiek bieden.
De behandelde auteurs zijn zeer oordeelkundig saamgebracht, in hun oeuvre besproken en de kritiek gebeurt hoofdzakelijk op grond van Franse werken of tijdschriftartikelen. Dit is misschien een leemte, maar het geeft dan toch dit resultaat, dat Frankrijk zelf over Frankrijk aan het woord is en bepaalde nationale gevoelens geen dissonant kunnen werpen. De reeks der auteurs gaat van uiterst links naar uiterst rechts, van de meest kritiekloze vereerders tot diegenen welke negatief in hun oordeel, de détracteurs worden genoemd.
De détracteurs zijn niet al diegenen, welke kritiek aanvoeren over de held Napoleon. Want dit is het merkwaardige: dat het grootste deel der geschiedschrijvers, spijts en ondanks alles wordt meegevoerd in deze stroming van verering of van bewondering, welke slechts kan verklaard worden uit het bewustzijn, het emotionele weten, dat Napoleon iets voor Frankrijk heeft betekend, iets van Frankrijk heeft gemaakt; hij, de onbarmhartige verwoester, gemaakt tot een stuwende kracht, die in de 19e eeuw - ook na Waterloo - een invloed op alle gebied is blijven uitoefenen. Het moet dan wel zo verklaard worden, dat in zijn brede lagen, het Franse volk en zeker de intellectuele dragers van de Franse idee, | |
| |
doorheen de jaren van de republiek, in de ontwikkeling van al zijn instellingen, de hand van Napoleon heeft gevoeld, herkend en soms weer naar die kracht, naar die impuls heeft verlangd. De naam van Napoleon is verbonden aan een kracht, en die kracht, die drijfkracht is het welke men soms behoeft en vereert. Heeft men ook na 1944 dit verlangen niet uitgedrukt gehoord, gesublimeerd rond de naam van de Gaulle... alle dimensies in acht genomen. Omdat Napoleon wellicht onbewust de verlangens van dit volk belichaamde, de tijdeloze verlangens, als het bereiken van de natuurlijke grenzen, het beheersen van de Middellandse zee, de Levantpolitiek...? Het waarom van dit heimwee kan niet worden verklaard, maar de eeuwen van een bewogen bestaan hebben dit programma van de Franse politiek bekrachtigd. Dit althans is zeer klaar: de nationalistische, of beter de sterk nationaal voelende elementen hebben zich, niet blind voor de fouten van de dictator, toch rond hem en zijn legende opgesteld. Et pourtant! Het woord van Barrès is juist: Napoléon professeur d'énergie!
En dat is voor een volk en voor een natie alles. Dat in uren van nood en van gevaar, als de natie aan de rand van de afgrond staat, zijn naam volstaat om alle verborgen en sluimerende krachten te wekken, is dat niet genoeg? Is de roep van de natie niet het oordeel over een staatsman. Dictator, geweldenaar, meedogenloze, comediant, epileptieker... goed voor de historieboeken, maar de realiteit: voortleven in een volk, in een groot deel van dit volk, na ruim honderd vijftig jaar, als de historieboeken in de rekken van een Bibliothèque nationale vergeten liggen. Dat is boven alle oordeel en misschien schuilt juist daarin alle betekenis.
En dit is het dat Prof. Geyl bij zijn algemene beoordeling en bij zijn kritiek niet blijkt te begrijpen, dat een volk soms over de geschiedenis heen kijkt. Ja, het is om te wanhopen over de betekenis, de waarde van de geschiedenis voor het nageslacht.
In de loop van zijn overzicht heeft Prof. Geyl af en toe kritiek uitgebracht: meestal een kritiek van algemene aard, - omdat het historisch detail ook bij de Franse historici verzorgd is - en dan hoofdzakelijk kritiek gesteund op algemene oordelen. Het zou wellicht een historicus niet moeilijk vallen een deel van deze ‘correcties’ op zijn beurt weer aan verbetering te onderwerpen. Maar enkele algemene beschouwingen willen wij even aanraken.
Prof. Geyl heeft het over de wreedheid van Napoleon: ver van ons om deze wreedheid onder onze hoede te nemen, maar wordt hierbij wel rekening gehouden met de geest des tijds. Was de zachtaardigheid van de vorsten elders groter? Wij lezen in het andere Napoleonboek van Dr. Presser, een beeld over de toestand der Franse soldaten in Engelse gevangenschap: mishandeld en uitgehongerd vegeteerden zij voort totdat zij moreel en lichamelijk wrak waren geworden! Hun cipiers waren het uitvaagsel der Engelse marine, baarlijke duivels, die de ergerlijkste kwellingen op deze hulpelozen toepasten, te veel en te erbarmelijk om hier op te sommen. Werd de Engelse koningszoon, de Duke of Kent, tijdgenoot van Napoleon, niet uit dienst verwijderd, wegens al te grote wreedheid? Ook weer bij Presser dit beeld van de Franse soldaten, krijgsgevangenen van de Russen:... oorringen in één ruk met de oorlelletjes afgetrokken, als vee over de vlakte gejaagd, van 2800 blijven er eerst 200 over, en van deze 200 bleef dan wel één, zegge één over!
Is dit geen stichtend beeld, licht herinnerend aan de uurwerken van 1945? (Misschien wordt het Dr. Presser duidelijk dat in deze toonaard, met zijn virtuositeit, het mogelijk is alle regimes, ook de moderne neer te striemen?)
En dan het schandelijk gedrag van Napoleon en vooral dit van zijn familie. Ook weer, wij kennen hem geen akte van hoge moraliteit toe, maar hoe is het gesteld met de mores in andere landen? Rusland? Men leze een verhaal over de tijdgenoten van Napoleon, leden van de Engelse koninklijke familie. Het schandaal van de Prins Regent in Engeland? Van al de koningszonen..., van Queen Victoria's moeder, haar zoete oompjes, enz.
En dat de wreedheid van het regime beklemtoond wordt door de | |
| |
moord op le duc d'Enghien, het verbannen van Moreau, het uitdrijven van Mevr. de Staël doet nu - in 1947 - glimlachen!
Geyls kritiek over de Napoleontische methodes. Een spreker van de 500 maakte kritiek: Napoleon antwoordt dat hij ‘geinspireerd is door een émigré en betaald door Engeland’. Maar werd vele jaren later - zeer vele jaren later Prof.Geyl - niet elke kritiek geinspireerd door de 5e colonne, door het neo-fascisme, of door ‘de kliek van Stalin’? Wij bedoelen alleen, heeft niet elke tijd en elk regime zijn vijand, die te pas en te onpas (helaas ook dikwerf zeer te pas) als de boeman worden opgeroepen?
Napoleon maakte zonder gewetensbezwaren gebruik van nobele gedachten om anderen te misleiden! Lees, Prof. Geyl, de verslagen van alle internationale commissies, van veiligheidsraad, U.N.O., enz.: gij zult gesticht worden over dergelijk gebruik van, enz. Lees alle diplomatieke briefwisseling van 1870 af, hoe daar nobele gedachten enz.; de vredesboodschap van tsaar Nikolaas in 1898 gevolgd door de oorlog tegen Japan! Enz. Men ziet het, ook dit is geen monopolium van Napoleon!
Het anticlericalisme een element in de Napoleonverering: er is altijd een grotere gemene deler te vinden, iets dat bovenal bindt. Moderne staten hebben nu eens het clericale of godsdienstige motief ingeschakeld, om dan plotseling weer een andere koers in te slaan. Ook dat is oud en nieuw in de staatkunde.
Geyl poogt het overlopen van Talleyrand in 1814 vrij te pleiten: het epithetum ‘verraad’ acht hij voor Talleyrand's handelwijze minder gepast. Wij zouden iets voor dit argument voelen, indien het niet Talleyrand was. Wij vrezen haast dat Geyl zijn oordeel mildert, omdat Talleyrand tegen Napoleon marcheerde.
De bondgenoten in 1814/1815 maakten onderscheid tussen het Franse volk en hun leider. Vooreerst weten wij dat ten slotte toch het Franse volk de zware gevolgen van hun ‘oordeel des onderscheids’ heeft gedragen. En bovendien was hun zogezegde goedheid meer het resultaat van de eigen tegenstellingen en van Talleyrand's handigheid, dan wel de vrucht van hun mildheid.
Napoleon's bezorgdheid over het onderwijs wordt in het bizonder geschandvlekt: de uniformiteit wordt aangegrepen, het is al te veel ‘voorgeschrevene’ de opgedrongen, meer gedwongen liefde voor zijn regime, enz. Bij Presser vinden wij het aldus uitgedrukt: dat het Napoleons wens zou geweest zijn dat op hetzelfde uur overal hetzelfde kapittel van Caesar zou worden gelezen. Die kritiek, die aantekeningen doen onwillekeurig glimlachen. Où en sommes-nous? Is nu geen leerprogramma voorgeschreven? Zijn de subsidies niet afhankelijk gesteld van het volgen van dit programma. Wordt dit programma niet netjes, in brochures, verspreid en onderverdeeld met de leerstof voor de 25e tot de 28e week. En dit anderhalve eeuw later! Worden nu geen pogingen aangewend - en noodzakelijk wellicht - om burgerdeugd en liefde tot de grond aan te kweken; moeten de kinderen niet deel nemen aan allerlei plechtigheden, ten eindede deze gevoelens te versterken? En hebben wij, als jonge leerlingen, geen bloemen geworpen voor het beeld des vaderlands? Maar in het historieboek klinkt dat alles vreemd, terwijl de werkelijkheid, dezelfde, zo dicht bij ons ligt.
De universitaire historiografie is minder Napoleontisch gestemd. Inderdaad, doch heeft Geyl wel eens eraan gedacht, wie deze universitaires benoemd heeft? Welke ministers aan het bewind zijn geweest? Uit welke partij, of ruimer gezien, uit welke stroming de professoren werden benoemd? Hoevele professoren met ‘Groot-Nederlandse’ strekking werden vóór 1940 aangetroffen? En in België hoevele flaminganten vóór 1870? En hoe was de toestand in Noord-Brabant vóór 1830?
Eerlijk bekend: wat Napoleon aangerekend wordt, ligt ook thans nog voor het grijpen, en kan juist daarom, Napoleon niet in het bijzonder als schanddaad worden aangerekend.
De instellingen van Napoleon's regime zijn vatbaar voor kritiek: alleszins en zeker voor de burgers van 1945. Maar werd dit regime van Napoleon niet in een oorlog of tijdens een reeks van oorlogen opgebouwd? | |
| |
Zijn administratie werkte te traag? En die van 1945?
Hoe mooi zullen de historici van 1990 over onze tijd, ook een tijd van oorlog, kunnen oordelen?
Zo Geyl als Presser maken kritiek op de voorstelling door de verschillende historici. Verwonderlijk is dit niet: er is rond de veldheer, over de administrator, over de keizer veel gefantaseerd geworden en velen hebben mooie hypothesen opgebouwd, die tot kritiek verlokken. Het baart inderdaad ernstige, bedenkelijke onrust vast te stellen dat historici van naam zo lichtvaardig zijn omgesprongen met de vrijheid, die de interpretatie van dokumenten hun toelaat. Maar ook de critici zijn niet eensgezind en dat is dan weer bedenkelijker, en lokt ons tot de overweging, dat de critici zelf wel eens te scherp het mes hanteren, omdat zij niet vrij van a prioristische denkbeelden zijn.
Een voorbeeld: Geyl beschuldigt Napoleon het verdrag van Amiens opzettelijk te hebben verbroken: hij wilde de oorlog, de vrede werd trouwens nooit in ernst bedoeld. Napoleon, de dictator heeft natuurlijk slechts één doel (p. 303, 310, 318). Voor een deel juist, maar was dan Engeland werkelijk niet de erfvijand van Frankrijk? Waren daar niet Canada, Louisiana, Indië om dit bestendig te herinneren? Was Engeland, de democratische staat, niet de vijand van de jonge Republiek. En lezen wij niet in Halévy's zeer geroemde A history of the English people, dat Engeland eveneens de oorlog voorbereidde? En neemt dan Presser zelf de thesis van de Engelse schuld niet aan?
Hoe zouden wij Geyl's discussie over de ‘eer’ kunnen volgen? (p.230) Is bravoure de hoogste vorm van moed? Is toewijding een deugd, zonder dat men vraagt waaraan! vraagt Geyl. Maar staan wij hier nog op het gebied van de historicus? en hoe gemakkelijk kan men Geyl vragen: wat is vrijheid, als men niet weet waartoe? Wat is trouw, wat is eerlijkheid... Harde woorden, Geyl, vooral nu! en eerbied voor de vrijheid?
Doch alles is gezegd, waar Geyl schrijft, dat de zelfzucht van de mogendheden waarneembaar is. De zelfzucht van al de mogendheden, waaruit al de conflicten zo gemakkelijk worden afgeleid; de zelfzucht van de volkeren, nu en vroeger. En waar is dan nog schuld?
Geyl is zeer negatief waar het de invloed van Napoleon op Belgie en vooral op Vlaanderen geldt. Zeer juist: maar de verdwenen waarden werden nog vóór Napoleon vernietigd: Napoleon sloot de reeks, en Willem I bouwde voort op de grondvesten van Napoleon, dikwerf met de ambtenaren van l'ogre! En veel leeft na Willem I voort, Frans in Vlaanderen tot 1940 enz....
En zo kan dit thema van de kritiek verder bewerkt worden!
Doch mogen wij hier de stelregel van H. Augustinus volgen, die voorhoudt dat de deugden van de heidenen, slechts vergulde ondeugden zijn, en daarom concluderen, dat bij de geallieerden van 1813 alleen geen zonde te vinden was?
Anders het boek van Dr. Presser. Een doorlopend verhaal gericht tegen de dictatuur van Napoleon, tot op de dag van heden: de legende die een onwaardige tot een goddelijke figuur verhief. De titels van de hoofdstukken zeggen genoeg: de dictatuur in actie, de propaganda der dictatuur, de steunpilaren der dictatuur, de dictatuur in oorlog, de legende van Napoleon.
En de legende wordt aangegrepen zo in het oeuvre van Franse historici als in dit der buitenlandse historici.
Wij ontmoeten bij de auteur een ‘historiografische’ onwil, die tot een systeem doorgevoerd, bij de lezer terecht twijfel oproept over de objectiviteit van het boek, d.i. de wetenschappelijke waarachtigheid ervan, al is het inderdaad juist, dat elk detail verantwoord is. Dit is trouwens altijd, bij alle processen! Maar die verantwoording is soms à la légère, want ‘le ton fait la chanson’. (A la légère: waar o.a. de auteur de historicus Driault als getuige oproept, als vereerder van Napoleon, dan vergeet hij dat aanvankelijk Driault een zeer scherpe kritiek op alle Napoleonvereerders heeft uitgebracht. Wanneer dus geschreven wordt... ‘zelfs Driault beweert’ ja zelfs Driault, dan is het gewenst te onderlijnen, welke Driault aan het woord komt). Uitlatingen als ‘de legende | |
| |
wil’ overtuigen niemand: men moet die legende naspeuren, vooraleer men ze afwijst, want ze kan op werkelijke feiten gebaseerd zijn. Men mag ook niet elke uitlating van Napoleon tot la risée maken of op dergelijke wijze met dubieuse gezegden omringen, dat ze alle mogelijke waarachtigheid verliest: en ‘huilerige adept, bullebak’ zijn dan allerminst de termen die bij een historische verhandeling passen.
Terloops gezegd, zijn het juist die uitersten van brutaliteit en gevoeligheid, welke als kenmerken voor de romantische en prae-romantische gesteldheid worden aanvaard. De cynische toon van verachting voor alles wat in Napoleon als nobel wordt gesignaleerd is niet altijd gepast. Dat Napoleon alleen door een ‘zwijgende, kruipende bende’ zou omringd zijn geweest, bevestigt een regel, die voor alle tijden geldt: rond elke regering is die bende, welke op afval aast, aan te wijzen. Niets nieuws noch ouds onder de zon. Het smeer heeft op lage naturen altijd een aantrekkingskracht. En wie dit ‘smeer najagen’ tot een regime geworden aanklaagt, is een verrader!
Doch Barbertje, d.i. de legende moet hangen, en dus, de toon gescherpt. En het gevolg is dan, dat het doordraven op de toon van le ridicule het uitzicht van het werk schaadt, want er is in dit werk veel merkwaardig materiaal saamgebracht. Een galop is niet altijd noodwendig: een rustig drafje kan ook in het ontwrichten meer effect hebben.
Waar Napoleon verklaarde: ‘Eh bien! moi, si je me déclarais aujourd'hui le Fils du Père Eternel, il n'y a pas de poissarde qui ne me sifflât au visage’ geeft schrijver als gevolgtrekking: Niet zoon van God dus, maar dit ongetwijfeld als limiet. Die conclusie is ons niet duidelijk: te grote scherpzinnigheid is niet steeds een referentie.
Als de auteur aankondigt dat de persoonlijkheid van Napoleon niet los kan worden gezien van zijn verhouding tot vrouwen, dan spitst menig lezer de oren; nog meer: dat de aard en de kracht van de sexualiteit van een op zo hoog plan handelende historische persoonlijkheid betekenis hebben voor de geschiedenis, kan moeilijk onderschreven worden. Het ‘besnuffelen’ van helden is inderdaad een kenmerk van de ‘abonnés van de leesbibliotheek, de bioscoopbezoekers’ een soort van lezers dat de auteur niet zeer eerbiedigt, maar dat, n'en déplaise de auteur, zijn boek gaarne zal lezen. In dit verband signaleren wij voor die lezers het deel gewijd aan de vrouwen en de familie van Napoleon. En wij vergelijken over hetzelfde thema de soberheid van Geyl en de zelfbeheersing van de ware historicus.
Een van de tekenende uitlatingen voor de taal van dit werk schrijven wij hier neer: ‘Het ligt niet in onze bedoeling een catalogus samen te stellen van de vrouwen, die tusschen het maximum van vijftien jaar en het minimum van vijftien minuten een rol in Napoleons leven hebben gespeeld.’ Allemachtig leuk gezeid, zelfs voor de abonnés van de leesbibliotheek. De virtuositeit van de taal is ook een gevaar! Als de auteur over een brochure uit Napoleons tijd schrijft dat ‘in een paar dagen drie edities waren uitverkocht’ dan kijken wij toch bedenkelijk!
Als men in die luchthartige toon voortgaat, dan worden alle elementen aangegrepen om negatief op te treden, alle details uitgepluisd en men vergeet helaas te zien hoe ook onze tijd in zijn samenstelling, vele elementen gemeens heeft met de vorig eeuw.
De auteur brengt te vaak zijn zeer persoonlijke meningen op het voorplan tekenend is o.a. deze passus: na een geslaagde ontleding van Talleyrand die hier (en niet bij Geyl) aansprakelijk wordt gesteld voor de moord op Enghien, volgt deze opinie: ‘De Napoleon, die zich door deze schurken... om de tuin laat leiden, kan desnoods onze sympathie opwekken.’
Historie is geen kwestie van sympathie, en een dergelijke uitlating (er zijn er helaas op elke bladzijde) tekent te voeten uit de geest van dit boek. Persiflage gesteund op historische lektuur, maar geen werkelijke historische kritiek op de figuur van Napoleon.
En het moet dan, na deze vage aanduidingen, niet worden gezegd, dat van een historiografische standpunt uit beschouwd, het werk van prof. | |
| |
Geyl oneindig verheven staat boven dit van Presser, dat echter voor de meer ruime kring van de algemenen lezer een vrij aardige lektuur zal bieden.
Prof. Geyl is een liberale geest. Dit blijkt trouwens uit dit boek, uit de beoordeling van de verschillende werken, uit de kritiek die hij uitbracht. Die beoordeling en de kritiek blijven gaaf, ruim en met een openheid, met een begrip voor nuances, welke nu in deze haast opzettelijk verduisterde geestelijke atmosfeer, ook nu, 150 jaar na Napoleon, ons doen herademen. The paradise lost is dan toch niet gans verloren!
Op het einde van het boek, en wel in het oordeel dat hij uitbrengt over Georges Lefèbvre's ‘Napoléon’ en in zekere zin óók over het oeuvre van Hanotaux, vraagt hij: (pag. 504) ‘Ik zou de eeuwige postulaten van eerbied voor de menselijke persoonlijkheid, van zin voor geestelijke vrijheid, van hoog idealisme, van waarachtigheid, in de eindsom verrekend hebben.’ Wij hebben er reeds op gewezen: een oordeel met deze maatstaf zou, in zuiver wetenschappelijk opzicht zeer ‘onhistorisch’ zijn. Als er te oordelen valt, dan slechts met de norm, die aangepast is bij de geest des tijds; er kan dan, om de vooruitgang in kultuuropvatting en kultuurwerkelijkheid aan te geven, om de overwinning van het mensdom te bezingen (!) vergeleken worden met de latere, huidige periode. Dat is de afstand en de maat, waarover men dan veilig kan beschikken.
In dat verband gedenken wij dan de Barrikadendag, de Septemberdagen, de wijktribunalen, het Comité du Salut Public, de lange reeks van bloeddronken dagen, die het schittereud praeludium zijn van de revolutie, de dageraad van de 19e eeuwse democratie, welke ondanks dit zeer rode voorspel, voor Europa vruchtbaar en heilzaam is geweest.
En gemeten aan die revolutionnaire maatstaf, is Napoleon dan niet zoo'n wanklank-al blijft hij dan voor ons in de Lage Landen ‘l'ogre’. Doch, wij in de Lage Landen, waren, ook zonder revolutie, dit kultuurstadium reeds voorbij. Dat is het tekenende, en terecht herinnert het Geyl ons, wij waren meer de kinderen van de liberale Encyclopedie: bij ons zou Mevr. de Staël een gunstiger atmosfeer hebben gevonden ...in 1810. Wij begrijpen het relatieve van onze oordeelsvergelijking, maar ze is, naar ons begrip, noodzakelijk om Napoleon precies te situeren.
En dan... de auteur vraagt te veel! ‘De algemeen geldende oordelen van...’ Zij zijn het bezit van een elite, en soms, van een laffe elite!
Wij zoeken ook in 1947, zoals voor 1940/1944, tevergeefs naar die algemeen geldende begrippen...
En die elite, ook de historici, op enkele uitzonderingen na, roept, huilt mede, moordt, eischt wraak enz. Zij zijn meestal vleiers van het regime, zij vormen het decor ervan, van een regime, dat zonder naam is, omdat het van alle tijden is!
Er is sinds 1940 meer dan een duc d'Enghien gevallen, meer dan een Hofer, meer dan een een Palm... ook na 1944. En wij hebben niemand gehoord. Ook bij hen werd het verraad bewezen, zooals bij Hoche, Pichegru, Ney. Maar de motieven, die tot het verraad dreven, ze worden door de heersenden nooit begrepen, nooit geaccepteerd. Wat Napoleon verraad noemde, is wellicht wat tot op deze dag als verraad gegolden heeft: het niet klakkeloos aanvaarden van een bepaalde regel, van een bepaald staatsbestel, van een politieke doctrine; het zich beroepen op een hogere macht dan die van een willekeurig staatsregime, van een toevallige nationaliteit!
En als wij dàt beseffen, Geyl, dan vervalt alle mogelijkheid tot kritiek, en Napoleon vergeleken bij de vele latere Napoleons, heeft ten slotte dit voor, een persoonlijkheid te zijn geweest.
En die Elite, die het heimwee naar die liberale gaafheid heeft, ze zwijgt wanneer haar tijd en haar vaderland het beeld van dergelijke ‘meedogenloosheid’ aanbieden. Want hoe zelden klinkt die gispende stem in deze beroerde tijden. Hoe moeizaam snijden wij in het eigen vlees. En wat zin heeft het bij het oordeel van Napoleon die maatstaf in te schakelen, als wij voor onze tijd, niet durven op diezelfde maatstaf te steunen? Napoleon is dood, zijn leed en het leed van die tijd is gedra- | |
| |
gen. Maar onze tijd leeft nog, en misschien kon iets voorkomen worden!
Maar die stem horen wij niet, omdat boven die eeuwige waarden, die humanistische overwegingen, die edel en mooi zijn, zovele kleine idealismen en rancunes zijn omgebouwd, zoveel naijver en bitterheid, zoveel klein-menselijke en toch zo menselijke gevoelens. Wij vergeten zo moeilijk het leed, dat ons werd aangedaan, en begrijpen zo zelden de motieven die tot een bepaalde handeling drijven... als deze niet met onze overtuiging overeenstemt. Ook de historicus bedrinkt zich aan woorden, ijdele slagwoorden, hij ontdekt de dubbelzinnigheid van alle eeuwen, maar staart zich blind op het bedrog van zijn eigen tijd. Zijn kritiek wandelt over alle perioden, alleen niet over zijn dagen. Ook die elite staat het liefst aan de zijde van de sterksten... of het mocht haar vergaan als le duc d'Enghien of als Mad de Staël.
Wie van deze elite heeft ‘ten allen prijs’ geroepen in 1940, in de periode 1940/1944 en... na 1944. Hoeveel onrecht is dicht bij ons geschied, hoeveel leed is er gezaaid... en waar bleef de kreet, het heimwee van die élite, Prof. Geyl, naar de ‘eerbied voor de menschelijke persoonlijkheid, van zin naar geestelijke vrijheid.’ Inderdaad: wij lezen juist, geestelijke vrijheid.
De betrekkelijkheid van deze termen hebben wij nu eerst, ook zonder de historici, en zonder de beschouwingen over Napoleon leren begrijpen.
Het lijkt tenslotte toch zinledig van anderen een maat, een houding te vergen, die men voor zichzelf niet aanlegt. En het is voornamer, humanistisch gezien, over zijn eigen tijd onbarmhartig te zijn... dan over een figuur, die levend nog in een volk, toch ruim een eeuw in het Pantheon begraven ligt.
G. BLOMMAERT.
|
|